Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermdBezichting van het eyland Cyprus; Pila; Spiliotissa; [Famagusta]Straks na myne komst alhier maakte ik bereydschap om het eyland te gaan bezichtigen, besprekende ten dien eynde twee muylen, mitsgaders een persoon dien de landstreek bekend was, met wien ik den 22sten der gemelde maand april des morgens met den dageraad uit Larnica toog, komende na twee uuren rydens aan het dorp Pila. Hier vond ik nog een overblyfzel van een groot gebouw gelyk ook vier antyksche kerkjes, en een loopend water ‘tgeen van het bygelegene gebergte komt vlieten en er het dorp gestadig in overvloed van voorziet. Thans passeerden wy noch verscheydene dorpjes en eenige kleyne kerkjes, doch van weinig belang, en kwamen omtrent den middag by Famagusta aan een dorp, Spiliotissa geheeten, daar ik huysvesting ging neemen. Na den middag vervoegde ik my, met twee Grieken verzeld, na de stad om dezelve van buyten te bezichtigen. Maar wat te dicht daar onder komende, wierd my door de Turken van de muuren toegeroepen, dat ik my van daar zou maaken. ‘k Was dan genoodzaakt af te wyken en wendde my na de zeekant, alwaar ik op een kleynen heuvel ging nederzitten om de stad metterhaast af te teekenen. | |
Famagusta van den auteur afgetekend, en flaauwte hem by die gelegentheid overgekomenDoch het werk was naauwelyks aangevangen, wanneer ik (schynende de zon geweldig heet, gelyk ook wellicht doordien ik gestadig heel sterk had aangereden) door een schielyke flaauwte van my zelve viel, blyvende wel een kwartier-uurs zonder eenige kennis of beweging leggen. Doch allengskens weder wat bekomende, volbracht ik d’afbeelding, maar niet zonder groote moeyte, en keerde vervolgens met myne twee byhebbende Grieken na het gemelde dorp, leggende my aanstonds te rust.
Famagusta
Des anderendaags morgens, alzo ik de stad niet aan de landzyde daags tevooren had konnen bezichtigen, begaf ik my derwaards. Zy legd omtrent een darde deel aan de zee en heeft in ’t geheel een goed half uur in den omvang, met twee poorten, d’eene aan de landzyde en d’andere aan de zeekant. De vestingwerken, welke nog in zyn geheel en omringd zyn met een tamelyk diepe graft, uit de levende rots Ga naar voetnoot+ gehouwen en altyd droog, zegd men gemaakt te wezen na die | |
[pagina 366]
| |
van Rhodus, maar daar is groot onderscheyd tusschen de deftigheyd Ga naar voetnoot+ en de fraayheid, zynde die van de laatstgenoemde stad veel aanzienlyker. | |
[Twee kerken]De kerk S. Sophia genaamd, in het midden der printverbeelding op No 192 te zien, vertoond zich byzonder fraay, en moet, voor zoveel men uyterlyk kan afmeeten, een prachtig gebouw wezen, gelyk er ook van werd getuygd. ’t Bovenwerk, waaruit men een spitze toorn ziet ryzen, is heel cierlyk. De andere kerk staat daarbenevens aan de slinkerzyde en pronkt op het midden met een koepel die boven rond is. Hier ziet men noch verscheyde gaaten van de kogels die erin geschooten zyn en de kerk wel ten halven overhoop hebben gesmeeten. [BA/180] | |
[De Haven]De haven, welkers ingang langs het kasteel en de muuren der stad heen loopt, is zo naauw, dat men er de scheepen met werp-ankers moet binnenkorten Ga naar voetnoot+ en de galeyen hunne riemen moeten inhaalen om er binnen te komen. De Turken zyn zo vol argwaan omtrent deze stad, dat ze aan geenen vreemdeling toelaaten de voeten erin te zetten, tenzy by gelegentheid dat den consul den bassa, die er bywylen met de galeyen komt, gaat begroeten. Zelfs vermogen de Grieken die daar ingezetenen zyn, niet omtrent de wallen te komen, en indien zy er gevonden werden, zouden ze gevaar loopen van tot het Turksche geloof gedwongen te worden. | |
[De omgeving]Om de stad heen strekken zich vyf dorpen, waarvan eenigen heel vermaakelyk in het geboomte liggen. Hier vald veel zyde. Ga naar voetnoot+ ’t Geboomte bestaat ook meestendeel uit witte moerbezien Ga naar voetnoot+ met welkers bladeren de zywormen gespyst worden. Alle jaaren worden er gemeenlyk achthonderd okken gewonnen, welke omtrent tweeduyzend Hollandsche ponden maaken. | |
Onderaards kerkje; CytheriaVan Famagusta weder teruggekeerd zynde na het dorp Spiliotissa, daar ik myn verblyf had genomen, bracht men my, onder d’aarde, in een antyks kerkje ‘tgeen den naam van het dorp voerd. Men daald, om by hetzelve te komen, af langs vier-en-twintig trappen, altemaal uit de levende rots gehouwen, gelyk ook het geheele kerkje, ‘tgeen verzeld is met een waterput en een kamer daarbeneven. Ik zag er ook noch verscheyde oude schilderyen, doch meestendeel vergaan. Kort na den middag begaven wy ons weer op weg, passeerden na weinig tyds een dorpje, en kwamen vervolgens aan een brug met elf boogen, ‘Jestiery de Trapese’ genaamd. Waarna noch verscheydene dorpen voorbygereden hebbende, geraakten wy met den avond in het dorp Cytheria, mogelyk na de naam van de min-godin aldus genoemd. Men ziet er ook de ‘Fonteyn van Venus’. [BA/181] | |
Gebeenten in steen veranderdDes morgens, zynde de derde dag, vertrokken wy weder van daar, nemende nog eenige persoonen uit het dorp mede (die daaromheen bekend waaren) uitdrukkelyk om een zeekere plaats in het gebergte te bezichtigen., alwaar de beenderen van menschen en beesten in de rots gezien werden, aan malkander gegroeyd en in steen veranderd. Deze plaats was my door den heer consul te Larnica gerekommandeerd te bezichtigen, en hebbende een groot gevoelen van daar ytwes Ga naar voetnoot+ te zullen vinden, deed ik hamers en beytels medenemen. Ik bereykte ook myn oogmerk en liet eenige beenderen uit de rots houwen. ’t Voornaamste was een been, hebbende de gelykheid van een pyp van een menschen-arm. Dit was zo vast in de rots gegroeyd, dat wy wel twee uuren werk hadden om het er met voorzichtigheid uit te krygen. Doch niet zodaanig of het brak in tween. Want de rots scheurde op zulk een wys, dat het ook moest breeken. Maar ‘tgeen ik eerst als een ongeluk nam, viel tot myn voordeel uit, vermits men | |
[pagina 367]
| |
nu de gedaante van het merg heel naauwkeurig tusschen de pypen zag leggen. Ik wond het voorzichtig in kattoen om het met my te voeren, gelyk ik het ook nog ongeschonden in myn bewaaring heb, en het hier op No 193 zodaanig vertoon als het wezentlyk is, bezet met veele stukken van kleyne steentjes, en van onder met verscheydene brokken van andere beenen daar men mede het merg van ziet, in de rots met malkander vereenigd. | |
[Andere gebeenten]Ik vond ter zelver plaatze ook een meenigte van andere stukken die een weinig onder d’aarde verborgen laagen, zynde eenige derzelven menschen-, en andere beestenbeenderen, van allerhande zoorten, zelfs ook veele tanden van uitnemende grootte. Op de rotzen hieromheen zag ik allerwegen eyndtjes van waskaarsjes geplakt, waaruit ik aanstonds oordeelde dat deze plaats in eerbiedigheid word gehouden, gelyk my ook gezegd wierd dat er de Grieken bywylen hunne gebeden gaan doen, geloovende mogelyk eenige lighaamen hunner heiligen aldaar begraven te zyn. Ik voerde alles met my. Doch ‘tgeen onder d’aarde had gelegen, was zo hard niet versteend als het been ‘twelk in de print vertoond werd. ’t Was al laat in den avond, eer wy hiervandaan reeden, weshalven wy in een nabygelegen dorp gingen vernagten. | |
[Versteende oesters]Deze in steen veranderde beenderen gaan met noch een ander wonderwerk verzeld. Eenige Italiaansche mylen van Nicosia heeft men een bergje, bestaande geheel uit versteende oesters, van dewelken ik er uit curieusheid ook eenigen heb medegebracht. Deze oesters zyn vol zand, in de zelve gedaante als een oester met zyn water is, zynde de schelpen vast aan malkanderen geslooten, welke, wanneer men ze opend, ziet men de oester in beyde de schelpen zodaanig ingegeeten, alsof ze daarin gegraveerd was. Deze schelpen zyn mede gepetrifieerd of in steen veranderd. ‘k Heb er onlangs, terwyl ik met deze myne reysbeschryving bezig ben geweest, een van geopend om te verbeelden, zodaanig als ze met het zand in de eene schelp vol legd, in welkers midden zich den oester geheel vertoond; gelyk mede hoe hy in d’andere schelp als gegraveerd schynd. Wanneer men nu het zand ook uit d’eerste schelp neemd, ziet men den oester op de zelve wyze door den tyd ingegeeten, waaruit men moet oordeelen dat deze oesters daar ter plaatze levendig zyn geweest, en dat, het water hen ontlopen zynde, het zand allengskens de plaats heeft ingenomen en de stervende oester zyne gedaante in de schelpen gedrukt, gelyk op No 194 kan werden gezien. Zynde de schelp ter rechterzyde degeene waarin den oester als gegraveerd schynd, en die ter slinker degeene welke vol zand is, en waarin den oester mede duydelyk gezien werd. ’t Is derhalven omtrent op de zelve wys hiermede gelegen als met de steenen daar men de vis in ziet, waarvan hiervoor, in de beschryving van Tripolis, is gesprooken. Ga naar voetnoot+ | |
CifalofrisoDen vierden dag, kort nadat wy het dorp Cytheria hadden verlaaten, kwamen wy aan een fonteyn, Cifalofriso genaamd, ‘tgeen betekend ‘het hoofd van het water’, waaromtrent byzonder aanmerkelyk is waar hetzelve, als zynde onder het gebergte, vandaan komt. Dit water vliet van hier door veele oorden van het eyland. Het vertoond zich boven, daar het byeen vergaderd, ovaals-wyze en maakt door zyn sterke loop veele draayingen, gelyk op No 195 verbeeld word. In de schaduwe ziet men de plaats daar het water onder de rots vandaan komt vloeyen.
Cifalofriso
| |
Klooster van S. Chrysostomo; moeyelyk gebergteVan hier weder voortgereeden, kwamen wy op den middag aan het klooster van S. Chrysostomo, waaromtrent men op een hoogen berg d’overblyfzelen van een zeer zwaar gebouw beoogd, werwaarts Ga naar voetnoot+ ik my na den middag meende te vervoegen, gelyk ook geschiedde, | |
[pagina 368]
| |
verzeld door drie persoonen. Maar wy waaren noch op verre na niet ten halven gevorderd, wanneer de Griek die ik van Larnica had medegenomen, op den weg bleef leggen, ter oorzaak dat dezelve zo geweldig steyl opwaarts gaat. De twee anderen, zynde den eenen uit het laatste dorp daar ik vernagt had, en den ander uit het klooster om my den weg te wyzen, bleeven by my tot boven toe. Doch wy moesten onderwegen wel tien of twaalf maal rusten om wat adem te scheppen, geschiedende dit opklimmen met zulk een moeyte en gevaar, dat ik kan zeggen het nooit op zo een gevaarlyke manier te hebben gedaan. Wy waaren, ter oorzaak der hooge steyltens, den meesten tyd genoodzaakt met handen en voeten op te klauteren, en nergens kon zich het oog wenden of het gevaar deed de hairen te berge ryzen. Toen wy boven waaren gekomen, bevond ik dat wy er anderhalf uur mede bezich waaren geweest. Hier vertoond zich altemaal levende rots en ziet men er een menigte van vervallen kamers en waterbakken, uit welke overblyfzelen wel afgemeten kan werden dat het een uitsteekend groot gebouw geweest moet zyn. Het bestaat in verscheydene gedeeltens, doch niet altemaal op een gelyke grond gesticht, maar het een hooger en het ander laager. Van den top van dit gebergte, uitgezonderd aan d’eene zyde, ziet men allerwegen over de zee en het geheele eyland, en op hetzelve eenige plaatzen heel kennelyk Ga naar voetnoot+, als Nicosia, mitsgaders een menigte van dorpen, leggende in de vlakte, ‘tgeen, by malkander gevoegd, een zeer aangenaam voorwerp aan het oog beschikt. Na een kort verblyf daalden wy weder benedenwaards na het klooster, ‘tgeen ik my aanstonds stelde om af te teekenen, alsook meteenen het gemelde gebergte op welkers top zich de overblyfzelen van dat groots gebouw vertoonen, gelyk op No 196 werd aangewezen, leggende het klooster van S. Chysostomo in het midden.
Vista di St. Chrisostomo
| |
[Het klooster van St Chysostomos: inrichting, bestuur enz.]’t Zelve is tamelyk groot en met een braave muur omvangen. Eenige vertrekken zyn modern of volgens de hedendaagsche wyze gebouwd, vermits een ongelukkige brand het eens voor het meeste gedeelte heeft vernield. Het kerkje, bestaande in twee afdeelingen, bevond ik acht-en-veertig Rynlandsche voeten lang, en acht-en-twintig breed. Ga naar voetnoot+ Boven d’eene dezer afdeelingen of vertrekken ziet men een koepeltje, en in hetzelve een groot Christusbeeld, met het halve lyf geschilderd, gelyk mede rondomheen verscheydene figuuren, doch altemaal byna vergaan. Acht kolommen, in de muur gehegt, ondersteunen hetzelve. ’t Altaar pronkt met fraaye vergulde lofwerken en cieraden, zederd maar omtrent vyf jaaren gemaakt. In dit kerkje legd begraven een princes (welke het gebouw boven op den top van den gemelden berg zoude hebben doen stichten) gelyk mede twee van haare slavinnen, d’eene ter rechter- en d’ander ter slinkerzyde. By veertien trappen opwaarts gaat men boven op dit kerkje, daar men een grotte ontmoet in dewelke gezegd word, dat voor dezen een zeer groote kist met goud door de Turken gevonden is. Men ziet in dit klooster ook noch een kleyne kapel, doch byna geheel verwoest. De plaats daar de keuken gehouden werd, is zes-en-dertig voeten lang, en achttien breed. Ga naar voetnoot+ ’t Opperste gezag word er gevoerd door een pater gardiaan, die drie priesters en elf broeders onder hem heeft, behalven de vrouwen. Deze geestelyken hebben binnen den omvang van het muurwerk een kleynen tuyn daar eenige oranjeboomen in staan. Ik moet niet vergeeten hier ook te zeggen by welke gelegentheid dit klooster gesticht zoude zyn. De gemelde princes, die hier begraven legd, hield haare wooning in het gebouw ‘tgeen op den berg staat, teneynde des te beter bevryd te zyn voor de moetwil der Tempeliers, welke toenmaals zich overal meester zochten te maaken. | |
[pagina 369]
| |
By deze bekommering had zy ook noch het ongeluk van gekweld te zyn met een soort van zeer, byna als schurft. Een hondje, hertelyk van haar geliefd en ‘tgeen nooit van haar week, erfde deze kwaal over. Maar zohaast voelde het zich niet besmet, of het liep dagelyks van het gebergte, bleef een uur of twee weg eer het weder kwam, en begon hand over hand te geneezen. ’t Wierd derhalven nagespeurd, en bevonden dat het zich ging baaden in een nabygelegene fonteyn. De princes, ziende wat werking dit water aan haar beestje had gedaan, besloot er mede de proef af te neemen, die zo wel gelukte, dat ze zich binnen weinige dagen van haare kwaal verlost en in den staat van haare voorige gezondheid bevond. Weshalven zy, tot bewys van dankbaarheid, dit klooster voor de Grieksche geestelyken deed stichten, en er de naam van S. Johannes Chrysostomus aan gaf, onder wiens bescherming zy hetzelve stelde. ’t Heeft ook tot op den huydigen dag dezen naam behouden, en werd het water der gemelde fonteyn alsnoch de zelve kragt toegeschreeven, gelyk er dan ook noch dagelyks veele lieden zich in komen baaden en er, zo men voorgeeft, van hunne kwaalen geneezen werden. Een ander gezicht van het klooster, geteekend op een hoogen berg, kan gezien werden op No 197.
St. Chrisostomo
| |
Voenos of S. Romano; Klooster de la PaaysOmtrent twee uuren voor den avond begaven wy ons weder op weg en reeden voorby den berg daar ik de versteende gebeentens had gevonden, komende wyders, met den donker, aan het dorp Voenos of S. Romano, aldus geheeten na het kerkje ‘tgeen er staat. Hier vervoegde ik my ten huyze van een Grieksche priester, daar ik my vry wat sobertjes dien nacht moest behelpen, want de Grieksche geestelyken zyn gemeenlyk heel arm en hebben naauwlyks zo veel daar ze af leeven konnen. Des morgens, den vyfden dag, namen wy den weg na het klooster ‘De la Paays’ genaamd – tgeen werd gezegd gesticht te zyn door de Tempeliers – die ten meerendeele zich byzonder moeyelyk door het gebergte strekt. In het afkomen van hetwelke Ga naar voetnoot+ omtrent het gemelde klooster zynde, men hetzelve byzonder fraay in het geboomte ziet leggen, omringd met oranje-, olyf-, dadel-, en andere schoone vruchtboomen, waaronder een zeer hooge cypres het hoofd boven allen uitstak. Dit vermaakelyk voorwerp deed my neder gaan zitten om er een afbeeldzel van op ’t papier te brengen, ‘tgeen men kan zien op No 198.
Monastero de la Pays
Hier vertoond zich het klooster zodaanig, dat men zich duydelyk genoeg kan verbeelden dat het een schoon gebouw moet zyn. In ’t verschiet ziet men het dorp Stiernia, en benevens hetzelve een fraay antyks kasteel aan de oever van de zee, en daarachter eenige bergen. Vervolgens begaf ik my na het klooster en kwam er omtrent den middag aan. De poort die ingang tot hetzelve geeft, is geweldig hoog, bereykende wel acht mans lengte, en wel negen palmen dik, Ga naar voetnoot+ kasteelswyze gemaakt en voor het meeste gedeelte noch in zyn geheel. Deze poort gepasseerd zynde, slaat men ter slinkerhand om, omtrent twintig schreeden ver, alwaar men door een andere poort gaat, afgebeeld op No 199. Boven dezelve zyn op de cornische Ga naar voetnoot+, in marmer gehouwen, drie verscheydene waapens, gelyk dezelve alhier verbeeld zyn. Aan de regterzyde van deze poort klimd men langs negen-en-twintig trappen na boven, doch hier vind men het meest verwoest. Thans weder beneden gekomen zynde, vervoegd men zich aan de slinkerzyde, daar weleer eenige vertrekken zyn geweest. Vervolgens gaat men over een opene plaats, bezet met eenige boomen, en vier-en-twintig schreeden verder ontmoet men een gebouw, bestaande in vier groote boogen, aan welkers slinkerzyde een fraay vierkant vertrek is, doch tegenwoordig boven open. Alsdan passeerd men noch een vertrek | |
[pagina 370]
| |
door hetwelk men in het klooster treed, ‘tgeen zich vierkant vertoond; wyders byzonder groots en schoon in ’t gezicht, vermits het zo fraay in zyn geheel staat alsof het eerst gebouwd was. Tusschen de twee eerste kolommen welke aan den tuyn staan, ziet men een zeer schoone marmere waterbak, van gedaante als een tombe of grafsteede, waar rondom een feston geslingerd is welke aan wederzyden door een kindje met beyde de handen werd vastgehouden, ’t een wat geschonden en ’t ander het hoofd af, behalven dat ook noch de overige deelen een weinig beschadigd zyn. In het rond ziet men zes leeuwskoppen, twee op elke zyde van de lengte des steens, en een op elke smalste zyde; en op yder hoek, zynde vier in ’t getal, een kalfskop. Altemaal basrelieven en tamelyk wel gemaakt. Deze steen is verbeeld op No 200, en de plaats daar dezelve staat, is honderd-en-twaalf voeten lang en acht-en-veertig breed. Ga naar voetnoot+ Het gewelfzel na de zyde van de tuyn werd ondersteund door achttien kolommen, in het midden op ryen geplaatst, hebbende yder de dikte van twee-en-dertig palmen Ga naar voetnoot+ en het capiteel van de Corintische order. Deze kolommen zyn van een goede hoogte en maaken schoone open boogen, te weten van d’eene kolom tot d’andere, door dewelke men in den tuyn gaat. ’t Cieraad ‘tgeen om de boogen is geweest, is altemaal verbrooken, doch de wyze van hetzelve noch duydelyk te bekennen. | |
[pagina 371]
| |
De binnenzyde is een vlakke muur. De doorgang tusschen de muur en de kolommen heeft een breedte van ruym zestien voeten. Ga naar voetnoot+ Van hier gaat men, aan de slinkerzyde, door een poort in een schoon vertrek, ‘tgeen noch nieuwlings schynd gemaakt te wezen, en in de muur zes groote vensters heeft waardoor men een heel aangenaam gezicht over de zee heeft. Deze plaats heeft de lengte van negentig, en de breedte van twee-en-dertig voeten. Ga naar voetnoot+ ’t Gewelf is heel fraay, boogs-wyze, en werd ondersteund door veertien kolommen, aan elke zyde der lengte zeven; de zyden der breedte worden beslagen door de vlakke muur. Men ziet hier ook noch een predikstoel. Behalven dit vertrek zyn er noch twee andere, doch t’eenemaal vervallen, van waar men na boven gaat langs zes-en-dertig trappen, wanneer men komt aan een ruyme passagie, geheel met gras en onkruyd begroeid. Van hier stygd men vervolgens opwaarts langs zeventien trappen om op het plat van de gemelde lange zaal te komen; van waar noch by twintig trappen opklimmende, bevind men zich bovenop de muur van het klooster. Hier heeft men noch verscheydene vertrekken (doch meestendeel vervallen) mitsgaders een zeer aangenaam gezicht over het land en de zee. Thans weder nederwaarts gedaald zynde, begaf ik my na de voorpoort van het klooster, alwaar ter slinkerhand by een-en-twintig trappen zynde afgegaan, komt men in een vertrek daar men een fraay gewelf boven ziet, heel geestig Ga naar voetnoot+ gebouwd, ‘tgeen in het midden door twee pilaaren werd ondersteund, hebbende de hoogte van omtrent drie mans lengte. Dit vertrek is breed twee-en-dertig, en lang zes-en-zestig voeten, Ga naar voetnoot+ en zo wel bewaard of het eerst zederd een jaar of zes gebouwd was. Van hier door een poort gaande, komt men in een ander, van de zelve gedaante. Buyten deze poort van het klooster is noch een andere poort waardoor men over een kleyne plaats in de kerk komt, daar een fraay portaal voor is welkers muuren allerwegen met mosaïsch schilderwerk verçierd zyn, doch t’eenemaal vergaan, zulks dat men er niets duydelyk af kan bekennen. Ik vond er mede in de muur een groote steen, behouwen met zodaanige letteren als op No 201 konnen gezien werden, zynde zo verscheelende Ga naar voetnoot+ van gedaante, dat er geen eygenschap van woorden of zin in te vinden is. De lengte dezer kerk, behalven het koor, beslaat omtrent 60 voeten, en de breedte zes-en-veertig. Ga naar voetnoot+ In het midden teld men vier pilaaren, van gemeene steen gemaakt en tamelyk hoog. De wanden zyn verçierd met zes of zeven oude schilderyen. Benevens het koor heeft men noch een ander vertrek. Kortom, ’t is te beklaagen dat dit klooster niet bewoond word, als zynde genoegzaam van alle gemaklyheden voorzien, en gelegen aan den vermaakelyksten oord die men elders zoude konnen verkiezen. ’t Dorpje ‘tgeen erby gelegen is, bestaat in weinige huyzen en is genaamd Kasafani. Het dorp Stiernia met het kasteel, voorheen gemeld, is omtrent drie Italiaansche mylen Ga naar voetnoot+ van dit klooster af gelegen. | |
NicosiaOmtrent drie uuren na den middag steegen wy weder op onze muylen, neemende ten deelen den zelven weg noch over het gebergte, en vervolgens door de vlakte na Nicosia, alwaar wy, na eenige dorpen gepasseerd te hebben, met den avond aankwamen. Des morgens, zynde den zesden dag, ging ik deze stad bezichtigen en vond in dezelve veele schoone gebouwen, paleys-wyze gemaakt, doch schaars bewoond en noch slegter onderhouden. Vier antyksche kerken, tegenwoordig door de Turken tot mosqueën gebruykt, ziet men noch in goede order. De voornaamste is de S. Sophia, zynde van een tamelyk beslag Ga naar voetnoot+ en een byzonder fraaye bouwkonst, en grooter als die van den zelven naam te Famagusta. | |
[pagina 372]
| |
De kerk heeft drie deuren, en voor de voornaamste derzelven een schoon portaal. Zestien pilaaren daar de boogen op rusten, onderschraagen het gewelf. Bovenop ziet men noch een gedeelte van een ouden toorn, mitsgaders een van de hedendaagsche tyd, of een moderne (gelyk men het noemd) die noch in zyn geheel staat. ’t Werd aan geen Christen toegelaaten in dezelve te komen, maar men heeft de vryheid van er dicht omheen te mogen gaan en alles van buyten te bezichtigen. Niet verre van deze kerk ontmoet men een zeer fraay antyksch gebouw, ten meerendeele noch in zyn geheel, ‘tgeen ik oordeel in voorige tyden mede een kerk te zullen zyn geweest. ’t Gewelf word ondersteund door twee pilaaren, en diend hetzelve tegenwoordig voor een basar of winkelplaats daar de Turken hunne goederen verkoopen. Behalven deze ziet men noch veele fraaye overblyfzelen der oudheid. De stad is gemeen, en doorgaans met slegte huyzen bezet. Ga naar voetnoot+ De muur om dezelve is laag en voor het grootste gedeelte noch in weezen. Ga naar voetnoot+ Rondomheen ziet men een menigte van metale stukken kanon, doch meerendeels onbruykbaar, leggende in de grond. De vestingwerken zyn van weinig belang en geeven ingang door drie poorten. De Grieken bewoonen voor een goed gedeelte d’eene zyde van de stad, altemaal by malkander. Buyten dezelve Ga naar voetnoot+ heeft men een groot getal dadelboomen. Hier worden veele zyde stoffen gemaakt, en onder die zeer curieuse dimitten. Ga naar voetnoot+ | |
[Vertrek uit Nicosia]; wederkomst te LarnicaWeinig na den middag verlieten wy de stad Nicosia. Niet verre van dezelve, doch een goed eynde van den gewoonlyken weg, is het bergje daar de versteende oesters, hiervoor gemeld, vandaan worden gehaald. Wy ontmoeteden hier verscheyde dorpen, alsmede een groote vierkante ruïne daar men noch den omvang der muuren van ziet. Deze weg strekt zich ten meerendeele door kleyn gebergte. Vervolgens zag ik noch een kleyn antyksch kerkje, en kwam met zonnenondergang weder te Larnica. |
|