Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermdIntreede des autheurs in de kerk van het Heilige GrafDen 8sten November wierd my aangezegd dat de kerk van het Heilige Graf geopend zoude worden, weshalven ik my gereed maakte om voor den avond daar in te gaan. ’t Geschiedde omtrent vier uuren. De Grieksche pelgrims welke zich toenmaals te Jerusalem bevonden, waaren er alreeds met vrouwen en kinderen, ‘tgeen een groot gewoel maakte, daar de oneerbiedige oeffening van hunnen godsdienst niet weinig toe hielp. Des avonds geschiedde na gewoonte de processie welke ik mede bywoonde, doch die ik niet zal beschryven omdat ze reets uit andere reisbeschryvingen genoegzaam bekend is. Alle de gemelde Grieken bleven des nachts in de kerk en rechtten er zoveel buytenspoorigheden aan, dat het eer een kermismarkt als een plaats van godvrugtigheid scheen te wezen. Met het aanbreeken van den dag hield het geraas, door het vertrek van deze woeste menschen, op, weshalven ik er alleen als pelgrim binnen bleef en gelegentheid had om alles nauwkeurig te bezichtigen en af te teekenen. Ik maakte een aanvang met de kerk, verbeeld op No 144.
Chiesa del Santissimo Sepolcro
’t Gebouw in ’t algemeen is van de Gotsche Ga naar voetnoot+ order, doch de capiteelen der kolommen schynen van de Korintische te zyn, zonder evenwel hunne rechte proportie te hebben, gelyk men in de afteekening kan zien. De lengte der kerk strekt zich uit tot honderd-en-tien schreeden en de breedte tot vier-en-tachtig, elke schreede op twee Rynlandsche voeten gerekend. Het meeste gedeelte of ten minsten de helft hebben de Latynsche paters in hun bezit, en goede gemakken Ga naar voetnoot+ zo onder als boven. Beneden ter deur ingetreden zynde komt men, langs eenige trappen opgegaan, in hunne kerk of kapel, ’t Groot Altaar geheeten, alwaar weleer den hof van Joseph van Arimathea zoude geweest zyn. De koepel der kerk, te weten buyten het koor, werd ondersteund door twintig kolommen, zes vierkantige, van groote steenen op malkander gehoopt, en veertien ronde, van marmer. Boven deze zyn er achttien die om de galderye heen gaan, tien vierkantige en acht ronde, van marmer, die de dikte | |
[pagina 283]
| |
hebben van vyftien en de hoogte van negentien palmen op een pedestal van omtrent zeven, van welke hoogte (volgens het oog) ook de capiteelen zyn. Ga naar voetnoot+ In het midden der kerk en recht onder de koepel – die boven open, doch echter met een yzer traliewerk ruyts-wyze belegd is waardoor het licht komt nederdaalen, evenals in de Rotonde te Romen – staat het Tempeltje daar het graf van Christus in is, wegens hetwelke wy hierna breeder zullen handelen. Aan de bovenste galdery, rondom de vensters, hangen kleyne lampjes en ziet men aldaar in eenige nissen noch deze en geene beelden Ga naar voetnoot+ van mosaïsch werk, doch meestendeel zodanig verbrooken dat ze niet kenbaar zyn.
Koor Het koor, alhier te zien op No 145, is in het bezit der Grieken en omringd, behalven de muuren, met zeven ronde kolommen en zeven-en-twintig, zo groepen als enkelde Ga naar voetnoot+ daar de kerk om het koor heen op rust. Wel te verstaan: elke groep voor één kolom gerekend. Want een groepe is een kolom, bestaande uit veele of meerder kolommen die aan malkanderen vast zyn, of liever: ééne kolom die van buyten verscheide kolommen vertoond, en wel (by wisselbeurten) vierkante en ronde. En het is aanmerkelyk Ga naar voetnoot+ dat er hier zo zwaare zyn dat zommige van dezelve tien en andere zestien zulke kolommen in zodanig een lighaam vertoonen.’t Is byzonder fraay en heerlyk gebouwd en ter wederzyden boven voorzien met verscheydene vertrekken, yder op een byzondere wyze gemaakt, gelyk de afbeelding uitwyst.
Choro della Chiesa del St. Sepolchro
In deze vertrekken, welke evenals een galdery rondom het koor heen loopen, telde ik zeven-en-twintig kolommen, te weten zo groepen als enkelde. De koepel is lantaarens-wyze gemaakt, doch daar komt geen licht door. Boven in het rond van dezelve teld men acht-en-veertig kolommen. ’t Gantsche gewelf is met mosaïsch werk beschilderd doch meestendeel verbrooken. Van hetzelve ziet men ook eenige engelen, blaazende op de trompet, boven het Christusbeeld, ‘tgeen aan een groot kruys aan het hoogaltaar staat, maar insgelyks ten meestendeel geschonden en verbrooken. Voor het altaar hangd een zeer groote kopere kroon en rondom dezelve eenige glase lampjes. Deze kroon werd op- en nedergelaaten door middel van eenige touwen welke boven in de koepel over zoveel Ga naar voetnoot+ katrollen loopen en met de eynden ter zyde van het koor aan de galdery vast werden gemaakt. Twee andere koorden of touwen, ter wederzyden geschoort Ga naar voetnoot+, houden de kroon in balans. Vlak onder de koepel in de vloer ziet men een ronden steen leggen met een kleyn gat erin, welke plaats de Grieken – en alle de oostersche Christenen – het Middenpunct der Wereld gelooven te zyn. Ik vraagde den Griekschen priester, hierover met hem spreekende, waar hy meende een rond zonder middenpunct te wezen Ga naar voetnoot+, daar hy my niet als met een grimlach op antwoordde. Ter wederzyde van het koor strekken zich zeekere soort van houte gestoeltens die men gemeenlyk met de naam van ‘papenstoelen’ benoemd. Het is gelegen recht voor den ingang van het Heilige Graf, heeft drie deuren (een tegenover den gemelden ingang en een aan elke zyde omtrent het hoogaltaar) en de lengte van vyftig en de breedte van zeventien schreeden. De Grieken hebben hier verscheyde reliquien, en onder dezelve een stuk van het hoofd van Johannes den Dooper, ‘tgeen zy in een zeer kostelyke beurs bewaaren. Seekeren dag dat ik met hen alleen was, haalden zy het eruit en gaven het my in handen, tot teeken van de grootste eer die zy my konden betoonen.
Il Santissimo Sepolchro die Bientro
| |
Tempeltje of Kapel van het Heilige GrafTegenover het koor, gelyk ik gezegd heb, heeft men den ingang van het Heilige Graf. Dit tempeltje of deze kapel, zo men het beliefd te noemen, vertoond zich op | |
[pagina 284]
| |
No 146, zodanig als het eygentlyk in wezen is, tot de geheele en gebrookene steenen toe. Ter wederzyden ziet men een marmere bank, en op yder derzelven een groote kandelaar met een waskaars, en boven de deur een schilderytje daar altyd een brandende zilvere lamp voor hangd welke de Armeniers toebehoord. Op deze banken zetten zich de Grieksche geestelyken als de misse in het Heilig Graf gedaan word. Het tempeltje zelve is insgelyks geheel van marmer en heeft aan elke zyde drie kolommen en achteraan vier, doch die men niet kan zien ter oorzaak dat ze in de kapel der Kophtische Christenen beslooten zyn. De Latynsche en Grieksche geestelyken hebben groote moeyte gedaan om er deze kapel – als maar slegts van hout er aangelapt zynde en de plaats in het omgaan van de processie geweldig benauwende – weder af te krygen, doch tot noch toe niets ten dien opzichte konnen verwerven. De lengte van het tempeltje strekt zich tot vyf-en-dertig, de breedte tot vier-en-twintig en de hoogte tot drie-en-twintig palmen. Boven staat een koepeltje met lood bedekt, rustende op twaalf kolommen, twee en twee by malkanderen als te zien is op No 144. In het binnentreeden vind men de vloer een weinig meer verheven als die van de kerk, mitsgaders twee vertrekken of kapellen waaraf degeene die de voorste is, kapel des Engels word geheten. Hier ziet men midden in den grond een vierkante steen, alwaar men zegd dat den engel heeft gezeten wanneer de drie Maria’s het lighaam des Zaligmaakers aan het graf kwamen zoeken. In deze kapel hangen vier-en-twintig zilvere lampen, door verscheydene natien aldaar vereerd, te weten: vier van de Latynen, waaronder een byzonder groote welke van de Maltheesers is, vyftien van de Grieken, vier van de Armeniers en een van de Kophtische Christenen. Van welke eenigen zich in de afbeelding vertoonen. Ga naar voetnoot+ Ten eynde van de voorkapel (om zo te zeggen) komt men aan een kleyn poortje daar men met een gebukt lighaan moet doorgaan om in de kapel van het Heilige Graf te komen. Hier ontmoet men hetzelve aan de rechterzyde, gelyk men in de afbeelding, door de kleyne poort, den eenen hoek daaraf ziet, ter plaatze daar het licht der lampen, die daarboven hangen, op slaat. Ik heb dit zo uitdrukkelyk, dicht voor het tempeltje staande, geteekend om tot in het tweede vertrek tot op het graf van den Zaligmaaker te konnen zien. Ik teekende het, door de kleyne poort getreden zynde, ook noch afzonderlyk, hebbende my vlak voor hetzelve nedergeplaatst, gelyk het te zien is op No 147. Deze kapel is zo kleyn dat er nauwlyks vier persoonen voor het graf geknield konnen leggen. Het begrypt in de lengte zeven en in de breedte drie voeten, op een hoogte van omtrent derdehalf voet Ga naar voetnoot+ en is bekleed met een wit marmerblad ‘tgeen de Grieksche priesters, welke daar alleen de mis mogen doen, tot een altaar verstrekt. Deze voorzorg heeft men moeten gebruiken om de pelgrims te beletten daar stukken af te breeken, gelyk de waan van godvrugtigheid, of het bygeloof, of de nieuwsgierigheid zich hier dikwils aan vergrypt. Recht boven het graf is een houte kasse die met twee deuren open staat en van binnen en op de deuren beschilderd is. Ook ziet men er ter zyden noch eenig ander schilderwerk. Ter rechterhand van den ingang staat een kolom die boven afgebrooken is. De kapel word verlicht door vier-en-veertig zilvere lampen, groot en kleyn door malkanderen, die er nagt en dag hangen te branden en het er geweldig benauwd maaken. Deze worden op- en nedergehaald om er den oly in te konnen doen door middel van zeekere ringetjes | |
[pagina 285]
| |
in het gewelf geslagen, daar de lintjes waaraan de lampen zyn gebonden, doorloopen, werdende dezelve wyders aan de zyde der grotten vastgemaakt. Ik heb alle deze dingen met de uiterste nauwkeurigheid afgeteekend omdat het, myns wetens, noch niemand voor my heeft gedaan. Van de gemelde lampen, die er door verscheyde natien zyn gezonden, behooren er dertien aan de Latynen, eenentwintig aan de Grieken, vier aan de Armeniers en vier aan de Kophten. Die der Latynen zyn er geschonken: een door den keyzer, een door den koning van Vrankryk, een door den koning van Spanjen, een door den koning van Poolen, een door den koning van Portugaal, een door de republiek van Venetien, een door den keurvorst van Beyeren, een door de ridders van Maltha etc. De rook der lampen trekt uit door drie gaten, welke in het gewelf zyn. Want men heeft hier geen andere opening dan deze gaten en de deur, waarom het er ook zeer warm en benauwd is, en allerwegen zo zwart door de rook, dat men er byna geen andere koleur kan bekennen. Tot dusverre van het koor en het tempeltje of de kapel van het Heilige Graf gesprooken hebbende, zal ik voorttreden tot de andere kapellen en dezelve in die ordre beschryven als ik ze in het bywoonen van de processie bezigtigd heb. | |
Kapel der VerschyningWy vingen aan in de kerk of kapel der Latynen, ’t Groot Altaar geheten, daar ik hiervoor eenig gewag van gemaakt heb. En ons wierd yder een brandende waskaars in de hand gegeven. Deze kapel (zeggen ze) is voormaals den hof van Joseph van Arimathea geweest, alwaar Christus | |
[pagina 286]
| |
terstond na zyne verryzenis aan de Maria’s verscheen en word derhalven de kapel der Verschyning geheten. Omtrent het altaar ziet men een nis in de muur, met een yzere tralie beslooten, daar een stuk van een kolom in werd bewaard aan dewelke den Zaligmaaker ten huyze van Pilatus, eer hy door denzelven overgegeven wierd om gekruyst te worden, gegeesseld zoude zyn. De nieuwsgierigheid dreef my aan om de dikte van de kolom te meten, daar ik gelegentheid toe bekwam door middel van een der paters die de beleefdheid had van er my behulpzaam in te zyn. De gemelde nis is redelyk diep en derhalven staat de kolom vry verre van de tralie af. Ik nam dan een stok met een touw en wierp het daaromheen, en vindende de tralien zo wyd dat ik er myn arm (als niet van de dikste zynde) even door kon wringen, streek ik – konnende nu pasjes Ga naar voetnoot+ de kolom bereyken – de strik toe, en bevond de dikte van dezelve drie en een halve voet, Rynlandsche maat, en de hoogte omtrent een voet minder. Ik zogt te liever deze nieuwsgierigheid te voldoen, omdat ik drie stukken gezien heb welke by de roomschgezinden geloofd werden van de gemelde kolom te zyn, namentlyk het een te Romen, het andere te Constantinopolen in de kerk van den Griekschen patriarch, gelyk ik daar ter plaatze gezegd heb Ga naar voetnoot+, en het derde hier te Jerusalem. Om nu te zeekerder te konnen gaan ontbood ik, wanneer ik in myne terugreis weder tot Smyrna was gekomen, de maat van dat van Constantinopolen, welke my ook gezonden wierd. En willende vervolgens te Venetien om die van het Roomsche stuk schryven, bevond ik dat Ga naar voetnoot+ de maat van het Constantinopelsche verlooren had. Ik staakte derhalven myn voornemen, ‘tgeen ik niet had behooren te doen, gelyk het my ook naderhand menigmaal berouwd heeft, doch ik hoop dat eenig ander reyziger na my de nieuwsgierigheid zal hebben van deze maaten met malkanderen te vergelyken en aldus uit te vorschen of de geestelyken hier in al ter goeder trouwe gaan. | |
Kapel van des Zaligmaakers gevangenisUit deze kapel traden wy in de kerk, en wyders, gaande ter slinkerhand langs drie trappen af, in de gevangenis of kerker van onzen Heiland, zynde voor dezen een spelonk geweest, doch tegenwoordig een kapel die den Grieken toebehoord. Hier zegd men dat den Zaligmaaker gebracht wierd, terwyl men bezich was met op den berg Calvarien de plaats uit te graven daar het kruys ingezet zoude worden. Deze kapel is heel kleyn en duyster. | |
Kapellen van S. Longinus, de deeling der klederen, vinding van het kruys etc.Hieraan volgd de plaats daar de krygsknegt die Christus met zyn lans in de zyde had gesteeken, zyn misdryf ging beweenen, de kapel van S. Longinus genaamd. Wyders die daar ze over de klederen van den Heiland het lot wierpen, de kapel van de deeling der Kleederen geheten. Vervolgens aan die daar het kruys gevonden wierd. En alzo aan de kapel van S. Helena, alwaar men een venster ziet, tegenover de spelonk, in dewelke gemelde keyzerin gezeten zoude hebben toen ze na des Zaligmaakers kruys liet zoeken. | |
Altaar van den goeden moordenaar en Kapel der BeschimpingThans komt men aan de andere zyde van de kerk aan een altaar, ter gedagtenis van den goeden moordenaar opgeregt, waar beneden men in een kapel door een yzere tralie de kolom ziet, daar Christus op zat wanneer Ga naar voetnoot+ hem de doornekroon wierd opgezet. Deze behoord den Abyssynen toe en voerd den naam van de kapel der Beschimping, ter oorzaak dat de krygsknegten, den Heiland gestooten en een kroon van doornen op het hoofd gezet hebbende, spotswyze tegen hem zeyden: ‘Weest gegroet, koning der Joden’. | |
Kapel der Kruys-hegtingVervolgens gaat men by achttien trappen – eenige der benedenste van hout, en d’andere bovenste in de rots uitgehouwen – opwaarts om te komen op den berg Calvarien in een zeer schoone kapel daar twee of drie altaaren staan, voor | |
[pagina 287]
| |
welker eerste men in de grond het gat ziet daar het kruys van Christus in gestaan zoude hebben. Het heeft de diepte van twee palmen, in de rots, en omtrent twee duymen meer in de middellyn. Een zilvere plaat, rondom dewelke alle de deelen van de passie of het lyden verheven uitgewerkt zyn, overdekt den mond, en beneden is het met lood bekleed, doch tusschen beyde heeft men plaats gelaaten om de rots zelve te konnen zien. Ter rechterzyde toond men ook de plaats daar het kruys van den goeden straatschender heeft gestaan, en ter slinker dat van den anderen moordenaar. Boven het gemelde gat van des Heylands kruys hangen altyd zeven lampen te branden, Hierby legd een ronde steen tot aanwyzing der plaats daar Maria zoude hebben gestaan wanneer Christus op het kruys wierd genageld. Men ziet er ook noch vyf andere steenen op welker middenste zy zeggen, dat de Jooden den Zaligmaaker de klederen uittrokken. Hier vertoond zich ook in de rots de scheur of klove die, zo als Ga naar voetnoot+ onzen Heiland den geest gaf, in den berg ontstond. Deze kapel werd de kapel der Kruys-hegting genaamd, en begrypt achttien schreeden in de lengte en zestien in de breedte, hebbende in het midden een vierkante pilaar daar het gewelf op rust. Anderen verdeelen dezelve in tween, en stellen deze pilaar tot scheyding, noemde het eerste gedeelte (‘tgeen den Grieken toebehoord) de kapel der Kruys-opregting, en het ander (‘twelk in het bezit der Latynsche geestelyken is) de kapel der Kruys-hegting. De grond, gelyk ook de kapel, is zeer schoon, bestaande uit het fraayste mozaïsch werk ‘tgeen men met oogen mag zien. | |
Kapel van Magdalena en Johannes; Kapel van AdamHier benevens ziet men door een tralie de kapel, gesticht ter gedagtenis van dat zich hier ter plaatze Magdalena en Johannes onthielden, wanneer Christus gekruist wierd. Zy behoord den Latynen toe en heeft tegenwoordig geen anderen ingang als buyten de kerk. Vervolgens weder nederwaarts gaande komt men aan de kapel van Adam, alzo genaamd omdat het hoofd – of liever bekkeneel Ga naar voetnoot+ – van Adam aldaar gevonden zoude zyn, waarvandaan zy willen dat ook de berg Calvarien den naam van Golgotha of Bekkeneel voerd. Men ziet hier mede de scheur in de rots gelyk in de kapel der Kruys-hegting, misgaders een gat waarin het gezeyde bekkeneel gevonden wierd. En eyndelyk ook noch drie grafsteeden, van dewelke d’eene, gemaakt van schoone porfyrsteen, van de Grieken gezegd werd van den hoogenpriester Melchisedek te wezen. De twee andere zyn van Godefroy de Bouillon en zynen broeder Boudewyn, koningen van Jerusalem. Op die van Boudewyn, dewelke ter slinkerhand van den ingang is, leest men dit grafschrift, ter eeren van dien vroomen Ga naar voetnoot+ en kloekmoedigen koning, in ’t Latyn:
Rex Baldewinus, Judas alter Machabaeus,
Spes patriae, vigor ecclesiae, virtus utriusque,
Quem formidabant, cui dona tributa ferebant
Cedar & Aegyptus, Dan, ac homicida Damascus,
Proh dolor in modico clauditur hoc tumulo.[BA/141]
Doch ik heb verzuimd hetzelve af te tekenen, maar alzo Ga naar voetnoot+ het van verscheydene aldus eenpaarig gegeven word, is er niet aan te twyffelen of het is na waarheid gesteld. Op het graf van Godefroy vind men het onderstaande op No 1 met even zodanige letteren in het marmer gegraveerd als dezelve alhier vertoond werden, welke van diegeene die dezelve afgeschreven en in haare reisbeschryving medegedeeld hebben, aldus gelezen zyn: Ga naar voetnoot+ | |
[pagina 288]
| |
Hic jacet inclytus Dux Godefridus de Buglion, qui totam istam terram acquisivit cultui Christiano, cujus anima regnet cum Christo ! Amen.[BA/142]
Deze graven zyn beyde van een en ‘tzelve maakzel en staan yder op vier pilaartjes; dat van Boudewyn heeft de lengte van elf palmen. | |
Grafsteeden langs het koorUit deze kapel tredende ziet men tegenover de kerkdeur, langs de muur van het koor heen, drie grafsteeden, alledrie van een zeer schoone marmer, waarvan d’eene my gezegd wierd te zyn van een hertog van Florencen, de tweede van zyn zoon, en de derde onbekend. Maar anderen zeggen dat dit de grafsteeden zyn van de huysvrouwe en zoonen van den koning Boudewyn. Het grafschrift van een derzelve, zoals het tegenwoordig gevonden werd, heb ik op hetzelfde plaatje met dat van Godefroy willen vertoonen, zoals ik het om de oudheid der Gottische letteren en verkortingen waardig geacht heb aldaar af te tekenen; en werd het aldaar gezien op No 2 en gelezen, na het oordeel der reizigers, op de volgende wyze: Ga naar voetnoot+
Septimus in tumulo puer isto Rex tumulatus
Est Baldewinus, regum de Sanguine natus
Quem tulit è mundo sors primae conditionis
Et Paradisiacae loca possideat regionis.[BA/143]
| |
ZalfsteenHierna omtrent de kerkdeur komende ontmoet men tusschen dezelve en het koor een lange steen, waarop het lighaam van Christus, nadat het van het kruys was afgenomen, door Joseph van Arimathea, Nicodemus en eenige andere jongeren volgens de Joodsche wyze zoude zyn gebalsemd of gezalfd, waarom deze steen ook den naam van de zalfsteen heeft gekregen. Hy legd omtrent een voet | |
[pagina 289]
| |
hoog uit de vloer, is om het overgaan Ga naar voetnoot+ met een yzere traliewerk omringd en zedert het jaar 1550 met een grauw marmerblad bekleed, opdat er de pelgrims geen stukken meer van mogen breeken. Want de waan van godsvrucht doet hen van overal overblyfzelen of reliquien zoeken, ook van zulke stukken die nimmer in haar zelfs eenige waarheid gehad hebben. Onder welke men deze met recht mag tellen, aangezien nergens geleezen werd dat Joseph van Arimathea het lighaam van Christus gezalfd zoude hebben, en indien dat door deze gedaan waare, na alle waarschynelykheid de vrouwen op den derden dag in den vroegen morgenstond deze laatste lykplicht aan den gekruysten Heyland niet gezogt zouden hebben te volbrengen, nademaal Ga naar voetnoot+ uit geene oudheden blykt dat men aan de lyken der verstorvenen deze plicht meer als eens deede. Gelyk dan den Zaligmaaker, uit een voorkennis dat deze plicht aan hem in zyne begraavenis niet zoude konnen volbracht werden, Marc. 14:8, aan die vrouwe, welke hem in ’t huys van Simon den Melaatschen tot Bethanien zalfde, het getuigenis gaf dat zy voorgekomen was om zyn lighaam te zalven ter begraavenis, ofte, zoals de uitdrukkinge van Johannes, Cap. 12, vers 7 zegd, dat die zalvinge door die vrouwe voor hem bewaard was tegen den dag zyner begraavenis. | |
Andere steen; Kerk der Armeniers; Graven van Joseph van Arimathea en NicodemusWat verder ziet men by de trap der Armeniers een ronde steen, daar zy zeggen dat de maagen Ga naar voetnoot+ van den Zaligmaaker op stonden, wanneer zyn lighaam ten grave wierd gebragt. Langs de gemelde trap opgaande komt men aan de Verblyfplaats of kerk der Armeniers, en van daar aan het Heilig Graf, benevens hetwelke men by eenige trappen weder opwaarts na de Wooning der Grieken geleyd word. Agter des Heilands graf gaat men twee grafsteden, in de rots uitgehouwen, bezichtigen, zynde d’eene van Joseph van Arimathea en d’andere van Nicodemus. Vervolgens komt men voor de kerk der Latynen, alwaar twee steenen leggen op welker eene de Heere Christus en op d’andere Magdalena stond, wanneer zy vraagde (meenende tegen den hovenier te spreeken) of hy haaren meester niet had gezien, en Jesus zich aan haar bekend maakte. | |
Byzonderheden noopende eenige zaakenHiermede eyndigden wy den omgang van de kerk. Men heeft noch eenige andere plaatzen welke men in het omgaan van de processie niet ziet, te weten: benevens het vertrek of de Wooning der Latynen ziet men een schoone groote waterbak, door de keyzerin Helena – die hier zeer veele werken heeft doen stichten – gebouwd. Zy is geheel uit de levende rots gehouwen en strekt zich een groot eynd wegs onder de kerk heen. Benevens de gevangenis van Christus ontmoet men ook een groote steen, van dewelke de Grieken zeggen dat Christus, gaande om gekruyst te werden, daarop nederviel, waarover de putten zyner knien noch op den huydigen dag in dezelve gebleven zouden wezen. Inderdaad, men ziet er twee holligheden, doch waar ze door veroorzaakt zyn, is my onbekend. Ter zyden van het koor staat een steene tafel, rustende op vier kolommen. De Grieken, wonderlyk geneygd tot bygeloovigheden, houden voor zeeker dat, die tusschen deze kolommen niet door kan gaan, niet in het paradys zal komen. Den eersten dag dat ik my in de kerk bevond, zag ik een meenigte van mannen en vrouwen met groote yver het lighaam daardoorheen wringen, tot zoverre dat eenigen het zweet van benaauwdheid uitbrak. Want de kolommen staan zo dicht aan malkander dat, die maar een weinigje meer als gemeene dikte heeft, zich er heel bezwaarlyk door kan arbeyden. Waaruit men dan wel kan afmeeten hoe bang het de zwangere vrouwen moet vallen, die er evenwel, mogelyk om tegelyk | |
[pagina 290]
| |
hunne kinderen zalig te maaken, met den dikken buyk door willen. Swaarlyvige menschen zyn derhalven te beklaagen, of dit geloof moet niet verder gaan als tot de proef, want ik zag er eenigen die er zich gantsch niet mee bekommerden, ongetwyffeld dewyl zy wel wisten dat ze onverrigter zaake weer te rugge Ga naar voetnoot+ zouden hebben moeten keeren. En ondertusschen kon ik niet bespeuren dat d’anderen, die dunner waren, zich veel bemoeyden met er hen toe aan te maanen. Doch, zo er elders buytenspoorige en onnozele godvrugtigheid gevonden werd, de Grieken munten erin uit. Even buyten de kerk is een tamelyk groote gemeene plaats afgezonderd, daar verscheydene gemakhuysjes Ga naar voetnoot+ zyn, maar als er zich deze woeste menschen met hunne vrouwen en kinderen bevinden, gelyk ik in den aanvang van dit hoofdstuk gezegd heb, konnen dezelve niet veel helpen en ontmoet men des morgens meerder vuyligheid als men in dusdanig een plaats behoorde te zien. | |
Verdeeling der kerk onder de geestelykenIn deze kerk van het Heilige Graf onthouden zich altyd negen paters van de Latynen, welker gestadige beezigheid is God te bidden en voor de heilige plaatzen te zorgen. Zy zyn ook de voornaamsten en hebben er het meeste bewind. Van de Grieken heeft men er gemeenlyk zeven, van de Armeniers vyf, en van de Kophten een, buyten dewelken er niemand anders tegenwoordig verblyf heeft. Voor dezen onthielden zich hier ook de Abyssynen en de Syriers. De Maronieten komen den dienst by de Latynen verrigten welke, gelyk gezegd is, het grootste gedeelte van de kerk in hebben. De Grieken bezitten het koor en het Heilige Graf. De Armeniers hebben voor in de kerk een redelyke groote plaats tot hun verblyf, maar d’andere Christenen die zich daarin onthouden, yder maar een kleyne. De kerk heeft maar eene deur, boven dewelke van buyten een fraay bas-relief in marmer gehouwen is. In deze deur heeft men een groot gat gemaakt, waardoor de paters en pelgrims dagelyks hunne spys en andere noodwendigheden uit het klooster bekomen. De Turken zyn er de bewaarders van, en is men t’elkens, wanneer dezelve geopend word, gehouden twee en een halve leeuwendaalder voor d’intreede te betaalen. Maar als men voor de eerste maal de voeten erin zet, moet yder persoon vyftien leeuwendaalders geven, te weten de Franken, want wat de Christenen daar te lande belangd, die konnen evenals overal met de helft bestaan Ga naar voetnoot+, gelyk ook de Latynsche paters. ‘k Was er drie dagen en zoveel nagten in, zonder daaruit te gaan, alzo ik geerne in eene reys alles wilde bezichtigen om niet gestadig nieuwe kosten voor de intreede te moeten maken. | |
Gesteldheid des gemoeds, wanneer men zich voor het Heilige Graf bevindIndien nu ymand wil weeten hoe men zich gesteld bevind als men de eerste maal voor des Heylands graf nederknield, ik zal hem zeggen, voorzoveel my belangd, dat ik nergens eenige ontroering heb gevoeld als alleen aldaar. Doch ontstelde zich een der paters, mede een nieuweling in Jerusalem die met my in de kerk ging, vry wat meer. Want knielende neder voor het Heylige Graf, berstede hy uit in zulk een overvloed van traanen en zuchten, dat hy in twee uuren naauwlyks tot bedaaren was te brengen. Ik wil hier echter niet mede zeggen dat het daarom zeeker zoude wezen, dat dit juist het regte graf van onzen Zaligmaaker is, maar, dewyl men zich niet kan beletten met die indruk voor hetzelve te verschynen, en dat men by die gelegentheid zich het lyden van den Zoone Gods voor onze zonden en ongeregtigheden herinnerd, kan het niet anders wezen of men moet ontroeringen gevoelen die tot in het binnenste van de ziel doordringen. En ik geloof – hoewel wy een tyd beleven dat veele menschen glorie schynen te stellen in heel weinig of niets met al Ga naar voetnoot+ te gelooven, misschien om geen andere reden als om zich van | |
[pagina 291]
| |
de gemeene gevoelens, die te slegt in hunnen oogen zyn Ga naar voetnoot+ af te zonderen en een uyterlyke schyn van wysheid te vertoonen – dat de volslagenste atheïst zich, met alle zyne gewaande standvastigheid, niet zoude konnen beletten de zelve ontroering en beklemdheid te gevoelen. |
|