Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
XLIIe Hoofdstuk.
| |
Vertrek van Kairo om een tocht na Alexandrien te doenAls ik nu te Kairo alles tot myn genoegen had bezichtigd, besloot ik, eer ik na Damiaten ging, een reysje na Alexandrien te doen, ten welken eynde ik van den heer consul eenige brieven van voorschryven Ga naar voetnoot+ medekreeg om my van dezelve te bedienen, zo Ga naar voetnoot+ in de gemelde stad als in Rosette. Den tweeden juny, een uur na den middag, trad ik te scheep te Boulak in de bark die na Rosette gaat. De voortgang was heel spoedig, ter oorzaak dat men met de stroom van de rivier nederwaards gevoerd word. Maar naauwlyks waren wy twee uuren gevorderd, of de harde wind die er ontstond, scheurde ons zeyl op drie verscheydene plaatzen van boven tot beneden, weshalven wy genoodzaakt waaren zo lang aan wal te vertoeven totdat de schiplieden de schaade hadden verholpen. Met zonnenondergang geraakten wy weder voort, en kwamen aan de tak of arm van den Nyl die zich na Rosette strekt, ‘tgeen zes uuren van Kairo word gerekend. Hier sleeten wy de nacht. ’s Anderendaags (den 3den juny) weder onder zeyl gaande, zagen wy verscheidene Arabiers op den oever der rivier byeen vergaderd, met hunne lanssen in de grond geplant. Deze lieden, geboorene dieven en schelmen, onthouden zich hier omtrent, teneynde (als ze de kans schoon zien) eenige beuyt uit de barken weg te haalen, welke zy ook wel by nacht, al zwemmende, weeten te besteelen. Deze dag vorderden wy weinig, vermits de wind ons tegen was en dat wy verscheydene reyzen door d’ondieptens aan de grond hadden gezeten. Wy bleven des nagts aan de kant der rivier leggen, zonder omtrent eenige huisen te zyn, waarom wy dan met het weinige geweer ‘tgeen wy by ons hadden, sterk de wacht hielden opdat wy door d’Arabiers, die zich hier omheen in menigte bevinden, niet overvallen mochten worden. Den derden dag was de wind tamelyk gunstig, doch omtrent vyf uuren na den middag liep ze ons weder tegen, zulks dat wy nogmaals moesten blyven leggen, Den 6den juny, zynde de vierde dag, vertrokken wy met het begin van den dageraad, en raakten ten acht uuren aan een droogte welke gemeenlyk hier ter plaatze is. Wy traden dan altemaal aan land, en het meeste goed wierd met kleynder schuyten uit de bark gelost opdat men ze over de gemelde droogte konde heenbrengen. Tegen de middag geraakten wy weder klaar Ga naar voetnoot+, doch alzo de wind ons ten vier uuren nogmaals tegenliep, moesten wy leggen blyven aan een dorp, alwaar ik in een kaffé-huys ‘tgeen redelyk groot, en vol van Arabiers was, eenige Arabische jongens, in witte hemden gekleed, zag danssen. | |
Arabische manier van danssen’t Bestond meestendeel in het beweegen van de schouderen (wordende met het overige van ’t lighaam weinig zwier gemaakt) en een zeekere zoort van gezang, daaronder gevoegd. De speelders, na welkers muzyk het danssen geregeld wierd, vond ik heel geestig en vreemd, gebruykende den eenen ten dien eynde vier gebrookene stukken van schootels, twee in elke hand, daar zy mee tegen malkanderen sloegen, byna op | |
[pagina 235]
| |
de zelve wyze als men op de kastinjetten speeld, ‘twelke geen muzyk is en echter geen onaangenaam geluyd maakte. d’Andere hadden speeltuygen, byna van gedaante als onze rommelpotten, dog langwerpig, daar ze met de vingeren op speelden. d’Arabiers luysterden zeer aandagtig na ‘tgeen gezongen wierd, en die de taal verstonden zeyden my dat deze gezangen of liederen byzonder fraay waaren en geestelyke stoffe behelsden. Waarom Ga naar voetnoot+ zy er zulke opmerkende ooren toe leenden. | |
[Vervolg van de tocht naar Alexandrie]Met zonnenondergang wierd de koers weder voortgezet, doch de harde wind dreef ons welhaast weder na het gemelde dorp. Des middags, zynde de wind wat bezadigder en dienstiger tot ons voorneemen, stak men weder onder zeyl, en des anderendaags (de vyfde dag van onze tocht) ’s morgens vroeg, passeerden wy Foya, Ga naar voetnoot+ een vlek heel vermaakelyk aan de rivier gelegen en reedelyk groot. ’t Was weleer de haven van Gran Kairo, gelyk Rozette tegenwoordig is, daar het tien uuren vanaf gelegen gerekend werd. | |
Komst te Rozette; Byzonderheden van die stadOp den middag kwamen wy te Rozette, vanouds Canopus geheeten, en onder dien naam heel wel bekend. Ga naar voetnoot+ Straks Ga naar voetnoot+ begaf ik my ten huyze van den consul der Fransche natie, dien ik over tafel Ga naar voetnoot+ vond en van wien ik zeer beleeft wierd ontfangen. Uit de wooning van dezen heer tekende ik noch denzelfden dag een gezicht van eenige scheepjes, leggende aan den oever der rivier, gelyk op No 95 verbeeld word.
Vista presso di Rosetta
Vervolgens ging ik de stad en desselfs tuinen bezichtigen, welke uitstekende vermaakelyk zyn, waarom zy ook in voorige tyden altyd voor den tuyn of de lustplaats van Egypten gehouden is geweest. De stad zelve is niet groot maar volkryk, en bestaat ten grootsten deele uit den koophandel, leggende aan de rivier alwaar de goederen zo Ga naar voetnoot+ van Kairo als Alexandrien aankomen. De huyzen zyn er redelyk wel gebouwd en hoog opgehaald. Men heeft er ook verscheydene fraaye hans of ‘winkelplaatzen’, daar zich gestadig een drang van menschen laat vinden. Kortom, Rozette is een rechte koopstad en mag ten dien opzichte wel voor een der voornaamste steden van Egypten gehouden worden. | |
Gevaar wegens d’Arabische rooversd’Arabische roovers maken d’ingezetenen hier zeer omzichtig en doen hen des nachts goede wacht houden, want de minste achteloosheid is het verlies van goederen onderworpen. Zy Ga naar voetnoot+ ontkleeden zich moedernaakt en bestryken het lichaam met oly opdat ze niet gevat konnen worden, en zo hunne dievery bemerkt en zy van al te dicht vervolgd worden, werpen ze zich in de Nyl en zwemmen over aan de andere zyde. ’t Zyn derhalven zeer gevaarlyke dieven, daar men zich bezwaarlyk voor kan wachten. | |
[Overvloed aan gevogelte]Behalven andere gemaklykheden tot onderhoud des levens heeft men hier ook een groote menigte van vogels, inzonderheid van degeenen die zich in het water onthouden, daar Ga naar voetnoot+ de menigvuldige poelen welke men hier omheen ontmoet, gelegentheid toe geven. | |
Vertrek van RozetteMyn verblyf te Rozette was niet lang, want haastende my om hoe eer hoe liever te Alexandrien te weezen, besprak ik twee muyl-ezels teneynde des morgens te vertrekken. Dit geschiedde omtrent ten acht uuren met een Arabische moor die my door den heer vice-consul was besteld, doch met wien ik niet een woord kon spreeken vermits hy geene andere taal verstond als d’Arabische. Wy toogen omtrent twee uuren lang door een zandige vlakte, afgeperkt met eenige groote hoopen steenen om den weg te konnen bekennen. | |
Ontmoeting met eenige ArabiersHier wierd ik door vier Arabiers aangesprooken, waarvan twee mynen Moor vasthielden, en een van de andere twee myn muyl | |
[pagina 236]
| |
by den toom greepen, betoonende geld te willen hebben. ‘k Haalde dan metterhaast een pistool van onder myne kleederen vandaan en plantte het op dengeen die myn muyl by den toom had; van wien ik, zohaast hy de tromp zag, schielyk wierd ontslagen. Ga naar voetnoot+ De andere weeken ook terstond af en bleeven verbaasd Ga naar voetnoot+ staan. Deze lieden waaren te voet en hadden niet als stokken, onder met lood gevuld gelyk by hen gebruykelyk is, waarmede zy zich heel wel weeten te verdeedigen. Dus verzet Ga naar voetnoot+, een weinig van my af staande, terwyl ik het pistool nog in de hand hield, gaven zy – met vry meerder beleefdheid – te kennen dat ze kaffirs waaren, dat is te zeggen ‘lieden die de weegen beveyligen’, waarvoor hen van yder mensch een para, ruym zoveel als een stuyver, toekwam.[BA/124] ‘k Gaf hen dan ‘tgeen zy eyschten, waarop zy my een behoudene reys wenschten. | |
[Tocht langs de kust naar Alexandrie]Uit deze zandige vlakte komt men aan de zeekant; langs dewelke heen rydende, krygt men Alexandrien welhaast in het gezicht. Hier overviel my de honger, weshalven ik het hert wat meende te sterken, en den Moor die my geleydde en de voorraad by zich had, zulks met teekenen te kennen gaf. Hy antwoordde op de zelve wys en deed my zoveel verstaan, dat ik noch wat moest wachten, wyzende my de plaats daar wy konden rusten. Deze lag achter een heuvel, waarom ik – wat hy ook mocht wyzen en beduyden – zyne meening niet al te wel kon verstaan en noch wel een maal of twee van den muyl wilde om slegts op de grond neder te gaan zitten spyzen. Eyndelyk kwamen wy, omtrent den middag, ter plaatze daar wy moesten wezen, zynde een han of ‘herberg’, by de Arabiers maddie geheeten. Hier word men met een schuytje overgezet, vermits er een arm van de zee vloeid die zich een einde-wegs landwaarts in verspreid. Ga naar voetnoot+ In een ogenblik was de schuyt met bruynvisschen omringd, welke in het water lagen en speelden. | |
Visch daar de botarga van gemaakt wordAan deze oord word een menigte van zekere vis gevangen, lang en smal, dog egter wel zo breed als by ons de snoek. Deze word geopend en de kuyt daaruit genomen, welke toebereyd zynde de batarga is, die van daar allerwegen heen werd gevoerd. Men eet ze aan schyfjes gesneden, op de zelve manier als de cavejaar; ook wel droog met een weinig brood. Zy word voor heel lekker gehouden, gelyk ze ook inderdaad is. Wanneer men dezelve tracht te bewaaren, legd men elke kuyt byzonder Ga naar voetnoot+ in wasch, en aldus kan men ze met zich voeren daar men begeerd. Anders is ze de myt onderworpen, Ga naar voetnoot+ gelyk ik by ondervinding geleerd heb. | |
[Vervolg van de tocht langs de kust naar Alexandrie]Zohaast als wy over dat water gezet waaren, reeden wy een stuk weegs langs de zeekant – daar ik nog eenige wrakken van verongelukte scheepen zag leggen – en vervolgens door het zand landwaart in rydende, sloeg my de weerschyn van de grond, door de straalen der zon brandende heet geworden, als een vlamme vuurs tegen het aangezigt. Ondertusschen reed ik al voort, dog voelende na een wyl dat het my begon te smarten, wierp ik een floerze neusdoek Ga naar voetnoot+ over het hoofd en het gezicht, gelyk degeenen die zich voor dit verbranden zoeken te behoeden, gewoon zyn te doen. Maar de nieuwsgierigheid om het land te bezien, en d’aangename wind die my, langs de zeekant rydende, vry wat verkoeld had, deeden my deze voorzorg al te laat in ’t werk stellen. | |
Komst te AlexandrienOok had ik gantsch geen gedachten dat ik zodanig gesteld zoude zyn geweest, als ik wel bevond, wanneer ik, des naamiddags ten vier uuren te Alexandrien gekomen, op het zeggen van twee Engelsche koopluyden (welke ik ten huyze van den heer consul der Engelsche en Hollandsche natien, aan wien ik my terstond op myne komst ging richten, aantrefte) my voor de spiegel stelde. Ik schrikte voor | |
[pagina 237]
| |
myn eygen gedaante, want ik was t’eenemaal onkenbaar geworden, en myn trony zo rood als een kool vuurs. Behalven dat my ook noch de oogen zo misselyk Ga naar voetnoot+ en verwilderd in ’t hoofd stonden, dat ik een gantsch ander mensch scheen te wezen. Doch had het hier nog by gebleven! Maar na eenige dagen begon ik, niet zonder groote smerte, te vervellen. En dit duurde zo lang, totdat die gantsche verbrandheid van het aangezicht afgegaan was om plaats te maaken voor een andere Ga naar voetnoot+ die zich, na ruym dartig dagen eerst, op een behoorlyke wyze vertoonde. |
|