Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||||||
Den autheur vervoegd zig op den Olyfberg om de stad Jerusalem af te teekenenDes anderendaags na myn wederkomst, zynde zondag, rustede ik my wat uit zonder ergens te gaan, maar den volgenden morgen vervoegde ik my na den Olyfberg om de stad af te teekenen, doch niet ter plaatze daar Christus dezelve beweende, ter oorzaak dat anderen die er voor my zyn geweest, haar altyd van die zyde verbeeld hebben. Waarom Ga naar voetnoot+ ik my dan wat meer na het zuyden van den Olyfberg begaf om de stad, zoveel mogelyk was, van het zuydoosten te schetzen. Ik was verzeld door twee paters en den drogeman die gestadig de wagt omtrent my hielden, ten eynde van niemand in deze bezigheid gezien te werden. En opdat wy ons te beeter mogten voorzorgen Ga naar voetnoot+, hadden wy een korf met spys en wyn by ons staan, maakende den schyn, zohaast wy ymand zagen naderen – ‘tgeen al ettelyke maalen gebeurde – van er onze maaltyd te houden. Zelfs was ik genoodzaakt het werk nu en dan t’eenemaal te staaken en het op een anderen dag te hervatten, ter oorzaak van het gevaar ‘tgeen eruit zoude hebben konnen ontstaan, gelyk ik – spreekende ten dezen opzichte van de Turksche plaatzen[BA/139] – elders gezegd heb. De pater reverendissimo had ook wel ernstig verzogt dat ik de stad niet zoude afteekenen, voerende my tegemoet dat er het klooster groot onheyl by zoude konnen komen te lyden indien de Turken het gewaar wierden. Doch ’t was tevergeefs en niets ter wereld machtig om my daarvan af te raaden. ‘k Beloofde hem alleenlyk dat ik zorg genoeg zoude draagen om er niet op betrapt te worden, en, wat het overige belangde, dat hy zich volkomentlyk op myne bescheydenheid konde verlaaten, dat ik wel wist waar ik was, en de Turken genoegzaam had leeren kennen etc. Den 6den der gemelde maand November, te weten drie dagen na den aanvang, zag ik myne afteekening van Jerusalem voltoyd. | |||||||||||||||||||||||
Uiterlyke gedaante van de stad JerusalemDe stad doed zich hier van den Olyfberg zeer aangenaam op, alzo Ga naar voetnoot+ het gezicht door geene andere voorwerpen verhinderd word en met eenen opslag alle hare fraayigheden ontdekt. Doch boven alles munt uit de mosquêe die zy den naam geven van den ‘Tempel van Salomon’ die zich zeer cierlyk vertoond, zynde ten deele opgehaald Ga naar voetnoot+ van gebakken verglaasde steenen die een heel schoone glans van zich geven, inzonderheid als er de zon op schynd, wanneer het bovenste gedeelte, bestaande uit groene en blauwe tichelen zodanig flikkerd, dat er het gezicht op schemerd. De tempel is geheel met lood bedekt, gelyk ook de koepel. Op de spits ziet men een redelyke groote vergulde halve maan. Rondom staan verscheyde gebouwen met boogen, gelyk in de afbeelding gezien kan werden. Alsmede is de groote vlakte of het pleyn, op welkers midden de tempel gebouwd is, zeer cierlyk met geboomte beplant.
Jerusalem
Wat belangd de plaatzen welke, van daar ik de stad teekende, kennelyk Ga naar voetnoot+ binnen en omtrent Jerusalem zyn te zien, ik heb ze met cyfer-getallen aangeteekend in de volgende ordre.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||||||
|