Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd[De auteur merkt dat hij voor een moordenaar wordt aanzien]Nadat ik eenige weeken tot Smirna was geweest, vernam ik een zaak die my zo Ga naar voetnoot+ onverwacht als onaangenaam voorkwam, welke ik het van myn plicht oordeel hier in te lassen, zo Ga naar voetnoot+ om my van een vuyle blaame te zuyveren als om te toonen hoe vreemde gevallen een reyziger konnen overkomen. De toeleg Ga naar voetnoot+ op den raadpensionaris Johan de Wit – die den 21sten juny 1672, zo als hy omtrent elf uuren des avonds uit de vergaderplaats der Heeren Staaten van Holland kwam, door vier persoonen, uit dollen en onbezonnen yver, met opzet om hem om den hals te brengen, wierd aangetast – is aan al de wereld bekend, en de geschiedboeken melden daar overvloedig van. En ’t blykt uit het vonnis over eenen der hand-dadigen, dat, het lot geworpen zynde wie de eerste aanval op denzelven doen zoude, ‘tzelve tot tweemaal toe gevallen is op eenen Cornelis de Bruin. [BA/194] Voor dezen wierd ik, uit volkomene gelykheid van voor- en toenaam, gelyk my een zeeker vriend op een nacht openbaarde, aangezien, en was dit gevoelen zo vast in de gemoederen geprent, dat er niemand aan twyfelde. Ik stond verzet en tegelyk verwonderd, dat – daar ik geduurende een verblyf van byna zeven jaaren in Turkyen by zo veele aanzienelyke heeren gehuysvest was geweest, die my alle teekenen van gunst en vriendschap hadden bewezen, zonder eenige gehoudenheid Ga naar voetnoot+ aan my te hebben – niemand van hen my ooit ytwes het minste daarvan had laaten blyken. Ik verstond ook dat ik, zelfs voor myn vertrek na Turkyen, wanneer ik my te Livorno ophield, daarvoor al te boek had gestaan. | |
[Hij onderneemt actie om zich van deze blaam te zuiveren]’t Geen my het best in deze gelegentheid dacht, was, my des anderendaags morgens by alle degeenen waaraan ik oordeelde verplicht te zyn, te gaan zuyveren, en vooreerst by den heer Giacomo de Bucquoy, by wien ik gehuysvest was, gevende zo veel bewys-redenen van het tegendeel – onder anderen ook, met aanwyzing van het merkelyk onderscheid van ouderdom, zynde ik toenmaals maar een jongman van omtrent 22 jaaren, en den aanvaller van den heer De Wit ongelyk ouder – als ik immers te berde konde brengen. Ga naar voetnoot+ Hy antwoordde my rondborstig, dat hy my altyd voor die persoon had gehouden, doch dat hy zich verheugde dat hy in die meining bedroogen was geweest. Ik klaagde dan, dat (daar wy t’zederd langen tyd zulke | |
[pagina 389]
| |
goede vrienden waaren) hy my daar nooit yts af te kennen had gegeven; dat het niet behoorlyk gehandeld was, dewyl hy wist dat er myn achting en goede naam zozeer door gekrenkt wierd etc. Doch hy wist hier eenige schynbaare Ga naar voetnoot+ redenen tegenin te brengen, waarmede ik genoegen moest neemen. Van hier vervoegde ik my by den heer consul Van Dam, met wien omtrent de zelve redenen gevoerd hebbende, zeyde my ook deze dat hy my altyd voor dien man had gehouden, en dat er niemand in geheel Smirna en Constantinopolen aan twyfelde. Vragende meteenen wat redenen ik konde geven van niet te wezen degeen, daar ik voor wierd aangezien? Ik zeyde hem een pas van den agent zyner Keyzerlyke Majesteit Ga naar voetnoot+ by my te hebben, geteekend op den dag van myn vertrek uit Den Haag, en daarenboven dat er verscheydene persoonen, in de gemelde plaats gebooren, en die my van jongs op gekend hadden terwyl ik my daar onthield, met de convoyen te Smirna waaren geweest, van dewelke men niet zoude konnen zeggen zulks gehoord te hebben. Maar dat ik geloofde dat de eerste grond tot dit gerucht te Livorno was gelegd, daar ik veele redenvoeringen omtrent die zaaken had bygewoond, by welke gelegentheid ik altyd de zyde des Princen van Orange had voorgestaan, en mogelyk wat te sterk (na de zin van eenige) aan die lyn getrokken. Waaruit dan, met behulp der gelykheid van naam, of door onkunde of door kwaadaardigheid ongetwyfeld dit gevoelen gesprooten zoude wezen, etc. | |
[De scepsis blijft bestaan]‘k Had heel veel vermogen Ga naar voetnoot+ by den gemelden heer, en, hoewel hy my zeyde dat hy geloof aan myne woorden gaf en dat hy my derhalven voortaan met andere oogen zoude aanzien, kond ik bemerken dat er noch een twyfeling in hem overbleef, want hy verzogt my heel ernstelyk, dat ik hem doch niet wilde misleyden. Zeggende wyders dat ik groote redenen aan een yder had gegeven om het zelve gevoelen van my te hebben, zo ter oorzaak van myne driftigheid Ga naar voetnoot+ ten opzichte van het Huys van Orange, als omdat ik alle onderneeming zo licht stelde, Ga naar voetnoot+ reyzende in myne eenigheid luchthertig, zonder eenige zwaarigheid te maaken. Waaruit men dan besloot dat ik, noch jonger van jaaren en derhalven onbedachter zynde, lichtelyk zulk een aanslag ter hand zoude hebben derven neemen, met byvoeging eyndelyk dat den heer ambassadeur Justinus Coljers zelve daarover aan hem had geschreeven, en dat hy, Ga naar voetnoot+ heer consul, als een minster Ga naar voetnoot+ van den Hollandschen staat, verscheyde omzichtige Ga naar voetnoot+ gedachten ten dien opzichte had gehad. Zie daar hoe het zich met deze twee heeren toedroeg. Wat myne andere goede vrienden belangd, de meeste bleeven halssterrig en lieten zich met geene redenen ontwringen ‘tgeen zy eenmaal zo verkeerdelyk hadden opgevat, gelyk doch gemeenlyk d’averegtsche gevoelens niet lichtelyk zyn uit te roeyen. | |
[De auteur gaat over tot openlijke actie om zijn naam te zuiveren]Ondertusschen was ik het onderwerp van de dagelyksche redenvoeringen geworden: dan wierd ermede geschertst (te weten van my en degeenen die myne zyde hielden) dan het tegendeel met allen yver beweerd. Kortom het liep zo hoog, dat ik opentlyk zeyde, dat alwie staande dorst houden dat ik die Cornelis de Bruin was die den raadpensionaris De Wit had aangerand, ik denzelven voor geen eerlyk man hield, en dat ik my ook gevoelig zoude toonen omtrent dengeen die my daar verder mede zogt te bekladden –– zonder ymand te ontzien, hy mogt dan wezen wie hy wilde. En inderdaad, indien het my meerder was voorgekomen, daar waar een kwaad eynde van te verwachten geweest. | |
[Dezelfde geruchten blijken ook in Italië de ronde te hebben gedaan]Doch het bleef niet by ‘tgeen my hierover te Smirna was wedervaaren. Want weinig weeken na myn komst te Venetien (werwaarts ik my van Smirna vervoegde, gelyk zo aanstonds gezegd zal worden) en wanneer ik er niet meer aan gedacht Ga naar voetnoot+, gebeurde het dat ik – met | |
[pagina 390]
| |
zeekeren heer (mynen vaderlander Ga naar voetnoot+ en goeden vriend) in redenen geraakende, en onder anderen gesprooken werdende van dat men zomtyds aangezien word voor dengeenen die men niet is – het gemelde geval aan denzelven als yts zeldzaams verhaalde, voerde hy my aanstonds tegemoet dat hier ook die praat van my ging. Dat hy zelve my altyd daarvoor had aangezien (alzo men het hem, terstond op myne komst, als vaste waarheid had ingeprent) en dat ik wel verzeekerd mogt wezen dat alle degeenen die my kenden, het zelve gevoelen van my hadden. | |
[Een officieel bewijs van goed gedrag biedt uitkomst]Ik stond verbaast en begon omzichtige gedagten te krygen. Ga naar voetnoot+ Want, hebbende zoveel tyds in Italien versleeten en derhalven weetende dat ik daar, by zeekere voorvallen, meerder gevaar te verwachten had als onder het gebied van den Grooten Heer, nam ik het besluit van een attestatie uit myne geboorteplaats te doen overkomen, teneynde het tegendeel te konnen bewyzen. Welke, na weinig weeken ontfangen en aan alle myne vrienden te Venetien vertoond hebbende, verdween dit verkeerd gevoelen, en trachtende my ook elders daarvan te zuyveren, stuurde ik een afschrift daaraf na Smirna aan de heeren den consul Van Dam en Giacomo de Bucquoy, welke my na verloop van eenige maanden overschreeven Ga naar voetnoot+ dat men na myn vertrek aldaar nog in de zelve gedagten was geweest, niettegenstaande ‘tgeen ik tot beweering myner onnozelheid Ga naar voetnoot+ te berde had gebracht. Doch dat het vertoonen van het getuygschrift – ‘tgeen door den laatstgenoemden heer in een vol gezelschap was geschied, daar men by geval over die zaak redeneerde – die averechtsche waan uit de gemoederen had verbannen. | |
[Slotsom van de auteur inzake deze persoonsverwisseling]Aldus had ik omtrent de negen jaaren gegaan voor een persoon met wien ik alleen gemeenschap van naam, doch – God zy gedankt! – nooit van daad gehad heb. Zynde dat gevoelen ook zelfs overgebleeven in verscheydene van myne landsgenooten, die voor de tyd van ’t ontdekken van dit gerucht tot Smirna my gekend hadden en aldaar van die gedagten waaren ingenomen geweest, van welke ik noch onlangs tot Amsterdam eenige heb moeten disabuseeren, Ga naar voetnoot+ die my ronduit verklaarden dat zy my voor dien man hielden. |
|