van die trap verlangd. Totdat ik hem mocht betreden en ik, net zoals alle andere slimme vijfde- en zesdeklassers, de kleintjes ging pesten.
Ik sta opeens in mijn zesde klas. Daarboven was de filmzolder waar Nederlandse Onderwijsfilms (‘nof’) werden gedraaid: het Delta-plan, oliemolens en de geschiedenis der geestgronden. Af en toe stak er een jongensvoet door het plafond; die was van het plankier op zolder afgeweken en door het kwetsbare riet- en stucwerk gezakt. Lachen en vervolgens strafregels.
De hoofdmeester - de sadist - woont nog in hetzelfde huis aan de overkant. Ik heb zojuist gehoord dat het niet best met hem gaat. Het slechtst denkbare bezoekt mijn ziel: het kwaad straft uiteindelijk zichzelf. Achter het huis van de hoofdmeester die nu met een stokje loopt, staat het Jeroenhuis (in ‘mijn’ tijd het Patronaatsgebouw) waar we sexuele (dus geen) voorlichting kregen en waar ik als vijftienjarige zou dansen op de simpele geluiden van een Wassenaarse beatband. In dat gebouw zou ik vernemen dat president Kennedy was doodgeschoten. Achter het Jeroenhuis rijst de toren van de katholieke kerk, de Willibrordus-parochie, omhoog.