Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |
XLVIe Hoofdstuk.
| |
Vertrek van Jaffa na RamaHebbende verlof van den aga gekregen om na Jerusalem te mogen optrekken, steegen wy op den gemelden 24 july, ’s namiddags ten twee uuren, te paard ten eynde ons na Rama, vier uuren van Jaffa gelegen, te begeven, alwaar wy ten vyf uuren aankwamen, zynde ondertusschen door verscheyde dorpen en een gestadig vlak land gereden. Straks Ga naar voetnoot+ vervoegde ik my ten huyze van een Hollandsch koopman die aldaar woonachtig was, Henrico Lub geheeten, van wien ik verstond dat de pest zeer sterk tot Jerusalem heerschte, om welke reden ik de aanbieding die hy my beleefdelyk van zyn huys en tafel deed, blyhertig aannam, gelyk zich ook noch, om eenige oorzaak, daar ophield myn gewezen reisgezel Rogier van Kleef. Hier ter plaatze waren mede veele van de gemelde ziekte gestorven, en de huyzen weinige dagen voor myn komst eerst geopend. | |
Tegenwoordige staat van RamaRama, mede weleer een stad, is tegenwoordig maar een open plaats, staande onder den bassa van Gaza, doch echter tamelyk groot en van buyten niet onvermaakelyk, gelyk uit de nevenstaande afbeelding onder No 109 gezien kan werden. Even buyten, ter plaats daar zich een gedeelte der Oude Stad heeft gestrekt, vertoond zich nog een groote vierkantige toorn, van gedaante als een kloktoorn, die men zegd in voorige tyden noch eens zo hoog geweest te zyn, en gesticht ter gedachtenis van de veertig martelaars welke in Armenien ter dood zouden zyn gebracht. In de afbeelding vertoond zich dezelve als de tweede toorn tegenover des leezers rechterhand, gehecht aan deszelfs kerk welkers dak boven met een ronde bocht, half-maans wyze, zyn verwelfzel vanbuiten vertoond. Aan dezen toorn zyn noch eenige overblyfzelen welke van een klooster schynen te zyn. Behalve deze afteekening van Rama teekende ik van buyten ook noch een kleyn gezicht, zodanig als zich een gedeelte van de plaats aldaar voordoed, alwaar in den hoek der plaat, tegenover des leezers rechterhand, de voornoemde toorn en deszelfs maakzel duidelyker kan gezien werden. Dit gezicht is aangewezen onder No 110, en vertoond zich aldaar in ’t verschiet het gebergte van Jerusalem. Hieromheen ontmoet men noch veele putten die men zegd gediend te hebben om er het koorn en de haver in te bewaaren. In eene heel diepe lieten wy verscheydene steenen vallen welke, beneden gekomen, een vreemd en hol geluyd opwaards stuurden. Weinig buyten Rama zag ik noch een zeer fraaye cisterne of waterbak, heel aardig met boogen, na twee zyden loopende gemaakt, welke zeekerlyk de stad van water verzorgd zal hebben, gelyk er mede in Italien op diergelyke wyze noch te vinden zyn. Daar stond noch eenig water in toen ik dezelve afteekende. Zy vertoond zich op No 111. | |
[pagina 248]
| |
De Latynsche paters hebben binnen Rama een convent of klooster waarin zich gemeenlyk een pater-president benevens twee andere geestelyken onthouden. Hier werden de pelgrims in gehuisvest ter tyd toe dat ze na Jerusalem optrekken. Dit convent, daar een fraay kerkje in is, zegd men gesticht te zyn op dezelve plaats daar weleer het huys van Nicodemus gestaan heeft. ’t Huys van den heer Lub was met hetzelve in eenen omvang van muurwerk besloten. Behalve dezen heer woonden er noch drie of vier Fransche kooplieden. De handel die er gedreven word, bestond in oly, zeep, katoenen en katoene gaarens. De inwoonders maaken, na gissing, een getal van omtrent drieduyzend zielen, zo Christenen als Turken. Alle de karavanen welke van Kairo na Damascus, Aleppo, Constantinopolen etc.. gaan, moeten hierlangsheen trekken, gelyk er zich eene nedersloeg terwyl ik bezig was met de plaats af te teekenen. | |
Menigte van springhaanen die uit de woestyn, over de Jordaan, komen overwaayen etc.Eenige weeken na myne komst te Rama, te weten den 9 october, kreeg men hier een zuydooste wind die, komende uit de woestyn van over de Jordaan, zeer groote hitte veroorzaakte en ettelyke dagen bleef duuren; mogelyk dat men aan deze winden moet toeschryven het nedervallen van de springhaanen welke hier by zommige jaaren in zulk een vervaarlyke menigte komen overwaayen dat ze gantsche landeryen bedekken, zulks dat men de grond nauwlyks kan bekennen. De groote van dit schadelyk gedierte is omtrent als by ons die der hippelkoorns of staapels Ga naar voetnoot+. My wierd verhaald dat ze eens in den tyd van twee uuren alle de groente Ga naar voetnoot+ rondom Rama, en zelfs, in den tuyn van het huys daar ik gelogieerd was, de steelen der artichokken onder de aarde, hadden weggegeten. Waaruit men kan afmeten wat schade zy konnen doen, gelyk breeder gezegd zal worden ter plaats daar ik zulks met eygene oogen heb gezien. Het meeste gevogelte zoekt dezelven te vernielen, zo om er zich mede te voeden als, indien men er wat meer als vogelenverstand aan wil toeschryven, de gemelde schade voor te komen. Zelfs hebben ze ook de oyevaars tot vyanden. Als de zon begind onder te gaan, vallen ze altemaal neder, hebbende alsdan geen kracht om te vliegen, en blyven aldus op de grond, totdat hy weder te voorschyn komt. In de broeytyd maaken ze een kuil ter diepte van een halve el in de aarde, daar zy hunne eyeren in leggen, welke omtrent zo groot als muyzekeutels, en in een langwerpig bondeltje aan malkanderen vast zyn, ten getale van tusschen de zeventig en negentig. Uit deze eyeren komen na vyftig of zestig dagen de jonge springhaanen voort, en in zulk een menigte dat men er af schrikt, thans Ga naar voetnoot+ zyn ze t’eenemaal zwart, doch veranderen in eenen dag, schynende de groente daar ze straks op aanvallen, hen dezelve koleur mede te deelen; doch ze zyn wel veertien dagen of drie weeken oud, eer ze zich van hunne vleugels konnen bedienen. | |
Ongemeene sterkte en wreedheyd van Omar BassaTerwyl ik my te Rama ophield, kwam aldaar eenen Omar bassa, die den heer Lub verscheyde maalen d’eer deed van ten zynen huyze de maaltyd te komen bywoonen. Hy was bassa van Gaza, Rama. en het geheele Philistynsche land, wyders Ga naar voetnoot+ een man van zulk een byzondere sterkte dat hy een lans of piek van honderd-en-twintig pond zwaar, te paard zittende, met zodanigen lichtheid wist te bestieren alsof ze maar van een gewoone zwaarte was geweest. Deze lans wierd hem door twee perzoonen te voet nagedragen. Zyn meeste vermaak bestond in de jacht, daar hy een groot liefhebber van was en de rechte bekwaamheid toe had, want de wilde zwynen en andere diergelyke beesten doodde hy gemeenlyk met de eerste ontmoeting, en zelden kwamen ze hem een tweede werp of steek te kosten. Hy stuurde eens, tot een vereering, aan den heer Lub | |
[pagina 249]
| |
het hoofd en een gedeelte des lighaams van een wild zwyn, met zyn eygen hand gedood, en zo vervaarlyk groot dat ik nooit dergelyk heb gezien. Ik hielp het op zyn gezondheid eeten en vond het uitsteekend goed. Verscheydene reyzen heb ik hem ook ter jacht zien gaan op de Chakallen of wilde honden die zich hier in meenigte onthouden. ‘k Heb op folio 57 van deze dieren gesprooken en zal er derhalven hier geen breeder gewag af maaken Ga naar voetnoot+; deze jacht geschied met een luypaart die er van jongs aan op afgeregt is. De jager heeft hem voor zich op het paard en ryd zo met hem heen, totdat ze omtrent eenige Chakal komen, wanneer Ga naar voetnoot+ de luypaart afspringd en heel behendig langs de grond voortkruypt ter tyd toe dat hy meend het beest te konnen bereyken. Thans doet hy met groote snelheid eenige sprongen, doch nooit meer als drie, yder van zestien of achttien voeten wyd. Ga naar voetnoot+ Deze moeten hem de Chakal leveren, anders verlaat hy hem en doet er gantsch geen moeyte meer toe, toonende zich geheel mistroostig, ja de meester diend hem met zoete woorden weder tot zich te lokken, beklagende kwansuys zyn ongeval en gevende hem moed dat het in ’t toekomende beter zal gelukken. Maar nog grooter was de wreveligheid van den gemelden Omar bassa als zyne krachten, en door deze liet hy zich bywylen Ga naar voetnoot+ aandryven tot dingen daar al de wereld een gruwel van toonde. Op een tyd ter jacht zynde had een zynder pagien het ongeluk van yts te doen ‘tgeen hem mishaagde, en hoewel het van weinig belang was en dat hy deze jongeling ter oorzaak zyner schoonheid en braave Ga naar voetnoot+ gestalte een uitsteekende genegentheid toedroeg – mogelyk wat verder als behoorde, zynde de liefde tot de jongens onder de Turken zeer gemeen – liet hy zich door zyne oploopendheid Ga naar voetnoot+ zo ver vervoeren dat hy hem de lans die hy in de hand had, door het lighaam heen dreef, zulks dat hy dood ter aarde viel. Maar ziehier een ander voorbeeld, in koelen bloede. Terwyl hy bassa van Gaza was, trok hy nu en dan op tegen d’Arabiers welke toenmaals onder zich oneenig waaren, en derhalven by verscheidene gelegentheden door hem geslagen wierden. In eene derzelver slagen had hy een Arabisch prins gevangen gekregen, die hy eenige dagen daarna (ik weet niet of er eenige andere oorzaak toe was als zyne aangeboorene wreedheid) terwyl hy in koelen bloede een pyp tabak zat te rooken, levendig het vel deed aftrekken in het byzyn van een zoontje van den gemelden prins, omtrent elf jaaren oud, ‘tgeen, deerlyk staande te schreyen, door den vader met een onverzaagd gelaat geboden wierd te zwygen, of dat hy hem anders niet voor zyn zoon zoude erkennen. Maar dat hy, tot manlyke jaaren gekomen, gedenken zou op hoedanig een wys zyn vader door de Turken was gehandeld. Doch d’Arabiers en alle degeenen die zynen wreveligen aard hadden te duchten, wierden welhaast van hem verlost. Want weinige maanden na myn vertrek van Rama, en toen hy noch nauwlyks een jaar bassa van Rama was geweest, kwam hy – zynde met omtrent tweeduyzend man weder tegen dezelven opgetoogen Ga naar voetnoot+ en alleen vooruit gestooten – onverhoeds in de voortroepen te vallen, van welke eenige, op hem aanleggende, hem levenloos van zyn paard ter aarde deeden storten. Hy was een Georgiaansche slaaf en in het hof van den Grooten Heer, SultanAchmet, opgebracht Ga naar voetnoot+ door wien by ongeluk met een werpspies het eene oog uitgesmeten zynde, wierd hy tot vergelding Ga naar voetnoot+, weinig tyds daarna, tot Sangiak of een der vier-en-twintig prinsen van Groot Kairo verheven, en naderhand tot bassa van Gaza aangesteld. | |
Tocht van een Engelsche mevrouw na het Heilige Land’t Is niet vreemd dat de reys na Jerusalem door mansperzoonen ondernomen word, maar dat zich de vrouwen hier ook toe laaten aandryven, moet voor yts ongemeens | |
[pagina 250]
| |
aangemerkt worden.[BA/131] Ondertusschen geschied het, en men heeft er nu en dan voorbeelden van gezien. Niet lang voor myn komst tot Rama had zich een Engelsche juffrouw, redelyk bejaard, aldaar vervoegd, hebbende een knecht by haar. Deze, nadat zy de reys na Jerusalem gedaan en aldaar haare godvruchtigheid gepleegd had, vertrok weder na Vrankryk alwaar zy zich, wegens eenige onlusten uit Engeland geweeken, metterwoon had nedergezet. | |
Vreemde geschiedenis van een Christene vrouw die buyten haar weten met een Turk getrouwd wasDoch vry vreemder (en daar men byna geen exempel van zal vinden) was ‘tgeen my alhier van ooggetuygen verhaald wierd, wegens Ga naar voetnoot+ een zeekeren Turk, Mustapha geheeten, die zich in den jaare 1680 met een Nederlandsche juffer daar hy mede getrouwd was, te Rama bevond, omtrent een jaar tevooren eer ik aldaar aankwam. Dezen Mustapha, onder schyn Christen en uit Spanjen geboortig te wezen – alwaar hy, zynde op zee genomen, eenige jaaren in slaverny had doorgebragt en by die gelegentheid (gelyk hy vernufts genoeg had) zo natuurlyk de taal geleerd dat men hem voor een gebooren Spanjaard gehouden zoude hebben – had zich in Nederland in den dienst des konings van Spanjen begeven en het door zyn goed gedrag en betoonde dapperheid by verscheydene voorvallen zo ver weten te brengen, dat hy tot lieutenant van een compagnie voetknegten wierd verheven. Dus moediger geworden begind hy het oog op de dochter van zyn collonel te slaan en, zynde de vader geduurende deze minnelyke gemeenschap komen te sterven en de juffer derhalven mogelyk niet in staat om een veel voordeeliger huwelyk te verhoopen, wierd de partye tusschen deze twee geslooten en de trouw tot Antwerpen met alle de plegtigheid van de Roomsche kerk voltrokken. De eerste weeken verliepen met de hevigste liefkozingen, waarna Mustapha zyne gemalin voorsloeg een tocht na Spanjen met hem te doen, onder voorwending van zyn vrienden te gaan bezoeken en meteenen te trachten tot een hooger staat te geraaken, waartoe hy zeyde gelegentheid te hebben als gesprooten zynde uit het huys van Don de Valaser. En om hier te meerder schyn aan te geven, dewyl zyn vrouw hem als slegt soldaat had gekend, gaf hy voor om zeekere redenen, buyten ymands weeten, uit Spanjen vertrokken te zyn. ’t Besluyt wierd dan genomen, en van Rotterdam na Engeland overgesteeken. Hier begaven zy zich op een Engelsch schip ‘tgeen na Spanjen stond te vaaren. Omtrent de Spaansche kust gekomen ontmoeten ze, by geval Ga naar voetnoot+, zes of zeven Algiersche schepen welke hen als goede vrienden aandeeden Ga naar voetnoot+ dewyl d’Engelsche toenmaals met die van Algiers in vreede waaren. Mustapha feilde niet zich van deze gewenschte gelegentheid te bedienen; want hy had de reys niet aangevangen als met de hoop van den eenen of den anderen zyner natie Ga naar voetnoot+ te zullen aantreffen. Hy roept dan uit het Engelsch schip in de Arabische taal en maakt zich bekend voor dengeen die hy was. Straks Ga naar voetnoot+ wierd er een sloep van een der Algiersche schepen afgesonden die Mustapha en zyn vrouw kwamen opeysschen. d’Engelsche kapiteyn stond verzet, niet wetende wat hy hieruit zoude besluyten en, ziende dat de gewaande Spanjaard zich genegen toonde om op het Turksche schip over te gaan, dorst hy het hem niet weigeren. Maar noch verbaasder was de juffer als welke de zaak wat nader raakte Ga naar voetnoot+; zy viel haaren bedgenoot met schreyende oogen om den hals en vraagde hem na de reden. Doch Mustapha, willende zich noch niet t’eenemaal blootgeven, voerde haar met een onbekommerd wezen tegemoet dat er gantsch geen zwarigheid in stak, dat zy hem maar had te volgen, en dat hy haar naderhand wel opening van zaaken zoude doen. Aldus dan geraakten zy, met hunne byhebbende goederen, in het | |
[pagina 251]
| |
schip van een der Algiersche bevelhebbers met wien terwyl Ga naar voetnoot+ Mustapha in het Arabisch zeer gemeenlyk stond te praaten, nadat zy malkanderen omhelsd en de uiterste teekenen van vriendschap betoond hadden, komt er een Hollandsche jongen die den Turk voor kajuytwacht diende, by de juffer, spreekt haar (alzo hy haar by geval de Brabantsche taal tegen haaren man had hooren gebruyken) aan, en vraagd of ze met dien Turk getrouwd was, voegende meteenen daarby dat hy zulks verstaan had uit het scheepsvolk daar Mustapha, eer deze overscheping was geschied, aan had geroepen.[BA/132] De juffer, hoorende dat haar man een Turk en van Algiers geboortig was, begind hierop zeer bitterlyk te weenen; doch, willende echter meerder zeekerheid als het zeggen van deze jongen hebben – gelyk men in zodanige zaaken die men geerne anders zag, noch altyd een zeekere twyffelmoedigheid heeft, verzeld Ga naar voetnoot+ met een kleyn straaltje van hoop – vraagd zy haaren man of het waar was ‘tgeen zy van den kajuytwachter had gehoord, verhaalende hem meteenen de redenen Ga naar voetnoot+ die er tusschen hen ten zynen opzichte Ga naar voetnoot+ waaren voorgevallen. Mustapha, oordeelende dat hy nu geen veynsingen meer behoefde te gebruyken, zeide: ja, dat hy inderdaad een Mahometaan was en altyd was geweest, doch dat zy zich daarover niet moest bedroeven dewyl hy haar, zo lang als hy leefde, dezelve genegentheid als tot nu toe zoude betoonen etc.. Nooit trefte de droefheid ymand dieper in ’t hert; zohaast als zy uit den eygen mond van haaren man had verstaan dat hy zich alleenlyk een Christen had geveynsd en onder dien schyn bedroogen, meende zy zinneloos te werden. Mustapha, die haar waarlyk genegentheid toedroeg, wendde alle middelen aan om haar te troosten en beloofde haar ook zelfs, hoewel hy in de Mahometaansche godsdienst was opgevoed en nooit tot eenige andere zoude overtreeden, dat hy haar echter nimmermeer omtrent haare gevoelens zoude lastig vallen. Eyndelyk ziende dat er geen ander hulpmiddel toe was als geduld te neemen, trachtte zy haar gemoed gerust te stellen, doch (gelyk de groote droefheden zo schielyk niet te verzetten zyn) bersteden Ga naar voetnoot+ haar, t’elkens als zy Mustapha aanzag, de traanen uit de oogen. Ondertusschen naderden zy vastaan Algiers, daar zich Mustapha, zohaast als hy voet aan land had gezet, met een vroolyk gelaat aan zyne maagen Ga naar voetnoot+, die er in een tamelyk getal waaren, bekend ging maaken, leydende zyne Christene vrouw by de hand. Hy wierd zeer minnelyk ontfangen, gelyk ook zyne bedroefde gemalin omtrent dewelke zy alle middelen in ’t werk stelden om haar tot het Mahometaansche geloof te brengen, zelfs ook eyndelyk zodanige die met vry wat geweld vermengd waaren. Ondertusschen bleef de juffer even volstandig Ga naar voetnoot+ en bragt met bidden en smeeken zoveel by haar man teweeg dat Mustapha, bewogen door haare tranen, het besluit nam van elders met haar heen te trekken, gelyk ook binnen weinige dagen geschiedde, werdende vooreerst de reys na Tripoli di Barbaria Ga naar voetnoot+ genomen. Hier viel zy in ’t kinderbedde van een zoon, d’eerste vrucht van haar rampspoedig huwelyk. Vervolgens, zynde de kraam zo tamelykerwyze uitgehouden Ga naar voetnoot+, begaven zy zich na Kairo alwaar Mustapha, verzeld door zyne vrouw, zich aanstonds ging richten aan den consul van de Fransche natie, verzoekende onderhoud Ga naar voetnoot+ om te konnen bestaan. Den consul, hebbende uit de mond van de juffer gehoord hoe het met hen geschapen stond, bracht ten inzichte van haar Ga naar voetnoot+ zoveel teweeg dat Mustapha tot janitzer Ga naar voetnoot+ van de militie wierd ingeschreeven en (gelyk de consuls altyd dusdanige lieden hebben) ten zynen dienste gesteld. Doch die van de militie, vernemende dat hy een Christene ten wyve had genomen, en die zig nog dagelyks in de Roomsche | |
[pagina 252]
| |
vergaderingen aldaar liet vinden, wierd hy met gantsch geen goede oogen aangezien; temeer dewyl zy hieruit genoegzaam konden bezeffen dat hy niet dwang genoeg gebruykte om haar het Mahometaansche geloof te doen aanneemen. Kortom, de andere janitzers maakten het hem zo bang dat hy zyne dienst liet vaaren en op den raad van eenige goede vrienden met zyne huysvrouw en twee kinderen welke hy by dezelve geteeld had, na Jerusalem trok. Dit geschiedde in den jaare 1680. Hier wierd hy door de Latynsche paters, ten inzichte van Ga naar voetnoot+dat zyn vrouw gestadig een even yverige belydenis van de Christelyke godsdienst deed, wat wederwaardigheden haar ook mogten overkomen, ruym acht maanden onderhouden. Hebbende ondertusschen zyn oudste zoontje, ‘tgeen even ter dier tyd omtrent drie jaaren bereykte, na Hebron gebragt en onder de naam van Hamet volgens de Turksche wet laaten besnyden, maar de moeder was ook van haare kant ten dien opzichte voorzichtig genoeg geweest, en had haare twee kinderen, zohaast als zy er gelegentheid toe had konnen bekomen, heymelyk doen doopen. Dezelve redenen ondertusschen die Mustapha van Kairo hadden doen vertrekken, noodzaakten hem ook Jerusalem te verlaaten. Want, willende zyne geloofsgenooten niet te wille zyn omtrent het dwingen van zyn vrouw tot het omhelsen van den Mahometaanschen godsdienst, achtte hy zich niet genoegzaam in veyligheid. Hy begaf zich dan na St. Jan d’Akri Ga naar voetnoot+, en zo verder na Sidon (tegenwoordig Seïde genaamd) daar hy de Fransche kooplieden aansprak teneynde eenige bystand van hen te genieten. ’t Ging hem hier als elders, dat is te zeggen dat de religie daar zyne gemalin zich zo volstandig aan hield, de herten en beurzen voor hen opende. Na verblyf van een dag of twee vertrok Mustapha weder met een bark na Beyroud; doch de wind niet willende dienen, deed hy zich uitzetten en besloot te lande na Tripoli di Syria Ga naar voetnoot+ te gaan. Terwyl ze dit ondernamen en onderwegen op een avond zich in het veld hadden nedergezet om te rusten, wierd Mustapha des nagts, zoals hy wel vast lag te slaapen, door eenige Maronitische Christenen, daar deze landstreek meestendeel mede bewoond is – hebbende, men weet niet op wat wyze, verstaan dat hy met een Christene vrouw getrouwd was – overvallen en om ’t leven gebragt. Waarna zy de vrouw benevens haare kinderen met zich in hun gebergte voerden en by de prinssen van dien oort bragten. Hier verbleef zy omtrent een jaar, wanneer Ga naar voetnoot+ zy gelegentheid kreeg om met een Venetiaansch schip ‘tgeene te Beyroud eenige koopmanschappen kwam innemen, weder na Christenryk te keeren. De Nederlandsche kooplieden, zohaast als zy zich te Venetien aan dezelve had gericht, bezorgden haar van de noodzaakelyke levensmiddelen, en door middel van dezen geraakte zy, na zoveel zukkelens en omzwervingen, met haare kinderen weder in haar vaderland en geboorteplaats, zynde de stad Antwerpen, daar zy zich, vermoeid door de wereldsche wederwaardigheden, nadat zy in het onderhoud van haare kinderen had voorzien, in een klooster vertrok. Degeene die haar geduurende haar verblyf te Jerusalem meermaals te Rama hadden gesprooken, zeiden my dat ze een heel welgemaakte juffer was, en uit wiens zeden men genoegzaam kon bespeuren dat ze uit een goed geslagt was gesprooten. Wy hebben in het negentiende hoofdstuk de rouwklaagen van de Turksche vrouwen omtrent haare verstorvene mannen en andere nabestaanden beschreven. Die wyze van doen is haar zo eigen niet of de andere oosterlingen, zowel de Maroniten en Kophten als andere Christenen, hebben mede deze gewoontens aangenomen; en gaan, op zeekere dagen meenigte van vrouwen by troepen na buiten | |
[pagina 253]
| |
by de graven haarer vrienden om dezelve te beweenen, of vinden malkanderen aldaar, maakende by dezelve een uitstekende Ga naar voetnoot+ rouwe. | |
Rouwklaagende vrouwen tot RamaTerwyl ik tot Rama was, zag ik een meenigte van deze rouwklaagende vrouwen na buiten gaan, die ik volgde en, wanneer ik gezien had waar zy haarzelven by en op de graven nederplaatsten en zaaten te weenen, begaf ik my op een hoogte om dezelve af te tekenen, gelyk dezelve alhier op No 112 vertoond werden. Eerst zaaten zy alle aan de graven en schreiden; aldus een half uur gezeten hebbende, stonden er eenige op en sloegen Ga naar voetnoot+, gelyk dezelve alhier verbeeld werden, een ronde kring, hand aan hand malkanderen vasthoudende alsof zy wilden een rondendans houden. Straks Ga naar voetnoot+ staaken uit dezelve twee vrouwen uit en begaaven zich in ’t midden van de kring, maakende met schreeuwen en ’t wringen en klappen en slaan van de handen zodanig een misbaar of ze zinneloos waaren, na ‘twelke zy alle wederom gingen zitten schreyen totdat ze allengskens, de een voor en de ander na, vertrokken en weder na huis keerden terwyl andere wederom aankwaamen. De klederen die ze aanhadden in ’t heenengaan en in ’t nederzitten, waaren van haare gemeine Ga naar voetnoot+ dracht, of wit of van andere koleuren. Maar wanneer zy opstonden om den ronden kring met | |
[pagina 254]
| |
den anderen te slaan, zetteden zy zwarte sleujers Ga naar voetnoot+ op, gelyk in de afbeelding dezelve, om nader te vertoonen, zwarter verbeeld zyn. Terwyl ik my tot Rama ophield, ging ik zomtyds buyten wandelen, en alzo Ga naar voetnoot+ kwam ik ook tot Lydda, ter zyden af drie mylen van Rama gelegen. Ga naar voetnoot+ Hiervan werd gemeld Actor. 9:32 en schynd aldaar al een bloejende gemeinte der Christenen geweest te zyn wanneer Petrus den lammen en nu acht jaaren bedlegerigen Æneas aldaar boodschapte dat Jesus Christus hem gezond maakte. En werd deze stad 1 Mac. 11:34 gesteld als eene van de drie gerigten van Judeën. Maar tegenwoordig is het maar een klein en slecht Ga naar voetnoot+ dorpken, doch zeer vermakelyk in ’t geboomte gelegen. ‘tGeen ik aldaar alleenig aanmerkenswaardig gevonden heb, is het overblyfzel van de kerk van St. Joris, ‘twelk zich byzonder fraay vertoond, gelyk het alhier op No 113 afgebeeld is. De Christenen hebben onder de ruïnen noch een klein plaatsje of holletje in ‘twelke zy haare devotie plegen en in ‘twelke zy ingaan door een reet der steenen, recht in de middelgrond van de half ronde koepel. |
|