Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 318]
| |
Boek IV
| |
Vertrek van Akre; Cabo Bianco; TyrusHebbende verding gemaakt met den schipper van het vaartuyg ‘tgeen na Tripolis meende te gaan (gelyk in het andere hoofdstuk gezegd is) op voorwaarde dat hy my te Tyrus en Sidon (tegenwoordig Saide) daar hy moest wezen, te land zoude zetten en eenige uuren wagten, vervoegde ik my, met het vallen van den avond aan boort. Wy staaken omtrent middernacht met de landwind onder zeyl. Des morgens, den 29 sten april, passeerden wy met een tamelyke stooker Ga naar voetnoot+ Cabo Bianco en kwamen op den middag voor Sour of Tyrus, alwaar wy ten anker bleven. Ik heb hiervoor, spreekende van de plaats, gezegd dat men aldaar een soort van geweld omtrent de reizigers oeffend met hen een zeeker stuk gelds, tegen alle regt en reden, af te perssen. Ga naar voetnoot+ En zynde nu door de kooplieden van deze kust onderrecht, dat men er niet schuldig is yts te betaalen en ik my vrylyk aan land mogt begeven, liet ik het er op afloopen, Ga naar voetnoot+ stappende aanstonds uit de bark. | |
Ongemaklyke ontmoeting van den Autheur met den Aga van TyrusIk vond den aga die er het bevel had, met eenige van zyn volk aan de zeekant zitten, van wien ik straks Ga naar voetnoot+ wierd aangesprooken om de kafare Ga naar voetnoot+ of ‘tol’ te betaalen. Waarop ik hem tegemoet voerde dat de Franken aldaar geen tol schuldig waaren, met byvoeging dat ik er meermaalen was geweest zonde ooit ytwes Ga naar voetnoot+ betaald te hebben, en dat ik ook nu niet van meining was een enkele penning te geeven. Den aga, die zich aldus niet wilde laaten afzetten, Ga naar voetnoot+ gebood hierop aan zyne janitzers dat ze my in het kasteel gevangen zouden brengen. Straks waaren zy gereed om zyn bevel in ’t werk te stellen en, willende my by de armen grypen, zeyd ik hen dat ze die moeyte niet behoefden te neemen, en dat ik vrywillig zoude gaan ter plaatze daar den aga my begeerde te hebben, doch dat hy verzeekerd mogt zyn, dat ik door den consul te Saide aan de bassa kennis zoude doen geven van het ongelyk ‘tgeen my alhier wierd aangedaan. Want deze plaats behoord onder het gebied des bassas van Saide. En om den aga nog meerder bekommerd te maaken en te ligter van hem ontslagen te worden, tragtede ik hem wys te maaken dat ik een koopman tot Tripolis was en er ettelyke jaaren had gewoond, en dat ik derhalven wel wist hoe het zich hier omtrent de tol toedroeg. Maar ik kon met alle deze uitvluchten zoveel niet teweeg brengen, dat men my zonder betaaling wilde laaten gaan. Integendeel wierd ik in het kasteel gebragt en in een vuyl stinkend gat gezet, vol van ongedierte. Hier vond ik ook noch een ouden Griekschen priester die er om de zelve reden was in gebragt. Ondertusschen kwam de schipper van de bark my verscheyde maalen van buyten, in het Italiaansch, toeroepen, dat ik doch maar zoude betaalen en dat de consul te Saide de uitgeschootene Ga naar voetnoot+ penningen my wel weder ter hand zoude doen stellen, klagende dat hy zonder my niet dorst vertrekken. Daar hy ook noch byvoegde, dat, byaldien ik een expressen Ga naar voetnoot+ (gelyk ik meende te doen) na Saide afvaardigde, den aga hem zoude doen ophouden en my onderwyl niet als brood en water tot myn | |
[pagina 319]
| |
onderhoud laaten toekomen. Deze gedagten deeden my eyndelyk, na twee à drie uuren gezeten te hebben, het besluyt neemen van de ge-eyschte somme te betaalen. Waarop dan weder voor den aga gebragt zynde, zeyd ik hem dat, als hy doch onredelyk wilde wezen, hy my wel alles kon afnemen wat ik had. Doch hy antwoordde heel net en zachtzinnig dat hy niet eenen stuyver meer begeerde, als hem rechtveerdig toekwam. Ik schoot dan de beurs, Ga naar voetnoot+ en telde hem omtrent vier ryksdaalders, zynde hetgeen zy voor yder persoon van tol begeeren. ’t Speet my te meer, dewyl men het niet schuldig is, en dat my ook de kooplieden van de kust uitdrukkelyk verzogt hadden dat ik niet zoude betaalen. Want als de Turken eens ytwes hebben beginnen in te voeren, is er zeer bezwaarlyk kans om het er ooit weder af te krygen, en ik vrees dat de Franken, al volgden ze ook myn voorbeeld en lieten zich gevangen zetten, deze tol wel altyd zullen moeten betaalen. | |
[Putten van Salomon]De reden dat ik hier aan land ging, was om de putten van Salomon te bezien, ten welken eynde ik, nadat ik myn geschil met den aga ge-effend had, een janitzer van hem mede nam, benevens twee Grieken uit onze bark, en hebbende ons van paarden voorzien, reeden wy omtrent twee uuren landwaart in, wanneer Ga naar voetnoot+ wy aan de gemelde putten kwamen. Welke ik zo fraay bevond, dat ze my alle myne geledene ongeneugten deeden vergeeten. Men geeft ze de naam van drie putten, en inderdaad daar zyn er ook drie, maar de eene verdiend maar gereekend te worden, uit dewelke het water gestadig boven overheen komt loopen. Men zegd dat men nooit grond in deze put gevonden heeft, hoewel men er verscheyde reyzen (door het middel van touwen met gewicht) de proef af heeft genomen. Maar ik oordeel dat beneden, door de sterke stroom, de grond niet geraakt kan worden. ’t Gevoelen is, dat het water uit een onderaardsche rivier voortkomt, welke men meend dat haar oorspronk uit het gebergte Libanon heeft, en dat de koning Salomon, door zyn groote wysheid kennis van die rivier hebbende, deze put derhalven daar ter plaatze deed maaken. Wat ervan zy is my onbekend, maar ik moet bekennen nooit eenige fraayer noch vreemder gezien te hebben. [BA/147] Het water loopt er in overvloed boven uit en stort zich in een canaal terzyde van de put, waaruit het vervolgens over de velden vloeyd tot aan de zee, daar het zich in ontlast. Men heeft er ook een waterleyding aan gemaakt door dewelke het water in een vierkantig gebouw, niet verre van daar gelegen, loopt. Hier zyn eenige koornmolens die het koorn van de gebuerige bergen en dorpen maalen. Onder het gemelde gebouw stort het water ‘tgeen door deze koornmolens werd opgehaald, in een groote menigte door eenige gaten uit, en vloeyd vervolgens, even als wegens het water van de put gezegd is, mede in de zee. Dicht by hetzelve staat een zwaaren boom die een aangename schaduw verleend. In het afteekenen van deze put had ik de grootte van den mond byzonder gemeeten, doch ben ze, ik weet niet door wat ongeluk of verzuym, kwyt geraakt; dan Ga naar voetnoot+ heb naderhand van anderen verstaan dat ze zestien voeten Ga naar voetnoot+ in den middellyn heeft. Zy vertoond zich achtkantig en is opgehaald Ga naar voetnoot+ met breede steenen daar ook de oppervlakte van den mond rondom mede belegd is. ’t Gezicht derzelve, met het gebouw daarbenevens, vertoond zich op No 179.
Pozzo di Salomone
Aan de regterzyde der afteekening ziet men duydelyk de passagie waardoor het water uit de put na de velden loopt. ’t Is byzonder goed om te drinken, weshalven de ingezetenen der omleggende dorpen het gestadig met aarde kruyken komen haalen, gelyk zulks ook noch, terwyl wy er waaren, van | |
[pagina 320]
| |
een nabygelegen dorp gedaan wierd. Opdat die van Tyrus Ga naar voetnoot+ zich ook van dit water zouden konnen bedienen, lieten zy een waterleyding maaken, van de put af tot aan de stad, van welke men nog overal langs de weg de stukken en brokken ziet, even zodanig verwoest als ik hiervoor de stad heb afgebeeld. Deze waterleyding is tamelyk hoog geweest en strekte zich over groote boogen heen, gelyk de overblyfzelen nog uitwyzen. ’t Geen in het Hooglied (Cap. 4; vers 15) gezegd word (O fonteyn der hoven, put der levende wateren die uit Libanon vloeyen!) meenen eenige dat van deze put verstaan moet werden, doch ik laat deze stoffe over aan de godgeleerden. Wat de twee andere putten aangaat, die zyn van weinig belang en verdienen naauwlyks dat men ervan spreekt. | |
Tegenwoordige staat van de stad TyrusNadat wy nu weder, langs den zelven weg, te Tyrus waaren gekomen, ging ik de overblyfzelen van die vermaarde stad bezichtigen. Ik vond er een menigte van ruïnen: verscheydene geheele kolommen en ontallyke die verbrooken lagen. Onder anderen een, die by een kleyn huysje of kapelletje van de Grieken staat, tegen dewelke ik zag dat alle onze schiplieden zich den rug schuerden. Waarvan de reden gevraagd hebbende, kreeg ik ten antwoord dat deze kolom de kragt had van alle pyn in de lendenen en de daar omtrent gelegene deelen te doen verdwynen. Maar het voornaamste ‘tgeen ik onder deze peuynhoopen ontmoetede, was het overblyfzel van een tempel, die aan d’eene zyde noch byna in zyn geheel staat met een gantsch gaave trap daaraan, waarlangs ik tot boven toe opklom. Voor dit gebouw legd, vlak op de grond, weder een kolom, bestaande in drie kolommen aan malkander. Zy is van een ongemeene grootte, en zo vreemd van maakzel, dat ik nooit diergelyk gezien heb. Dit gebouw vertoond zig op No 180, gelyk ook de gemelde kolom, daar men echter het derde deel, als leggende onder de twee anderen, niet van kan zien. Twee figuurtjes, in de prentverbeelding aangewezen, beslaan een goed stuk van de twee bovenste deelen der kolom.
Wyders bestaat deze plaats tegenwoordig uit twaalf of veertien zeer slegte Ga naar voetnoot+ huyzen, welke door de Turken en Arabiers werden bewoond. Christenen zyn er niet. | |
[Tyrus in het Oude Testament]Zy was eertyds de voornaamste stad van Phoenicien, heel volkryk, magtig en berugt Ga naar voetnoot+ wegens haare zeevaart en koophandel, waardoor zy ongemeene rykdommen had verkreegen, gelyk in de H. Schriftuur daarvan menigmaal gewag gemaakt werd. Men gelooft dat ze door de Sidoniers gesticht is, ‘tgeen ook de propheet Esaias, wegens haar verderf spreekende, te kennen geeft wanneer hy zegd (Cap. 23:12): ‘Gy zult niet meer vrolyk huppelen, o gy verdrukte maagd! Gy dogter Sidons’ etc. Ten tyde van den koning Salomon haalden die van Tyrus de cederboomen tot den opbouw van het huys des Heeren van het gebergte Libanon, gelyk hy aan Hiram, den koning van Tyrus, verzogt zyne knegten te gebieden dat ze hem cederen van den Libanon zouden houwen. (1 Con. 5:6): Zoo gebied nu dat men my cederen uyt Libanon houwe, en myne knegten zullen met uwe knegten zyn, en den loon uwer knegten zal ik u geven na al dat gy zeggen zult. Want gy weet dat onder ons miemand is, die weet hout te houwen gelyk de Sidoniers. Ook dienden de Tyriers den gemelden koning op de schepen welke hy te Ezion-Geber deed maaken, om goud van Ophir te haalen (1 Kon. 9:26): De koning Salomon maakte ook schepen te Ezion-Geber, dat by Eloth is aan den oever der Schelfzee in het land van Edom. En Hiram zond met die schepen zyne knegten, schiplieden, kenners van de zee, met de knegten van Salomo. En zy kwamen | |
[pagina 321]
| |
tot Ophir, ende haalden van daar des gouds vierhonderd-en-twintig talenten, en bragten het tot den koning Salomo. Wydluftig Ga naar voetnoot+ spreekt ook de propheet Ezechiel in het 27ste capittel van de magt der Tyriers, hunne bekwaamheden tot verscheyde dingen, en van degeenen die handel met hen dreeven. ’t Schynd uit de woorden van den propheet Esaias (Cap. 23:2) dat de stad Tyrus weleer van het vasteland af gelegen is geweest, alzo Ga naar voetnoot+ hy de Tyriers daar ter plaatze ‘inwoonders des eylands’ noemd: Zwygd gy, inwoonders des eylands, gy die de kooplieden van Sidon, over zee vaarende, vervulden. En 6: Vaart over na Tharzis, huyld gy inwoonders des eylands etc. d’Ondergang van deze stad – weleer zo magtig dat er de gemelde propheet over uitroept (Cap. 23:8): Wie heeft dit beraadslaagd over Tyrus, die kroonende stad welkers kooplieden vorsten zyn, welkers handelaars de heerlyksten in den lande zyn etc. – wierd op verscheyde plaatzen in de prophetien voorzegd, als Ga naar voetnoot+ Esai. 23:7 : Is dit uwe vrolyk huppelende stad, welkers oudheid wel van oude dagen af is, maar haare eygene voeten zullen ze verre weg draagen om in vreemdelingschap te verkeeren. En Ezech. 26:17 : Zy zullen een klaaglied over u opheffen en tot u zeggen: ‘Hoe zyt gy uit de zeen vergaan, gy welbewoonde, gy beroemde stad, die sterk geweest is ter zee, zy en haare inwoonders, die haarlieder Ga naar voetnoot+ schrik gaven aan alle die in haar woonden.’ Nu zullen de eylanders sidderen ten dage uwes vals. Ga naar voetnoot+ Ja de eylanden die in de zee zyn, zullen beroerd worden vanwegen uwen uitgang. Ga naar voetnoot+ Want alzo Ga naar voetnoot+ zegd de Heere Heere: ‘Als ik u zal stellen tot een verwoeste stad, gelyk de steeden die niet bewoond worden, als ik eenen afgrond over u zal doen opkomen en de groote wateren u zullen overdekken, dan zal ik u doen nederdaalen, met degeenen die in den kuyl nederdaalen, tot het oude volk, en zal u doen nederleggen in de onderste plaatzen der aarde, in de woeste plaatzen die vanouds geweest zyn, met degeenen die in den kuyl nederdaalen, opdat gy niet bewoond wordet, en ik zal den cieraad herstellen in den lande der levendigen, maar u zal ik tot eenen grooten schrik stellen, en gy zult er niet meer zyn als gy gezogt word; zo zult gy niet meer gevonden worden in eeuwigheid’ spreekt de Heere Heere. En eyndelyk ook Zachar. 9:2: Tyrus timmerd vastigheid en vergaderd zilver gelyk als zand, en goud gelyk als slyk op de straaten. Maar ziet, de Heere zal ze verderven en haare magt die ze op de zee heeft, slaan, dat ze zal zyn als degeene die met den vuure verbrand is’ etc. Inderdaad, deze voorzeggingen en dreygementen zyn ook niet tevergeefs Ga naar voetnoot+ geweest, want ze legd tegenwoordig zo verwoest, dat ze zich in geen erger staat kan vertoonen. | |
[Tyrus in het Nieuwe Testament]’t Was hier ter plaatze, daar den apostel Paulus zeven dagen verbleef en van den discipelen geraaden wierd niet na Jerusalem op te trekken. Volgens het getuigenis der evangelisten (Marc. 3:8 en Luc. 6:17) volgde uit deze landstreek ook een groote schaare den Heyland na wanneer hy het evangelium predikte. Gelyk dat aldaar eene Grieksche vrouwe, benevens een kostelyke lof haares geloofs, de genezing van haare bezetene dogter van de Zaligmaaker wegdroeg (Matt. 15:21-28, vergeleken met Marc. 7:24-29). | |
[Vertrek uit Tyrus;] Aankomst te Sidon, of SaideOmtrent den avond begaf ik my weder t’scheep, en wy vertrokken omtrent middernagt. Ondertusschen liet het zich aanzien alsof de schipper Sidon (tegenwoordig onder de naam van Saida bekend) voorby wilde loopen. Weshalven ik hem tegemoet voerde, indien hy my daar niet te land zettede, dat ik de schaade te Sour (of Tyrus) geleden, op hem zoude verhaalen, alzo ik er myn beklag aan de bassa over meende te doen. De schipper, ziende dat het my ernst was, beloofde dat hy zich aan zyn woord zoude houden, en kwamen wy ook, ’s morgens den 30sten april, omtrent | |
[pagina 322]
| |
acht uuren op de ree van de gemelde stad welke – zo Ga naar voetnoot+ als het anker in de grond was geworpen – ik aanstonds afteekende, gelyk ze zich hiernevens op No 181 vertoond.
Sidon
Zohaast als ik aan land was getreden, vervoegde ik my in het Pleyn, daar den heer consul, nevens alle de Fransche kooplieden, zyne wooning heeft. Doch ik bevond dat zy zich altemaal boven in hunne vertrekken opgeslooten hielden, ter oorzaak dat er de pest heerschte. Ik sprak derhalven van beneden tegen eenige der kooplieden, en deed door dezelven aan den heer consul bekend maaken ‘tgeen my te Tyrus wedervaaren was. Waaop aanstonds den opper-drogeman (want mynheer den consul bekleedde ook hier het zelve ampt ten opzicht der Hollandsche natie) na den bassa wierd gezonden. Doch hy kwam onverrigterzaake weder terug, hebbende den bassa niet te spreeken konnen komen, en dewyl ik my weder t’scheep moest begeven om de reis voort te zetten, liet my den heer consul aanzeggen dat ik verzeekerd konde zyn, dat hy de zaak ter herten zoude nemen en er alles in doen ‘tgeen in zyn vermogen waar. Ik antwoordde, byaldien Ga naar voetnoot+ het niet geschiedde, dat er dan niemand zoude konnen passeeren zonder te betaalen. | |
Tegenwoordige staat van SidonWat de tegenwoordige stad belangd, zy legd vermaakelyk aan den oever van de zee, en is een der fraayste plaatzen van deze kust. Men heeft er zeer veele tuynen en orangie-boomen, en wyst daar buyten een graf ‘twelk gezegd word dat van Sabulon, een der twaalf patriarchen, te zyn. Zy is tamelyk wel bevolkt, heeft omtrent een half uur in den omvang, en strekt ten westen aan de Middellandsche Zee, aan welke kant zy met een kleyn kasteel gesterkt is. Verscheyde oude mosqueën, waaraf eenige ongetwyfeld kerken der Christenen geweest zullen zyn, helpen haar ook eenigermaaten vercieren. De basar of ‘winkelplaats’ is tamelyk wel geregeld en pronkt met veelderhande soorten van koopmanschappen. Men heeft er ook verscheyde chans of ‘woonplaatzen voor de kooplieden’, waarvan de voornaamste is die daar de Franschen consul met de kooplieden van die natie hun verblyf in hebben. ’t Is een gebouw van massive steenen opgehaald en verdeeld in twee verdiepingen, dienende de onderste tot pakhuyzen voor de goederen, en de bovenste (bestaande in een galderye, ondersteund door ettelyke boogen) tot woonplaatzen. Deze stad is in voorige tyden een der voornaamste steeden van deze landstreek geweest, en bekend voor magtig en groot, waarom ze ook in de H. Schriftuur ‘Groot Sidon’ word geheeten (Jos. 11:8). | |
[Vertrek uit Sidon;] Wederkomst te Tripolis’s Namiddags omtrent twee uuren verlieten wy de stad Sidon of Saide met een groote stilte Ga naar voetnoot+ die ons den gantschen dag en ook den volgende nacht weinig deed vorderen, dryvende het schip slegts voort. ’s Morgens, den 1sten mey, vonden wy ons te Bayrout, waar omtrent het gebergte van Kastrewan legd, daar een Maronitisch prins het gebied voerd. Ga naar voetnoot+ ’t Gezicht van hetzelve vertoond zich op No 182. ’t Plaatsje ‘tgeen hier in de printverbeelding onder aan den oever van de zee legd, word Tubeletto geheeten.
Montagne di Castruan
Niet verre van Bayout heeft men een dorp, Gie genaamd, alwaar men zegd dat Jonas door den walvisch wierd uitgespoogen. Hier kregen wy de wind zo gunstig, dat wy in korten tyd Esbeyt voorby liepen, en omtrent den middag Patrone Ga naar voetnoot+, komende wyders ten vier uuren weder tot Tripolis. |
|