Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 272]
| |
Kerk van St. JorisDen 24sten der meergenoemde maand October, ’s morgens omtrent zeven uuren, trad ik in gezelschap van twee paters en twee drogemans uit het klooster van Bethlehem om de Fons Signatus of Gezegelde Springbron te gaan bezichtigen. Na omtrent een uur rydens kwamen wy aan de kerk van St. Joris. Hier zag ik twee yzere ketenen daar men zegd dat hy mede gebonden is geweest, waardoor zy noch op den huidigen dag (volgens het gevoelen der ingezetenen daar te lande, zowel de Turken en Arabiers als de Christenen) zodanig een kragt hebben behouden, dat degeenen die van hun verstand beroofd zyn of eenige andere kwaalen hebben en zich daarmede laaten binden, weder teregt werden gebracht. Toen ik dezelve bezag lag er een Arabier aan de eene ketting, dien ik liet vragen wat hem deerde? Hy gaf tot antwoord dat hy pyn in de lendenen had. Deze kerk staat in een zeer schoone vlakte, uitsteekend vruchtbaar in koorn. | |
Fons Signatus of de Gezegelde SpringbronLatende dezelve ter rechterhand toogen wy een groot stuk weegs voort en kwamen vervolgens aan de Fons Signatus of de Gezegelde Springbron. Dicht by dezelve staat een kasteel, over veele jaaren door de Turken gebouwd, alwaar de karavaanen welke van Hebron komen, de kaffares Ga naar voetnoot+ moeten betaalen. De pelgrims moeten er ook yder een maiden Ga naar voetnoot+of stuyver voor het bezichtigen van de bron geven. Ik liet er my in nederdalen door een zeer nauw gat daar een zwaarlyvig man nauwlyks door zoude konnen geraaken. Op de grond gekomen, bevind men zich in een grotte aan welkers rechterzyde zich drie groote gaten vertoonen welke het water, ‘tgeen van het gebergte door de rotzen komt heenzypelen, ontfangen. Van hier loopt het door de grotte in een canaal of goot, in de rots uitgehouwen, om het in de waterbakken te leyden. Wy vonden er geen water, weshalven ik in het canaal trad, daar ik al bukkende eenige schreeden in voortging, zo hoog en wyd is het. Thans begaf ik my weder na boven en wederom uit de put; ging Ga naar voetnoot+ na de waterbakken welke eenige honderd treeden van daar, en drie in getal zyn, altemaal uit de levende rots gehouwen. Ik nam de moeyte van ze alle drie te meeten en vond de eerste, die het water uit het gemelde canaal ontfangd, honderd-en-zeventig schreeden lang, maakende driehonderd-en-zeven-en-vyftig voeten (Rynlandsche maat), en acht-en-tnegentig schreeden of tweehonderd-en-vyf voeten breed. Ga naar voetnoot+ De hoogte kon ik niet meeten vermits er teveel water in was en ik juyst geen koorde had mede genomen. Men zegd dat ze de diepste van de drie is. Deze byna vol zynde, loopt het water door een diergelyk canaal als daar ik hiervooren van gesprooken heb, in de tweede bak die wat laager staat als de eerste doordien de grond allengskens nederwaarts daald. De lengte van deze strekt zich tot honderd-en-tnegentig schreeden, en de breedte tot honderd-en-vyftien; de diepte bevond ik zestig schreeden. Steyl afgaande aan d’eene zyde vind men eenige trappen, uit de rots gehouwen, om er by neder te konnen daalen. Deze bak was zonder water | |
[pagina 273]
| |
en heeft aan het eynde mede een canaal (evenals de voorige) waardoor het water zich in de derde bak uitstort die tweehonderd-acht-en-dertig schreeden lang en vier-en-tnegentig breed is, maakende lengte tweehonderd-negen-en-tachtig voeten en de breedte derhalven honderd-zeven-en-tnegentig voeten, Rynlandsche maat. Ga naar voetnoot+ De diepte van deze bevond ik acht-en-veertig schreeden of honderd voeten, Ga naar voetnoot+ te weeten tot aan het water, ‘tgeen er omtrent vier voeten hoog in stond. ’t Gezicht van deze waterbakken verbeeld zich op No 131, zodanig als ik ze op een hoogen berg, daarbenevens leggende, heb afgeteekend. ’t Kasteel is hier aangewezen met de letter A, de eerste bak met B, de tweede met C, en de derde met D.
Fonte Signato
Fonte Signato
Noch teekende ik een gezicht van een andere kant, gelyk zich de bergen, het geboomte en een der gemelde bakken, aangewezen met de letter E van daar vertoonden, te zien op No 132. De derde of laatste bak stort haar water in een canaal of waterleyding die met de grond gelyk is en zich tot aan Jerusalem strekt. Dit werk geloofd men gesticht te zyn door Salomo, en meenen eenige dat hy in zyn Hooglied, Cap. 4, vers 12 – alwaar hy zegd: ‘Gy zyt een beslooten hof, eene beslootene welle, een verzegelde fonteyn’ – daarop speeld. Ga naar voetnoot+ Doch ik zoude zeer bezwaarlyk tot dat gevoelen konnen overvallen Ga naar voetnoot+ dewyl ik niet zie dat het de alderminste schyn heeft. Thans steegen wy weer te paard en reeden langs de waterleyding die, gelyk gezegd is, zich na Jerusalem strekt. Ik vond dezelve op verscheyde plaatzen gebrooken, ‘tgeen door de Arabiers, die hier voorbytrekken, gedaan word om het geryf van het water te hebben. En ongetwyfeld zal dit de oorzaak weezen dat ze mettertyd verstopt zal werden door de afgebrookene steenen die zy er slegts Ga naar voetnoot+ in laaten vallen. | |
Wederkomst te Bethlehem; Processie in de kerk van St. Catharina etc.Vervolgende aldus onzen weg door het gebergte, kwamen wy omtrent twee uuren na de middag weder te Bethlehem daar ik tegen den avond in de kerk van St. Catharina volgens het gebruik der pelgrims de gewoonlyke plegtigheden bywoonde, waarna wy in processie, yder met een brandende waskaars in de hand, ons in de kerk, in de gemelde spelonk, vervoegden. Hier pleegden zy de eerste ceremonien aan het altaar ‘tgeen aldaar ter gedachtenis van des Zaligmaakers geboorte is opgerecht; vervolgens aan het altaar van St. Joseph; wyders aan de grafsteede der Onnozelen; thans aan het graf van S. Eusebius, abt van Bethlehem en discipel van Hieronymus; daarna aan het graf van St. Paula en Eustochia, moeder en dochter, Romeynen van geboorte; toen aan het graf van St. Hieronymus; en eyndelyk aan het altaar dat ter plaats staat daar de gemelde Hieronymus den bybel uit het Hebreeuwsch in het Latyn overzettede. Na dit alles verricht te hebben klommen wy weder op na de kerk en vervoegden ons wyders na het klooster. | |
Spelonk van David en Saul; Peuynhoopen van de stad EngediDes anderendaags ’s morgens ten zeven uuren trad ik met hetzelve geleyde weder uit het klooster om eenige andere plaatzen buyten Bethlehem te gaan bezichtigen, en kwam vooreerst, nadat wy een goed eynd weegs afgeleyd hadden, aan de spelonk daar David een slip van Sauls mantel afsneed, gelyk geschreven staat 1 Sam. 24:2, alwaar gezegd werd: Siet David is in de woestyne van Engedi. Doe nam Saul drieduyzend uitgelezene mannen uit gantsch Israël ende hy toog heenen om David ende zyne mannen te zoeken, boven op de rotssteenen der steenbokken. Ende hy kwam tot de schaapskooyen aan den weg daar een spelonk was, ende Saul ging daar in om zyne voeten te dekken. David nu en zyne mannen zaten aan de zyde der spelonk. Toen zeyden de mannen Davids tot hem: ‘Ziet den dag, in welke de Heere tot u zegd:” ziet ik | |
[pagina 274]
| |
geve uwen vyand in uwe hand, ende gy zuld hem doen gelyk als het goed zal zyn in uwe oogen”’ ende David stond op en sneed stillekens een slippe van Sauls mantel etc. Deze spelonk is boven in een zeer hoog gebergte, redelyk groot en byna als pik zo zwart. Ik nam er een stuk ter gedachtenis af met my, waarin veel vuursteen zit. Van dezelve natuur zyn ook de meesten welke men in dit gebergte vind. ’t Gezicht daarvan vertoond zich op No 133, ‘tgeen ik met groote haast afteekende, vermits wy onder aan het gebergte eenige Arabiers gewaar werden die zich met hunne tenten aldaar hadden nedergeslagen. Dit deed ons derhalven, vreezende van dezelve gezien te worden, welhaast weder opwaarts klimmen daar wy onze paarden hadden gelaaten.
Grotta di Davide
Op dit gebergte ziet men noch de grondvesten van de vermaarde stad Engedi van welke in de Schriftuur meermaalen gewag gemaakt word, bestaande in eenige overblyfzelen van peuynhoopen. Zy werd verbeeld op No 134, alwaar men meteenen, in het verschiet, tusschen de bergen door, de Doode Zee eenigzins ziet.[BA/136]
Rouine d’Engaddi
| |
Berg der FranschenVan hier besloot ik my na den berg der Franschen Ga naar voetnoot+ te vervoegen, een groot stuk weegs verder gelegen en die weinig van de pelgrims bezogt word. Deze is de hoogste die men hier omtrent heeft. Derwaarts rydende zag ik eenige peuynhoopen op een bygelegenen berg, welke gezegd worden te zyn van de stad Thekoa alwaar de vader van den propheet Habakuk mitsgaders de propheet Amos gebooren zyn. Wat den berg der Franschen belangd, zy loopt heel steyl en spits opwaarts, waardoor men niet zonder groote moeyte na boven klauterd. Op den top vond ik eenige peuynhoopen van het kasteel of de vesting, waarin de Franschen zich noch veertig jaaren nadat zy de stad Jerusalem verlooren hadden, tegens de ongeloovigen verdeedigden. Zy zyn van zeer groote steenen, en vertoonen zich, benevens eenige spelonken en holen, op No 135. Omlaag, aan de zyde van de berg, ziet men noch hunne vyver met een fonteyn in het midden, doch daar tegenwoordig geen water in is.
Rouine del Monte Francese
| |
Plaats daar den herders de geboorte van Christus wierd aangekondigdThans keerden wy weder terug, en omtrent Bethlehem gekomen zynde, bezagen wy de plaats alwaar den engel de geboorte van den Heyland aan de herders kwam verkondigen, Luc. 2:8: Daar waaren herders in diezelve landstreek haar houdende in het veld, en hielden de nachtwake over haare kudde. Ende ziet, een engel des Heeren stond by haar, ende de heerlykheid des Heeren omscheen ze, ende zy vreesden met groote vreeze. Ende den engel zeyde tot haar: ‘Vreest niet, want ziet, ik verkondige u groote blydschap die alle den volke wezen zal. Namentlyk dat u heden gebooren is de Zaligmaker, welke is Christus de Heere, in de stad Davids’ etc. Men ziet hier tegenwoordig niets als een menigte van steenen op malkanderen, gelyk een muur, in welkers midden noch een ingang of kleyn gat is waardoor de geestelyken bywylen hunne gebeden doen. De plaats is een veld daar veele olyfboomen staan, en vertoond zich op No 136.
Luc. 2:8
| |
Dorp der Herders; Huys van JosephBenevens deze plaats der aankondiging van des Zaligmaakers geboorte legd een slegt Ga naar voetnoot+ dorp, het Dorp der Herders genaamd. ’t Word ook byna niet als van herders bewoond dewyl de landstreek redelyk vruchtbaar is. Men toond er noch een waterbak uit dewelke Maria, daar voorbygaande, aan de boeren verzocht te mogen drinken. Die daarop antwoordende dat er geen water in was, kwam hetzelve aanstonds tot aan de mond opryzen, en daalde nadat de Heilige Maagd haaren dorst had gelescht, weder nederwaarts. Hier omtrent ziet men mede noch de peuynhoopen van het huys daar Joseph zich in onthield, wanneer den engel hem aankondigde dat hy met het kindeken Jesus en desselfs moeder in Egypten zoude | |
[pagina 275]
| |
vlugten, gelyk geschreven staat by den evangelist Matth., Cap. 2, vers 13: Ziet, den engel des Heeren verschynt Joseph in den droom, zeggende: ‘Staat op ende neemd tot u dat kindeken ende zyne moeder, ende vlied in Egypten, ende weest aldaar totdat ik het u zeggen zal. Want Herodes zal het kindeken zoeken om hetzelve te dooden’ etc. | |
Spelonk van Maria; School van HieronymusVervolgens traden wy in een spelonk, dicht by Bethlehem gelegen, waarin men (hoewel buyten de Schrift) zegd dat de Heilige Maagd zich met haaren zoon Jesus verborg om de woede van Herodes te ontgaan, terwyle Joseph bezich was met spyze tot de reyze te bezorgen. Men verhaald by overlevering – en het werd by veele voor een standvastige waarheid gelooft – dat Maria, hier zynde en bekommerd wegens het kindeken te voeden, de melk in zulk een overvloed uit haare borsten kwam vloeyen, dat er eenige droppelen op de grond vielen waardoor de steen, die er wit af wierd – gelyk ze noch een witachtige koleur heeft, doch zonder dat ik echter zoude durven verzeekeren of ze daardoor veroorzaakt zy – de kragt zoude hebben behouden dat ze de vrouwen welke hun zog verlooren hebben, hetzelve doed wederkrygen, alleenlyk met hen yts van dezen steen, tot poeyer gemaakt, te doen innemen. Ten dien eynde werd een menigte van stukken te Jerusalem in het water gezuyverd en er het wapen van de stad op gedrukt om na christenryk en andere oorden verzonden te werden. Want de Turken en Arabiers hebben er ook hetzelve gevoelen af. Te Venetien zynde, wierd er my yts door een doctor (een myner vrienden) af verzogt, om het zeekere juffrouw in te geven. Ik verzag Ga naar voetnoot+ hem van ‘tgeen ik zelve uit de spelonk had mede gebragt, doch het is my onbewust of het eenige werking heeft gedaan. Anderzints, indien het goed word bevonden, heb ik het noch, tot dienst van die het van nooden hebben en niet wankelbaar of twyffelachtig in het geloof zyn. Deze grotte of spelonk is vry groot, rondachtig van gedaante, mede in de rots uitgehouwen, en voorzien van een kleynen altaar daar de Latynsche geestelyken bywylen de mis op komen doen. Uit deze spelonk getreden zynde kwamen wy des namiddags ten twee uuren weder te Bethlehem, daar ik de School van Hieronymus ging bezigtigen. ’t Is een groote plaats, met eenige kolommen onderschraagd, in den omvang van het klooster en voor de kerk. Gelyk ik niet verzuymen wilde deze plaats, zo berucht Ga naar voetnoot+ in de Schriftuur, op papier te brengen, begon ik dezelve den 26sten der meergemelde maand October af te teekenen, hebbende my ten dien eynde aan een bekwamen oord gesteld. | |
Bethlehem afgeteekend; Tegenwoordige staatDen zelven dag bezichtigde ik ook nochmaals de geboorteplaats van onzen Zaligmaker, en ’s anderendaags voltoyde ik myne afbeelding van Bethlehem. ’t Is tegenwoordig een kleyn en slegd dorp, aangewezen met de letter L, waarin eenige onnozele huysjes staan welke van Arabiers, Grieken en weinige andere Christenen bewoond worden.[BA/137]
Bethlehem
Eertyds was het een stad van de stamme Juda, doch die echter van geen groot belang geweest moet zyn, gelyk men kan zien Mich. 5:1, alwaar de man Gods, propheterende van den Messias zegd: ‘Ende gy Bethlehem Ephrata, zyt gy kleyn om te wezen onder de duyzenden van Juda? Uit u zal hy voortkomen die een heerscher zal zyn in Israël, ende wiens uitgangen zyn van ouds, van de dagen der eeuwigheid’. Ende by den evangelist Johannes werd het slegts een vlek genoemd: ‘En zegd de Schrift niet dat de Christus komen zal uit den zade Davids, ende van ’t vlek Bethlehem daar David was?’ Cap. 7, vers 42. ’t Wierd Bethlehem van Juda geheeten, tot onderscheid van Bethlehem in de stamme Zabulons, in Neder-Galilea gelegen, gelyk men kan zien by Ruth, Cap. 1, vers 1 ende by den evangelist | |
[pagina 276]
| |
Matth., Cap. 2:6: Ende gy Bethlehem, gy land Juda, en zyt geenzints de minste onder de vorsten Juda, want uit u zal de leidsman voortkoomen die myn volk Israël weyden zal’. Welke woorden van grootheid den evangelist toepast op de geboorte van den Zaligmaker en ten geenen anderen opzigte, gelyk uit het laatste gedeelte van het vaars genoegzaam afgemeten kan worden. De Christenen dewelke alhier woonen, generen zich meestendeel met het maaken van heilige grafjes, kruyssen, paternosters Ga naar voetnoot+ etc. welke zy aan de pelgrims verkopen, gelyk ook de gantsche kerk van het Heilig Graf voor die wat dieper in de beurs willen tasten, welke zy heel cierlyk, evengelyk ze inderdaad is, weeten te verbeelden, daar de dagelyksche gewoonte niet weinig toe helpt. Eenige generen zig ook met de landbouw dewyl de grond hieromheen ongemeen vruchtbaar is. Men heeft er ook veele olyfboomen en wyngaarden, gelyk in de afbeelding gezien kan werden. De berg daar het op legd, is tamelyk hoog en strekt zich in de lengte van ’t oosten na ’t westen. | |
Klooster der Latynsche geestelykenDe Latynsche geestelyken hebben er een schoon klooster, aangewezen met de letter I. Om in hetzelve te komen treed men eerstelyk door een voorhof in een tweede daar drie waterbakken zyn. Benevens dezelve strekt zich een overwelfde plaats, onderschraagd door zes kolommen granietsteen. Hier zegd men dat St. Hieronymus de Heilige Schrift verklaarde of vertaalde. Ga naar voetnoot+ En word dezelve derhalven het School van Hieronymus geheeten. Uit dit tweede voorhof treed men, al bukkende, door een kleyne deur in een derde ‘tgeen aan de kerk tot een portaal verstrekt. De gemelde deur, die zeer dik en van achteren met een wakkere boom bezorgd is Ga naar voetnoot+, is eigentlyk het klinket Ga naar voetnoot+ van een veel grooter Ga naar voetnoot+ welke men tegens de baldadigheid der Arabiers heeft toegemetzeld om hen te beletten te paard in de kerk te komen. Ter slinker hand van dit laatste voorhof ontmoet men een andere groote deur welke ingang tot het klooster geeft, ‘tgeen gemeenlyk door een getal van ontrent de twintig geestelyken bewoond word. Deze deur is van binnen geheel met yzer beslagen en met een sterke boom en zwaare grendels voorzien om het geweld der Arabiers te konnen wederstaan. | |
Kerk der GriekenDe kerk die de Grieken zederd eenigen tyd bezeten hebben, te weten nadat zy er den Latynen – door de gierigheid der Turken, en dien een brok toe te werpen – het bezit van ontweldigd hebben, is door de keyzerin Helena gestigt, ruym en fraay, van buyten met lood bedekt, ontfangt haar licht door verscheyde groote vensters, en word ten wederzyde onderschraagd door twee ryen zwaare marmere kolommen, elf op een ry. Boven dezelve is de muur met een zeer schoon mozaïsch werk beschilderd, zynde de grond Ga naar voetnoot+ t’eenemaal van goud. Het koor is heel groot en heeft aan yder zyde een kapel, in een derwelken (te weten die ter rechterhand) de steen getoond word daar onzen Heyland op besneden zoude zyn, en in de andere zegd men de plaats te wezen daar de Drie Koningen afsteegen wanneer zy den Zaligmaaker kwamen aanbidden. Ter rechterzyde van het hoogaltaar, ‘tgeen byna ten eynde van het koor staat, ontmoet men een trap waarlangs men opgaat in een toorn die weleer tot een kloktoorn aan de kerk heeft gediend, doch tegenwoordig van de Grieken tot een woonplaats werd gebruykt.[BA/138] In dit koor teld men mede eenige kolommen, van welker getal in ’t geheel ik hiervoor heb gesprooken. | |
Rechte geboorteplaats van onzen ZaligmaakerBenevens het gemelde hoogaltaar, zowel aan d’eene als aan de andere zyde langs eenige trappen afgaande, komt men aan een schoone kopere deur, en door dezelve noch wat nederwaarts daalende, in een kapel of kleyn kerkje in hetwelk omtrent midden onder het gemelde altaar men een marmerblad ziet leggen, zynde eigentlyk, zo men | |
[pagina 277]
| |
voorgeeft, de plaats daar onze Zaligmaaker gebooren wierd, ter gedachtenis van hetwelke zich op het gemelde blad, recht in het midden, een gestraalde zilvere kring vertoond, voerende in de ronde de volgende woorden: Hic, de Virgine Maria, Jesus Christus natus est, beteekenende: Hier is Jesus Christus, uit de maagd Maria, gebooren. Benevens dit blad ziet men in een marmersteen van roodachtige koleur de gedaante van een geknield vrouwenbeeld, ‘tgeen een kleyn kind voor haar heeft leggen. Men geeft het uit voor een verbeelding van de Heilige Maagd en het kindeken Jesus. In deze kapel hangen gestadig ontrent dertig lampen te branden. In een andere kapel, drie trappen lager, ziet men de plaats daar (zo gezegd werd) de kribbe gestaan heeft in dewelke Jesus terstond na zyn geboorte gelegd wierd. En recht tegenover een altaar, ter plaatze daar de Drie Koningen den Zaligmaaker aanbaden. | |
Manier om zich de teekenen der Jerusalemsche reys op den arm te doen zettenDoch eer wy van Bethlehem afscheyden, moet ik noch zeggen hoe men zich hier de teekenen der Jerusalemsche reis op den arm laat zetten. Hier hebben zy verscheyde vormen toe, waarvan men de zodanige verkiest als yders zinlykheid begeerd. ’t Zyn gemeenlyk de drogemans die dit verrigten en er de gemelde vormen uitdrukkelyk toe houden. Gekoozen hebbende zodanigen als daar men behagen in heeft, word er gestampte houtkool over de vorm gestroyd en dezelve wyders tamelyk styf op den arm gedrukt, zulks dat de linien daar zich de stof der koolen ingezet heeft, klaar genoeg gezien konnen werden. Alsdan omvat degeen die het werk zal verrigten, u den arm met de slinkerhand en houd het vel heel sterk gespannen, hebbende ondertusschen in de rechter twee aan malkanderen gewoelde Ga naar voetnoot+ naalden waarmede hy langs de linien heen prikt, zo gelyk en effen als het doenlyk is opdat zich de teekens te beter mogen vertoonen zonder dat er bloed uitkomt; evenwel dringt het diep genoeg door. Doch ik geloof dat de fynheid der gatjes, die nauwelyks zichtbaar zyn, het bloeden belet. Vervolgens word er een zeekere soort van inct over de arm heen gewreven die binnen den tyd van 24 uuren – hoelang men den arm, met doeken bewonden, laat rusten – zodanig indringd dat de linien daar men langsheen geprikt heeft, zich zwart (of liever blauwachtig) vertoonen, en zo net alsof ze geschilderd waren. En deze koleur behouden ze altyd even schoon, zolang als men leeft. Eenige stellen dit geprik zo pynlyk dat het gemeenlyk een koortsje veroozaakt. Voor my ik heb het er niet af gevoeld, en wat de pyn belangd, ik weet niet of ik hardvochtiger ben als andere menschen, maar ze viel my zo onverdraagelyk niet, en ik geloof, na ik het wel gezien heb (want ik heb er nooit de proef af genomen) dat het koppen vry pynlyker valt. Ga naar voetnoot+ Evenwel moet ik dit zeggen dat het op andere plaatzen als den arm, en die wat tederder van gevoelen zyn, zo gemakkelyk niet toegaat. Want toen ik my ook eenige teekens op de borst liet zetten, kon ik my heel wel van lachen onthouden. Ik heb er ook gezien die – of uit Godvruchtigheid of uit grilligheid – de gantsche borst vol teekens lieten prenten, maar dan komt er op aan Ga naar voetnoot+ en meestentyd wil hier wel een koorts op volgen. |
|