worden. Er beweegt een mij onbekend persoon achter het raam van mijn voormalige jongenskamer. Die weet natuurlijk niet dat hij of zij (ik kan geen geslachtskenmerken onderscheiden) over een vloer wandelt waarop ik heb lopen stampen.
Ik schreeuwde tegen mijn moeder: ‘Als jullie gaan scheiden, dan spring ik uit het raam. Ik ga met Vati mee, ik hou van hem!’ Mijn moeder versteende en sprak op die ergerlijke, onderkoelde wijze die ze een paar decennia later nog niet afgeleerd heeft: ‘Jij vindt het dus blijkbaar leuk om veel geslagen te worden - dat je vader met een vrouw uit de Rode Dorp [een volkswijk van Wassenaar] vrijt, dat hij met zijn zakmes Duitse auto's bekrast waardoor we steeds gedonder met de politie hebben, dat hij meneer Günther op straat uitscheldt en dat hij mij 's nachts vaak verkracht.’
Ik sta achter het huis waar mijn moeder voor het eerst over sexualiteit sprak. Niet dat ik toen het woord ‘sexualiteit’ kende, maar ik wist dat mijn moeder sprak over het grootste geheim dat er tussen echtelieden kon bestaan in de jaren vijftig. Later heb ik begrepen dat mijn vader het altijd wilde, dat ik daarom ten minste vijf broers heb en dat er van de zes kinderen zes ongewenst zijn. (Mijn moeder: ‘Maar ik zou jullie geen van allen willen missen,’ dat maar, godverdomme!)
De tuin van de echtscheidingswoning van mijn