Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 268]
| |
Togt na Bethlehem; Salomons vyver; Klooster van Georgiaanen; kerk van het Heilige KruysDes anderdaags, den 23sten der maand October ’s morgens ten acht uuren, trad ik weder uit het klooster, verzeld door twee paters en den drogeman, om my na Bethlehem te vervoegen. Wy naamen den weg door de woestyn ten eynde gelegentheid te hebben om alles te bezichtigen. Niet verre van Jerusalem komt men aan een vyver welke men zegd door den koning David – of liever Salomon – gemaakt te zyn die er zich dikwils ging verlustigen. Zy heeft de lengte van honderdvyftig en de breedte van zestig schreeden, doch is tegenwoordig droog. By deze vyver is de plaats daar Salomon tot koning wierd gezalfd. Wat verder in de laagte heeft men een klooster der Georgiaanen, van boven tot beneden, op de Grieksche wyze, beschilderd. By het hoogaltaar is een gat, met zilver beslagen, alwaar gestadig tien zilvere lampen hangen te branden. Hier zeggen de ingezetenen dat de cipresboom heeft gestaan daar het kruys van Christus van gemaakt zoude zyn. Omtrent ter verte van een uur buyten Jerusalem vind men de kerk van het Heilige Kruys welke zeer fraay is en by de Grieken bezeten werd. Hier wyst men ook aan de plaats daar het hout van des Zaligmaakers kruys is afgehouwen. Men ziet er noch in een kleyn kruysje, ‘tgeen gezegd word van hetzelve hout te wezen. | |
Huys en begraafplaats der MachabeënWeinig van daar, op een zeer hoogen berg, ontmoet men de begraafplaatzen der Machabeën, gelyk ook de peuynhoopen van hun huys. Van de begraafplaatzen ziet men noch zeven boogen waaronder hunne lyken gelegen hebben. Hoe heerlyk en prachtig dezelve geweest zyn, leest men in het Eerste boek der Machabeën, cap. 13, vers 25 daar gezegd word: Ende Simon eenige zendende, nam de beenderen van zynen broeder Jonathan, ende zy begroeven hem te Modin, de stad zyner vaderen. Ende Simon bouwde over het graf zyns vaders ende zyner broederen een gebouw en trok het op met geslepene steenen, van achteren en van vooren, cierlyk in het gezicht. Ende hy stelde daarop zeven pyramiden, de eene regt over d’anderen, voor zynen vader, zyne moeder, ende zyne vier broeders, ende by dezelve maakte hy instrumenten, rondom stellende eenige groote pilaaren, ende hy maakte op de pilaaren allerhande soorten van wapenen, tot eenen eeuwigen naam, ende by deze wapens schepen ingehouwen, om gezien te werden, van alle die by de zee vaaren te Modin, hetwelk nog is tot op dezen dag enz. | |
Dorp van S. Jan; Plaats daar Maria Elisabeth bezogtAldus kwamen wy in het dorp van S. Jan. Ter plaatze daar dezen heilig Ga naar voetnoot+ gebooren is, ziet men een spelonk, in de rots uitgehouwen, waarop men een kerk gebouwd heeft die de naam van S. Jan voerd en aan de paters franciskanen behoord. Dit dorp word door d’Arabiers bewoond, en vertoond zich als No 126 uitwyst. ’t Koepeltje ‘tgeen men in hetzelve ziet, is van de gemelde kerk, en de ruïnen op den hoogen berg zyn die van de graven der Machabeën. Hier omtrent is dat gebergte van Judea geheel steenagtig en moeyelyk te gebruyken. Onzen weg vervolgende kwaamen wy aan de plaats daar de maagd Maria haar nicht Elisabeth ging bezoeken. | |
[pagina 269]
| |
Men ziet er noch een groot overblyfzel van een gebouw, verbeeld op No 127, ‘tgeen men meend van een kerk te zyn welke de keyzerin Helena aldaar ter gedagtenis had doen stichten. Eenige honderd treeden nederwaarts gaande, ter rechter zyde, komt men aan een zeer schoone waterput welkers water van de bygelegene bergen daarin komt loopen. Thans wend men zich na Modin, gelegen op een zeer hoogen berg. ’t Was weleer een zeer vermaarde vesting of stad der Machabeën, dog nu een slegt Ga naar voetnoot+ dorp, gelyk tegenwoordig de plaatzen meest zyn daar in de Schriftuur gewag van gemaakt werd. ’t Werd verbeeld op No 128.
Modin
| |
Woestyn van Johannes den DooperVervolgens komt men in de woestyn van Johannes den Dooper, en wyders aan de spelonk daar zy – hoewel buyten de Schrift – van vertellen dat er Elisabeth haaren zoon in bracht om hem voor de woede van Herodes te verbergen en waar hy veele jaaren zoude geleefd hebben. Deze spelonk of grotte is in de levende rots Ga naar voetnoot+ gehouwen aan het hangen van een berg, waar beneden zich een zeer steenagtig dal strekt. Zy heeft twee gaten als vensters aan elke zyde, een onder het onderste boomtje Ga naar voetnoot+ ‘tgeen men uit de rots gewasschen ziet, gelyk d’afbeelding op No 129 aanwyst.
Grotta di Giovanni
Men ziet ook nog in dezelve een plaats, van gedaante als een bedstede, in de rots uitgehouwen, welke dien heilig tot rustplaats zoude gediend hebben. Ter zyden van de spelonk vloeid een fonteyn welkers water in een groote ronde bak, mede uit de rots gehouwen en weinig boven de grond verheven, word ontfangen, van waar het dan weder door het gebergte nederwaarts loopt. Boven de spelonk staan nog eenige overblyfzelen van een groot gebouw ‘tgeen een klooster schynd geweest te zyn. By de gemelde fonteyn, welkers water heel goed is, hielden wy het middagmaal, ter plaatze daar men de twee paters verbeeld ziet. | |
Vlakte van Therbinte; Vlakte van SennacheribHierna komt men aan de Vlakte van Therbinte, alwaar David den reus Goliath doodde, welke plaats men van verre maar aanschouwd. | |
[pagina 270]
| |
’t Is een wydluftige Ga naar voetnoot+ vlakte, strekkende zich tusschen het gebergte. Niet verre van daar, beneden aan het gebergte van Judea, komt men aan de fonteyn by dewelke Philippus den kamerling van den koningin Candace doopte, aangewezen met No 130.
Fonte di Philippo
’t Water, daar wy hertig van dronken, was heel goed en vloeid ter halver hoogte van de middenmuur uit een half ovaal als een nis, en loopt over een halve ronden steen, fonteyns-wyze op de grond. De fonteyn is van groote steenen gemaakt. Achter dezelve staat noch een groote ruïne van een kerk welke door de keyzerin Helena zoude zyn gesticht. Zy vertoond zich achter het geboomte. Wanneer de kinderen Izraëls gelegerd waaren in de woestyn Paran, gelyk Numeror. 13 verhaald werd, wierd Mozes van God bevolen dat hy uit elke stam een man zoude nemen en dezelve na ’t Beloofde Land zenden om hetzelve te verspieden en te zien hoedanig hetzelve was. Van welke Ga naar voetnoot+ een tros druiven, afgesneden zynde in het dal Escol, die zy met haar tween op een draagstok droegen, tot Mozes in ’t leger teruggebracht wierd. Welk dal Escol, waar het recht te vinden waare, mogelyk aan alle anderen zoude duister zyn, doch deze paters weten Ga naar voetnoot+ niet alleen dit dal aan te wyzen, maar ook, dicht by deze fonteyn, de nette Ga naar voetnoot+ plaats daar deze weergaeloze druiftros afgesneden is. Vervolgens passeerden wy de plaats daar de vyftig kolommen welke tot Bethlehem in de kerk staan, uit het gebergte zyn gehouwen. De teekenen daaraf vertoonen zich nog in de rots, daar ze met de hamer en beytel, geheel van een stuk, uit zyn gearbeyd. Thans komt men aan een dorp, Beitiela geheeten, waar omtrent men de vlakte van Sennacherib ziet, met dien naam genoemd ter oorzaak dat het leger van Sanherib of Sennacherib, koning van Assyrien, aldaar by nacht door een engel gantsch en al wierd verslagen, gelyk geschreven staat Jesai. 37:38, alwaar de propheet zegd: ‘Toen voer den engel des Heeren uit ende sloeg in ’t leger van Assyrien honderd-en-vyfentachtigduizend, en toen zy zich des morgens vroeg opmaakten, ziet die alle waaren doode lighaamen. Zo vertrok Sanherib, de koning van Assyrien, ende toog heenen’ etc. | |
Komst te Bethlehem; Geboorteplaats van ChristusNoch een weinig voortgetoogen zynde kwamen wy te Bethlehem, omtrent een uur voor zonnenondergang. Eerst vervoegde ik my na de kerk die aan S. Catharina gewyd en in het bezit der Grieken is. Hier zag ik de gemelde vyftig kolommen. Achttien trappen nederwaarts gaande komt men in een grotte of spelonk waarin men u vertoond (doch echter meer by verbeelding, dewyl de Grieken in een kapel hiernevens de rechte plaats bezitten) de geboorteplaats van onzen Zaligmaaker, gelyk ook de plaats daar Maria het kindeken in de kribbe leyde, mitsgaders die daar de Drie Koningen het aanbaden. Men ziet er mede een steen waarop Maria zoude gezeeten hebben wanneer de Drie Koningen den jonggebooren Jesus aanbaden. Deze spelonk is geheel in de rots uitgehouwen en zo groot en hoog dat men er bekwaamelyk kan gaan. Men ziet er mede een altaar daar men den naam van Joseph aan geeft, mitsgaders de grafsteede der Onnozelen, aldus geheeten omdat er verscheyde onnozele of jonge kinderen met hunne moeders in deze spelonk verborgen, om hals gebracht, en begraven zouden zyn. | |
Beleefd onthaal van den autheur in het kloosterVan hier vervoegde ik my in het klooster daar ik door den pater reverendissimo zeer beleefdelyk wierd ontfangen en verwelkomd, temeer doordien my den heer Lub met een brief van voorschryving Ga naar voetnoot+ aan hem had begunstigd, waarvoor hy – evenals de pater procurator, Paulus à Milonico tot Jerusalem – groote eerbiedigheid betoonde, vermits den heer eenige jaaren te Rama ten dienste van het klooster het | |
[pagina 271]
| |
procuratorschap had waargenomen. Ook waren er eenige paters die ik in Egypten gekend en met eenige beleefdheden verplicht had, waarvoor zy my, gelyk ook te Jerusalem, de uiterste dankbaarheid trachteden te betoonen. Zelfs had ook de padre reverendissimo de beleefdheid van my een verblyf, buyten alle kosten of vergelding, voor vyf à zes maanden in het klooster aan te bieden, doordien hy al voor myne komst had verstaan dat ik my overal Ga naar voetnoot+ bezich hield met de voornaamste dingen af te teekenen, gelyk ik dan ook geen grooter dienst aan de geestelyken kon doen als hen myne afteekeningen te toonen. Om kort te gaan, men verhief my hier als een man daar men alle eerbiedigheid voor betoonde en wiens gelyk men zeide nooit in het klooster te zyn geweest. De padre reverendissimo, die my al zozeer verhefte als ymand zyner onderhoorige geestelyken, was een heel eerlyk heer, geboortig van Milanen uit een voornaam geslacht, en genaamd Petrus Marinus. Zyn deugtzamen en minnelyken omgang bracht hem in groot aanzien, zelfs ook onder de Mahometaanen. Hy toonde my drie kamertjes welke hy ten dienste der pelgrims deed bouwen, zeggende dat het hem moeyde dat wy hier in het klooster zo weinig plaats tot geryf hadden, mitsgaders dat, alzo hy binnen korten tyd stond te vertrekken, hy geerne eerst zyn aangevangen werk had willen voltooyen; dat hy derhalven over vry wat onkosten heen had gestapt etc. Inderdaad, zy Ga naar voetnoot+ zyn alhier zeer groot, want de Turken laaten niet toe dat men den eenen steen op den anderen legd, of men diend ze wel tegen zilver op te wegen, alle drie Ga naar voetnoot+ behoefd men niet te hoopen dat men verlof tot het opbouwen of verhelpen van eenig ding zal verkrygen. Ook kost de vergunning van zich te Jerusalem en elders in het Heilig Land te mogen onthouden aan de paters een veel grooter somme als de meeste menschen zouden konnen gelooven, en het is zeeker, byaldien Ga naar voetnoot+ den koning van Spanjen hen de middelen daartoe niet beschikte, dat zy hunne verblyfplaats daar niet lang zouden konnen behouden. De gemelde koning heeft al voor eenige jaaren een procurator van Jerusalem tot Constantinopolen gezonden, dien ik daar by mynen tyd noch gezien heb. Deze had ordre om, indien hy het zodanig wist te besteeken Ga naar voetnoot+ dat het Heilig Graf in de handen der Latynsche geestelyken mogt komen te geraaken, 300.000 ryksdaalders aan te bieden, en – zo hy kans zag om zyn oogmerk daarmede te bereyken – noch op honderd duyzend niet te zien. Doch men heeft het niet konnen verkrygen, ter oorzaak dat de Grieken, welke onderzaten van den Grooten Heer Ga naar voetnoot+ zyn, door middel van een zeekere somme (die zy met de uiterste moeyte, aangezien Ga naar voetnoot+ hunne armoede, byeenbrachten) zoveel wisten uit te werken dat zy ’t de Latynen uit de neus geboord hebben, zulks dat er niemand vermag de mis te doen als zy alleen. |
|