Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermdLVe Hoofdstuk.
| |
Gelegenheid van Jerusalem; PoortenDe heilige plaatzen aldus doorwandeld hebbende, zal ik nu ook yts van de stad Jerusalem gaan zeggen. Deze, de hoofdstad van Judea en weleer zeer vermaard, is gelegen in een bergachtige drooge plaats welke niets voortbrengd, zynde het aardryk drie of vier mylen in ’t rond Ga naar voetnoot+ zeer onvrugtbaar. Men teld er zes poorten, namentlyk de Poort van St. Steven, de Poort van Herodes, de Poort van Damascus, de Poort van Hebron, de Poort Davids en de Mestpoort, van welker yder ik hier yts in het byzonder zal melden. | |
Poort van St. Steven; Poort van Herodes; Poort van DamascusDe Poort van St. Steven, in de Schriftuur de Veepoort geheeten, staat aan de oostzyde der stad, en hy wierd by de oude Christenen alzo genoemd, omdat S. Stephanus of Steven dicht by deze poort buyten de stad gesteenigd wierd. De Poort van Herodes of S. Jeremias of ook wel de Poort Efraïms strekt zich aan de noordzyde en word alzo geheeten of omdat ze door Herodes gesticht is gelyk eenige willen, of dat ze na het paleis van dien vorst, ‘tgeen daar digt by gelegen is, gebynaamd is. Het Dal Josaphats eyndigd aan dezelve. De Poort van Damascus strekt zich mede aan de noordzyde en voerd dien naam omdat men daardoor na Damascus gaat. Door deze poort treeden de pelgrims binnen Jerusalem, als zynde na de kant van Rama en Joppe gelegen. | |
Poort van Hebron; Poort van David; Mestpoort; Vergulde PoortDe Poort van Hebron, of liever van Joppe, of Bethlehem, is aan de westzyde der stad en alzo geheeten omdat ze aan de weg na Joppe en Bethelehem gelegen is. Aan deze poort eyndigd het Dal Josaphats. De Poort Davids of van den berg Sion strekt zich aan de zuydzyde en heeft haaren naam van den gemelden berg ter oorzaak dat men door dezelve derwaarts gaat. De Mestpoort staat aan de oostzyde en word alzo genaamd omdat de mest, drek en vuilnis door dezelve ter stad uitgebracht word. Door deze wierd Christus, wanneer de Jooden hem gevangen hadden genomen, binnen Jerusalem gevoerd. Zy word gezegd de oudste der stad te wezen; die van David en Herodes volgen daaraan; d’anderen werden nieuwer geagt. Behalven deze zes poorten ziet men noch een zevende, de Porta Aurea of de Vergulde Poort geheeten, mogelyk omdat ze met vergulde cieraaden gepronkt en derhalven boven d’andere uitgeblonken heeft, doch deze is tzedert langen tyd toegemetzeld, ter oorzaak van een zeekere voorzegging waaraf de Turken d’uitwerking trachten te beletten, te weten dat de Christenen Jerusalem door deze poort zullen innemen. Noch verder gaat ten dien opzigte hunne bekommering. | |
[pagina 292]
| |
Want alle vrydagen op den middag werden alle d’andere poorten geslooten, en niet weder geopend voordat het middaggebed geëyndigd is, dewyl hen door een andere profetye of voorzegging gedreygd word dat de Christenen hen op een vrydag, geduurende het middaggebed, zullen vermeesteren. Door deze Vergulde Poort kwam onzen Heyland op de ezelin binnen Jerusalem gereden. Na dezelve – als men de stad van hier rond wil gaan – volgd die van St. Steven, en zo wyders alle d’andere. | |
WallenDe muuren van de stad zyn redelyk fraay en van gehouwen steenen gebouwd, hebbende op eenige afstand verscheydene vierkante toorns, met schietgaten voorzien. Dit muurwerk heeft de hoogte van omtrent zes vademen en de dikte van ruym drie voeten. ’t Wierd om de stad gemaakt in den jaare 1559 door den Turkschen keyzer Soliman. Eenige willen dat het door zyn vader Selim al was begonnen, nadat hy Jerusalem in den jaare 1517 op d’Egyptische sultans had veroverd. De berg Sion legd op een gelyke hoogte met de stad, daar hy ten deele is ingetrokken, doch ten noorden, alwaar hy wel de meeste hoogte heeft, strekt hy er zich buyten. Waarover my verhaald wierd dat degeen die de wallen had doen optrekken, een Genueesche renegaad of verloochenaar zoude geweest zyn, die er toenmaals bassa was. Welke het werk voltoyd hebbende, en de Turken ziende dat dit gedeelte van den berg over de stad commandeerde, kreegen zy argwaan en geloofden dat het met geen ander oogmerk gedaan was, dan om de Christenen te beter gelegentheid te geven om de stad t’eeniger tyd weder te vermeesteren. Ten welken inzigte zy hem het leven zouden hebben benomen, want het is gevaarlyk de minste reden van achterdogt aan de Turken te geven. | |
GrootteWat de grootte van de tegenwoordige stad belangd, ik schat den omvang op drie kwartier uurs, wel te verstaan: buyten de wallen om te gaan. Zy is redelyk digt betimmerd Ga naar voetnoot+ en tamelyk volkryk, doch het meeste gedeelte der straaten eng en krom. d’Inwoonders bestaan uit Mahometaanen, inboorlingen des lands, en Joden. d’Eerste maaken verre het grootste getal; de Joden komen er zich dikwils metterwoon ternederzetten, inzonderheid wanneer ze tot hooge jaaren gekomen zyn, met het inzigt van er te sterven en in of aan het Dal Josaphats begraven te worden, teneynde in het algemeen oordeel te spoediger afgevaardigd te worden. Ga naar voetnoot+ Want volgens het gevoel der Israëliten staat hetzelve hier ter plaatze te werden gehouden. Op myn vertrek uit Jerusalem, omtrent twee uuren van daar, ontmoeteden er my ook noch eenigen welke met hetzelve oogmerk derwaarts gingen. Onder deze bevonden zich drie vrouwen, van welke twee van heel hoogen ouderdom waaren, die een uitsteekend verlangen scheenen te hebben om het leven te Jerusalem af te leggen. | |
Tempel SalomonsWat belangd den tegenwoordigen Tempel Salomons, of de mosqueë die zy zo noemen, de lieden hier te lande zeggen, dat hy op de grondvesten van den ouden tempel gestigt, en van binnen – hoewel in een veel kleynder begrip – van dezelve gedaante is als d’eerste is geweest. Hy vertoond zich van buyten, gelyk ik hiervoor gezegd en in myne afbeelding der stad Jerusalem aangewezen heb. Na my onderrigt wierd, begrypt hy in den omvang omtrent honderd schreeden. Men moet dit alles op het zeggen der ingezetenen gelooven, want de Christenen vermogen er niet in of omtrent te komen, ja zelfs geen voeten te zetten op het gantsche pleyn ‘tgeen er zich omheen strekt en heel groot is, en die er op betrapt wierd, zoude zeekerlyk Turks moeten worden, of zich laaten verbranden. De Joden hebben ten dezen opzichte ook geen meerder vryheid. Opdat men derhalven door onkunde of onvoorzichtigheid niet | |
[pagina 293]
| |
in diergelyk ongeluk mogt komen te vervallen, verset men nooit voet buyten het klooster zonder met een pater, die gewoon is de pelgrims om te leyden, verzeld te wezen. Daarenboven heeft men ook altyd een drogeman by zich om aanwyzing te doen van de plaatzen, daar men de vryheid heeft van te mogen komen. Want indien men zich te buyten ging of ytwes Ga naar voetnoot+ omtrent de Turken kwam te misdoen, zouden ze het klooster, en niet de vreemdelingen, daarover aanspreeken en de paters zwaare geldsommen afperssen, welke voorvallen de pater gardiaan en de pater procurator my zeyden hen al verscheyde maalen overkomen te wezen. | |
Byzonderheden wegens het klooster te Jerusalem en de geestelyken die zich daarin onthouden.’t Klooster daar deze paters zich in onthouden, is gelegen tusschen de Poort van Bethlehem en die van Damascus in het wester- en hoogste gedeelte der stad en voerd den naam van dat van den Heiligen Zaligmaaker. Hun getal bestaat gemeenlyk uit tusschen de dertig en veertig persoonen, daar de pater gardiaan of reverendissimo het gebied over heeft. Deze is gemeenlyk een Italiaan of onderdaan des konings van Spanje, en in dezelve achting als een bisschop, gelyk hy ook, wanneer hy den dienst op heilige dagen doet, den myter en bisschopsstaf voerd. Na hem volgd als tweede persoon de pater procurator welke een gebooren Spanjaard moet zyn. Die er geduerende myn verblyf deze waardigheid bekleedde, was geen priester maar slegts een frater of leekebroeder. ’t Is zyn werk correspondentie met alle groote personagien van Christenryk te houden en alle de brieven te schryven en te beantwoorden; hy heeft ook de handeling van het geld. De derde persoon is de pater vicaris die een Franschman moet wezen. d’Andere geestelyken zyn ten meerendeele Spanjaards en Italiaanen. Men heefter gemeenlyk ook eenige Franschen, doch weinige Duytschers. Alle de paters die uit Christenryk derwaarts werden gezonden, zyn gehouden ter plaatze daar ’t hen door den gardiaan verordend word, zich neder te zetten, ’t zy te Jerusalem of elders in het Heilig Land, en aldaar drie jaaren te verblyven. Na welker verloop Ga naar voetnoot+ zy weder terug mogen keeren, indien het den reverendissimo egter beliefd, want zo hy redenen mogt hebben om haar daar te willen houden, moeten zy zonder tegenspreeken gehoorzaamen. Ondertusschen hebben zy hier een sober leven vermits zy den meesten tyd, ter oorzaak der menigvuldige vastendagen, geen vleesch vermogen te eeten, en zeer weinig ververssing van visch krygen, zynde Jaffa of Joppe, ‘tgeen twaalf uuren van Jerusalem gelegen is, de naaste zeeplaats. En als er al ytwes Ga naar voetnoot+ werd gebragt, is het gelyk het spreekwoord zegd ‘voor pater en mater’, en niet voor het geheele convent. Derhalven verlangen de meeste om weder na hun vaderlandsche kloosters te mogen keeren, daar zy het vry beter hebben. Alle de reyzigers welke uit Europa komen, van wat religie zy ook mogen wezen, nemen hun verblyf by deze paters; egter is men er niet toe gehouden, gelyk eenige hebben geschreven. Want men heeft onder het gebied van den Grooten Heer, zowel als elders, de vryheid om te gaan huysvesten daar men begeerd, en indien men by de Grieken ofte in een burgerhuys zyn verblyf wilde nemen, niemand zoude het konnen beletten. ’t Geschied derhalven maar uit gewoonte dat de Franken by de Latynen gaan inkeeren, de Grieken by hunne geloofsgenooten, de Armeniers by de hunnen etc. Men zoude ook geen beter huysvesting konnen verkiezen, want het onthaal ‘tgeen deze paters aan de pelgrims doen, zonder onderscheid van godsdienst, is zodanig dat men moet bekennen aan hunne beleeftheid verpligt te wezen. Eenige van hun hielden my gemeenlyk des avonds een uurtje of anderhalf gezelschap, doch nooit zonder my alvoorens te hebben doen | |
[pagina 294]
| |
vragen of ze my ook belet zouden aandoen. Want wetende dat ik gestadig bezig was met te teekenen en te schryven, wilden ze my niet geerne stooren. Zy betoonden my ook des te meer genegentheid omdat ik alle de plaatzen zo nauwkeurig op papier bragt, ja wenschten wel dat ik er een geheel jaar had gebleven. Verscheydene reyzen wierd my gevraagd wat ik begeerde te eeten, en daarby gezegd dat ik my na hen niet behoefde te reguleren, brengende my somtyds eyeren en andere spys welke zy die dagen niet vermogten te nuttigen. En als ik hen van deze moeyte tragtede t’ontslaan met te zeggen dat ik my geerne met hunne gewoonlyke portie wilde vernoegen en, daar ter plaatze zynde, geenzints op de wellust der spyzen dagt, wierd my ten antwoord gepast dat zy wel wisten dat ik alles met vryer herte mogt eeten dewyl de kerk Ga naar voetnoot+ het my toeliet, en dat ze my derhalven tot die bezetheid van leven daar de regel van hunne ordre hen toe verbond, niet wilden noodzaaken etc. De pater gardiaan aanbood my ook, indien ik er genegentheid toe had, een half jaar, en langer, verblyf in het klooster, buyten alle kosten. Inderdaad, hy was een zeer edelmoedig heer, gesprooten uit een der aanzienlykste geslagten van Milanen, en Pietro Marino geheeten. Zy voeren den tytel van il Guardiano del Sacro Monte Sion of Bewaarder van den Heiligen Berg Sion. | |
Knevelingen der Turken omtrent het klooster‘k Heb elders gezegd dat de Turken veel knevelingen omtrent dit klooster plegen. En zohaast doet er zich geen gelegentheid toe op, of zy weten er zich wonderlyk van te bedienen. Kort voor myne komst te Jerusalem had zich ten dien opzichte yts vreemds met den Capitano di Nave of Admiraal van de Oorlogscheepen toegedragen. De bassa verstaan hebbende dat dezen heer zich in het klooster bevond, stuurde ymand der zynen aan den pater gardiaan en liet hem vraagen of de zeevoogd de Jordaan ook geliefde te gaan bezien? ’t Antwoord was dat de tyd het niet toeliet, alzo Ga naar voetnoot+ den admiraal met zyne schepen, welke op de kust lagen, terstond weder in zee moest steeken; dat men den bassa derhalven voor zyne aanbieding bedankte etc. Weinige dagen daarna stuurde den bassa weder aan het klooster Ga naar voetnoot+ en verzogt dat men hem honderd ryksdaalders beliefde te betaalen voor de presentatie Ga naar voetnoot+ die hy aan hem had gedaan van hem met zyn volk na de Jordaan te doen geleyden, want dat het hem evenveel was of hy derwaarts was gegaan of niet, dewyl er doch de bereydzelen al toe waaren gemaakt en zyne lieden gereed gestaan hadden. Hier viel weinig tegen te zeggen en men was genoodzaakt tachentig ryksdaalders te tellen om den bassa, wiens beleefde aanbieding geen ander oogmerk had gehad, tevreede te stellen. Den admiraal betaalde egter deze somme om het klooster, ‘tgeen er anders aan gemoeten zoude hebben, daaraf t’ontlasten. | |
Kosten die tot de Heilig-Landsche reys vereyscht wordenTot onderrigting dergeenen welke de reys na het Heilig Land willen ondernemen, zal ik hier byvoegen een aanteekening of lyst van de kosten welke de pelgrims gehouden zyn te doen, van wat staat of gelegentheid zy ook mogen wezen; zynde ten dezen opzigte geene verandering of onderscheid, zelfs niet tusschen heer en knegt. Yder moet evenveel betaalen, waarom men er niet te onregt den naam van een hoofdgeld aan zoude mogen geven. Vooreerst dan tot Jaffa, de naaste zeeplaats of de haven van het Heilig Land gekomen zynde, moet men aan den aga of gouverneur een somme van veertien ryksdaalders uitschieten Ga naar voetnoot+, waarvan de drogemans van het klooster de helft trekken, en hiervoor zyn zy gehouden u een paard te beschikken en tot aan Jerusalem te geleyden. En als men weder over Jaffa vertrekt, moet men nochmaals veertien | |
[pagina 295]
| |
ryksdaalders betaalen. Te Jerusalem komende betaald men voor het doorgaan van de poort twee en een halve ryksdaalder en aan den officier een halve, aan den oppersten drogeman van het klooster twee en een halve, en aan den tweeden drogeman een ryksdaalder. Voor den eersten ingang in de kerk van het Heilige Graf geeft men vyftien ryksdaalders, en elke reys Ga naar voetnoot+ dat de deur naderhand geopend word twee en een halve ryksdaalder en omtrent een daalder aan een Turk die digt by de kerk woond, mitsgaders een kwart van een ryksdaalder aan den poortier. ’t Bezichtigen van de heilige plaatzen buyten Jerusalem, met hetgeen men aan den drogeman diend te geven, komt omtrent op drie ryksdaalders. Voor het bezien van het Graf van David willen de Turken mede twee en een halve ryksdaalder hebben. d’Onkosten die men gehouden is te doen om na Bethlehem te gaan, zo voor de paarden als ‘tgeene men aan de drogemans moet geven, beloopen omtrent vier ryksdaalders. Doch zo men eenige ongemeene plaatzen wil gaan bezichtigen, komt het vry meer te kosten vermits daar geen gestelde prys toe is. Voor het teekenen Ga naar voetnoot+ op de armen hier ter plaatze betaald men gemeenlyk aan dengeen die het doed een goude Sequin, bedragende twee en een halve ryksdaalder. Sommige geven er wel twee, en meer, na dat Ga naar voetnoot+ ze zich meer of minder teekenen laaten zetten, want daar staat geen prys toe. Als men zich op het paaschfeest te Jerusalem bevind, moet yder pelgrim tien ryksdaalders betaalen om na de Jordaan te gaan, welke somme door den bassa werd getrokken, die daarvoor een geleyde van zyn volk met u zend. En zo ymand buyten dien tyd derwaarts wil trekken, komt het omtrent honderd ryksdaalders te beloopen ‘tgeen den bassa voor zyn geleyde vorderd. Op het vertrek van Jerusalem is men gehouden een vereering, tot dankbaarheid voor het goed onthaal, aan het klooster te geven, doch hier staat mede geen bepaalde prys toe en yder geeft na zyn vermogen, of mildheid. De Hollandsche en Engelsche kooplieden geven gemeenlyk yder vyftig ryksdaalders, maar men vermag aan niemand van de paters – ’t zy aan degeenen die u allerwegen geleyden of anderen – ytwes Ga naar voetnoot+ te geven, waarover my yts vreemds met een zeekeren pater van Florence, een man van zeer goede geboorte dien ik in Egypten gekend had, gebeurde. Ik was genegen vyftig kleyne kruysjes, met paarlemoer ingelegd, daar ik zag dat hem het hart na jeukte, aan hem te schenken, doch verstaande dat zulks niet buyten kennis van den pater gardiaan mogt geschieden, zeyd ik hem dat ik er denzelven over zoude aanspreeken. Hy, wetende hoe minnelyk ik door dien edelmoedigen heer bejegend wierd, twyffelde niet of myn verzoek zoude my toegestaan werden. Maar het ging heel anders, en de gardiaan voerde my tegemoet dat, indien zulks wierd toegelaaten, eenige der paters die vryheid ligtelyk zouden misbruyken en de pelgrims al te Ga naar voetnoot+ lastigvallen, welke mogelyk uit beleefdheid meer zouden wegschenken als ze geerne kwyt wilden wezen; dat men derhalven geen voet tot een zo kwaaden misbruyk moest geven; dat de Jerusalemsche reys buyten dat genoeg kwam te kosten; en zo men noch ytwes overhield, dat het beeter was hetzelve te besteeden tot het koopen van eenige rariteyten en gedenkteekenen Ga naar voetnoot+ die men met zich in zyn vaderland konde brengen; en eyndelyk dat, indien hy my hiertoe verlof verleende, ik hem mogelyk yts van meerder belang zoude vereeren. Ik moest hem, met ernstige woorden, het tegendeel belooven en het voor een groote gunst opneemen dat ik yts gerings van myn eygen goed mogt wegschenken. | |
Roozen van JerichoGelyk de pelgrims zich gemeenlyk te Jerusalem van het een en ander (‘tgeen in hun vaderland vreemd is) voorzien – sommige om aan hunne landsgenooten de | |
[pagina 296]
| |
teekenen hunner pelgrimagie te konnen toonen, anderen uit een andere soort van nieuwsgierigheid – koft ik verscheyde vreemdigheden, en onder die Ga naar voetnoot+ eenige roosen van Jericho, van welk gewas ik hiervoor eenige melding heb gedaan. Ik nam de moeyte van twee der fraaysten af te teekenen, gelyk ze zich op No 148 vertoonen.
Rose die Gierichonte
In een onnozelder eeuw en by onnozeler menschen (gelyk ook noch wel) heeft men veel van deze roosen gebeuzeld, te weten dat ze op kersnagt, in het water gelegd, open zouden gaan, en anders nooit, ter gedagtenis van onzes Zaligmaakers geboorte. Maar ik kan verzeekeren dat er alle nagten en dagen bekwaam Ga naar voetnoot+ toe zyn en dat ze altyd in het water opengaan, gelyk ze zich ook altyd, zohaast als ze daar buyten komen, allengskens weder sluyten. | |
Houte olyvenMen beschikte Ga naar voetnoot+ my ook eenige houte olyven van Jericho. De schors van dezelve is groen, evenals van een eetbaare olyf, doch deze daar afgedaan zynde, bevind men de vrugt hout te wezen, in de lengte ribachtig, en, openende dezelve, vertoond zich deze tweede of houte schors ter dikte als die van een amandel, met een pit daarin, van gedaante van een pingel Ga naar voetnoot+ of pistasje Ga naar voetnoot+. Noch tegenwoordig, als ik er een open slaa, is deze pit week en van binnen castangie-bruyn, doch ik vind er tegenwoordig geen smaak meer in, welke mogelyk door den tyd vergaan zal wezen. Evenwel kan ik niet zeggen of ze ooit smaak gehad heeft, want ik heb ze voor dezen nooit geopend; maar tzedert een tyd, bemerkende dat er yts in rammelde, beving my de lust om ze van binnen te bezichtigen. |
|