Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 379]
| |
Vertrek van het eyland CyprusMet dit besluyt, den heer consul wegens zyne vriendschap en menigvuldige beleefdheden bedankt hebbende, trad ik den 15 mey met het vallen van den avond t’scheep op een kleyn vaartuyg, ‘tgeene met zout gelaaden en na Sattalia verordend was, verwachtende (door tegenwind) des nachts de landwind af, die wy twee uuren voor den dageraad kreegen, en waarmede wy dicht langs het land heen zeylden tot des anderendaags middags ten twee uuren, wanneer wy vlak in de wind kreegen en derhalven genoodzaakt waaren ten anker te gaan leggen, zynde toenmaals twintig Italiaansche mylen gevorderd. Ga naar voetnoot+ Omtrent middernacht staaken wy, met de landwind, weder onder zeyl, doch dezelve veranderde heel schielyk en nam zulk een verkeerde streek met een braave stooker Ga naar voetnoot+, dat wy het anker weder lieten vallen. Hier begaf ik my aan land om eenig wild te schieten, alzo ik een goede jachthond met my voerde, die my van den heer consul Sovan vereerd Ga naar voetnoot+ was. Ik hield het middagmaal in het veld in de schaduwe van ’t geboomte, en begaf my des avonds weder t’scheep. Den 18den hadden wy noch al de zelve wind. | |
LemiscoDen 19den een weinig voor den dag vertrokken wy, en kwamen omtrent tien uuren aan het dorp Lemisco, ‘tgeen een kleyn kasteel heeft. Men ziet er noch de vervallen muuren van de oude stad. Hieromheen zyn verscheyden mynen, voornamentlyk van koper, daar in voorige tyden veele scheepen mede gelaaden wierden, weshalven Cyprus ook toenmaals den naam van ‘het kopere eyland’ voerde. De Turken willen aan niemand vergunnen daarin te arbeyden. Omtrent deze oord vald Ga naar voetnoot+ de beste wyn van geheel Cyprus, gelyk ook een menigte van kappers. Ga naar voetnoot+ Deze plaats legd zeer aangenaam in het geboomte en belend aan Ga naar voetnoot+ een fraaye vlakte. De meening was onzen weg te vervorderen zonder hier ten anker te gaan leggen, en maar alleen met het bootje eenig goed te lossen. Doch verstaande dat er te Baffa zeven roovers laagen, wierd het in de grond gesmeeten, met het oogmerk van des nachts te vertrekken. Maar de wind verhief zich zodaanig, dat ons bootje niet weder van land konde komen vóór des morgens, wanneer de wind ons tegenliep en zodaanig bleef tot den 23sten der maand. Ondertusschen ging ik myn vermaak met de jacht neemen, en sleet aldus den tyd die my anders verdrietig genoeg zoude gevallen hebben. Dien dag konden wy de kaap niet te boven komen en wierpen derhalven dicht daaraan het anker. Den 24sten met den morgenstond vertrokken wy, met stilte, en passeerden de Kaap Bianco, doch meestendeel door behulp van de riemen, met het barkje voor ons, krygende wyders Baffa in ’t gezicht. Des avonds begon de wind te wakkeren, doch door de onkunde der Grieken konden wy de haven niet bereyken en smeeten het derhalven, twaalf Italiaansche mylen Ga naar voetnoot+ van de gemelde plaats, ten anker. | |
[pagina 380]
| |
ging de plaats bezichtigen, die dicht aan de zee gelegen is, in het geboomte, vermits er de meeste huyzen met tuynen voorzien zyn, bestaande (gelyk hiervoor gezegd is) in moerbezien-boomen. Ik vond noch eenige oude overblyfzelen van verscheydene kerkjes, en onder anderen een ‘tgeen noch in zyn geheel staat, S. George geheeten, waarin de Grieken hunnen dienst verrigten; zynde daarin noch eenig schilderwerk in te zien. Niet ver van hetzelve ontmoet men drie groote kolommen, staande overeynd, doch ik kon niet verneemen waar ze toe gediend hadden, of tot een gewyd of ongewyd gebouw. Aan de zeekant legd een kasteel, waaronder zich alle de vaartuygen vervoegen teneynde door desselfs kanon Ga naar voetnoot+ beveyligd te mogen werden. ’t Oude kasteel legd op een berg daarbenevens, doch is geweldig vervallen. Hier omtrent zegd men dat de gevankenis van den apostel Paulus zoude zyn geweest. Ga naar voetnoot+ In het gebergte hieromheen werden veele diamanten gevonden, die derhalven de naam van ‘diamanten van Baffa’ voeren, waaronder eenige heel fraay zyn. [BA/192] Den 25sten met het doorbreeken van den dag vertrokken wy met een goede wind (hoewel stil) en passeerden des nachts de kaap van het eyland. Den 27sten in den morgenstond kreegen wy het vasteland van Sattalia Ga naar voetnoot+ in ’t gezicht, ‘tgeen een vermaakelyk voorwerp maakt, vertoonende zich dit aan d’eene, en het eyland Cyprus aan d’andere zyde, op een afstand van omtrent vyftig Italiaansche mylen, Ga naar voetnoot+ te reekenen als men omtrent ter halver weg is. Want de Golf van Sattalia word op honderd Italiaansche mylen Ga naar voetnoot+ van het eyland Cyprus geschat. | |
Ydele vrees wegens een Grieksch vaartuygTwee uuren na den middag geraakten wy in de gemelde Golf, wanneer onze zeelieden een vaartuyg gewaar wierden ‘tgeen ze voor een schip en tegelyk voor een roover aanzagen, weshalven men aanstonds weder terugkeerde. Middelerwyl Ga naar voetnoot+ riep een der matroozen, boven in de mast geklommen, dat het vaartuyg een teeken deed met het zeyl op en neder te laaten, als willende daarmede te verstaan geeven dat wy niet bekommerd behoefden te wezen. Hy zeyde ook noch dat hy duydelyk konde onderkennen, dat het geen schip maar slegts een gemeen vaartuyg was, waarop wy dan beslooten de Golf weder in te loopen. Doch naauwlyks was dit geschied, of het kwam regt op ons af zetten. Dit veroorzaakte een nieuwe vrees en zodaanig een verbaastheid Ga naar voetnoot+ onder al het bootsvolk, dat ze malkander met bedroefde oogen begonden aan te zien, en de schipper zelve het hert niet had om weder te vluchten, zeggende: ‘Wy konnen het doch aan geene kant ontloopen’. Ik sprak hen dan moed in ’t lyf en bracht het zo verre, dat ze nochmaals aan ’t vluchten teegen Ga naar voetnoot+, met byzetting van alles wat maar eenige baat kon doen. Maar binnen een uur tyds was ons het vaartuyg, zynde vry wat beter bezeyld, zo naby gekomen, dat de matroozen met de traanen op de wangen begonden te raadpleegen Ga naar voetnoot+ om de zeylen te stryken en het tegemoet te keeren, vreezende dat, indien zy zich tot het uitterste lieten vervolgen – daar ze doch geen uitkomst tegemoet zagen – zy altemaal deerlyk mishandeld zouden werden. Middelerwyl ziende, zo wel als d’andere, Ga naar voetnoot+ dat wy ’t niet konden ontkomen, had ik alles ‘tgeen aan my behoorde onder het verdek laaten zetten, opdat het door de matroozen van den roover niet aangetast zoude worden. Want al wat het onderverdek is, behoord den capiteyn toe, en niemand heeft het hert van er de hand aan te slaan. Om my ook by denzelven Ga naar voetnoot+ wel voor te doen en te beproeven of ik aldus het ongeluk van my zoude konnen afweeren, had ik myn beste plunje aangedaan en hield een goed gelaat. Maar ik | |
[pagina 381]
| |
voelde my van binnen wel anders gesteld. Want deze roovers, zynde mede-Grieken doch uitschot van volk, en niet te goed (gelyk men zegd) om hunne eygene ouders te verkoopen, verschoonen dikwils niemand, en derhalven had ik er ook – zo ik ongelukkig genoeg was om er een van de gemeene soort aan te treffen – niet veel beter handeling af te verwagten. Ondertusschen hadden eenige der Grieken my hunne geldbeursjes al overgegeeven, beeldende zich in dat ik niet geplonderd zoude werden, gelyk zy my met verscheyde voorbeelden trachteden te bevestigen. Maar de dingen vallen niet altyd even gemaklyk uit. Ook toonde ik my altyd even moedig en zogt hen tenminsten eenige troost by te zetten. Wy hadden een Turk in ons vaartuyg die, vreezende in slaverny te vallen, het meest van allen bekommerd was, en ons bad dat wy hem doch behulpig wilden wezen om hem voor dit ongeluk te behoeden; weshalven men hem op de Grieksche wyze als een matroos toetaakelde. Aldus dan, meer na hem toekomende als afwykende, wendde hy ’t terzyde van ons voor de wind, ‘tgeen wy meenden met voordacht te geschieden, als vermoedende dat wy een andere cours wilden neemen. Maar wy bevonden met groote verwondering, dat hy ’t liet afloopen. Wy kreegen dan een gantsch ander gevoelen van hem, en geloofden dat hy geen roover was, houdende het derhalven draagende, Ga naar voetnoot+ wanneer wy bemerkten dat hy hoe langer hoe meer voor de wind afliep en de cours na Jaffa zettede. Waaruit men wel kon bezeffen dat hy alleenlyk op ons af gekomen was om de wind te krygen. Thans deeden wy groote moeyte om weder in de Golf van Sattalia te geraaken, ‘tgeen door tegenwind niet konnende geschieden, overviel ons de nacht, by welke gelegentheid de Grieken byna niet weeten waar ze heen zeylen. Hierby kwam het ongeluk dat de wind hand over hand wakkerde en den gantschen nacht geweldig bulderde, ‘tgeen een groote verbaastheid veroorzaakte, zynde deze Golf voor zeer kwaadaardig berucht. Want de stroom van dezelve, en die van de Venetiaansche en andere plaatzen van ’t westen, malkander hier ontmoetende, doen de baaren geweldig hol schieten. Voor dezen placht het hier zeer gevaarlyk te weezen en kwamen er veel scheepen te verongelukken, maar zederd dat er – volgens het zeggen der zeelieden van d’omleggende oorden – S. Helena, van Jerusalem komende, een nagel van des Zaligmaakers kruys in heeft geworpen, is het gevaar vry wat geminderd. [BA/193] Den 28sten met den dag bevonden wy ons een groot eynd wegs vervallen, hebbende een harde tegenwind die ons zo sterk afdreef, dat wy het land van Sattalia, noch van Cyprus, niet meer konden bekennen, waarom wy het zo dicht na ’t vasteland hielden als ’t mogelyk was. Ondertusschen begon de zee hoe langer hoe holder te schieten en de wind te wakkeren, zulks dat ons groot zeyl, te meer vermits het oud en vry wat gelapt was (gelyk ook het vaartuyg zelve) verscheyde maalen in stukken scheurde, ‘tgeen ons t’elkens noch meerder doende afdryven, vreesden wy op de kust van Barbaryen te geraaken. Wy behielpen ons dan zoveel als doenlyk was met kleyn zeyl, teneynde omtrent de kust van Sattalia te blyven. Na den middag stilde de wind geheel en al, waardoor wy dreeven, verhelpende ondertusschen ons zeyl. Kort daarna kreegen wy weder goede wind, en des nachts stilte. Den 29sten bevonden wy ons voor de kaap van de Golf en zetteden ’t weder op de Golf aan, daar wy twee uuren na zonnenondergang, met stilte, by geraakten en genoeg te doen hadden om het er tot by den middag draagende te houden, wanneer wy drie kleyne eylanden, leggende voor de kaap, en ook de kaap zelve met een redelyke wind passeerden. Voor de Golf komende, dreeven | |
[pagina 382]
| |
wy weder door stilte. Hier zagen wy nochmaals een zeyl, ‘tgeen wy oordeelden een londer Ga naar voetnoot+ te weezen. Deze, zo als hy in de Golf geraakte, nam terstond een andere cours. Aan wederzyde van dezelve ziet men het vasteland, ‘tgeen omtrent zestig Italiaansche mylen Ga naar voetnoot+ van malkander werd gereekend. Het gebergte is byzonder hoog. Een weinig van den mond af zagen wy een plaats ter regter hand van ons leggen. Dezen dag begon ons het water te ontbreeken; gelukkig dat wy het zover gebracht hadden. Met den avond kreegen wy weder een stilte die den gantschen nacht duurde, zodat wy ons des morgens op de zelve plaats bevonden. Den 30sten met zonnenopgang hoorde men verscheydene schooten omtrent Sattalia doen, die men oordeelde uit de gemelde londer voort te komen, welke des nachts met behulp van riemen Ga naar voetnoot+ op de reede geraakt zoude weezen. Dezen morgen hadden wy noch al stilte, doch vorderden echter zo veel, dat wy omtrent tien uuren Sattalia in ’t gezicht kreegen, hebbende toen geen water meer, als een weinig ‘tgeen voor my bewaard was. Na den middag begon de wind te wakkeren, waardoor wy omtrent ten drie uuren in de haven geraakten, tot myne byzondere vreugde, die nu dacht het vasteland welhaast onder de voeten te zullen hebben, om my na Smyrna te begeeven, en ten anderen Ga naar voetnoot+, dat het de laatste tocht was die ik met de Grieken te doen had. |
|