Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd[Excuus van de auteur, dat de volgende mededelingen niet op eigen ervaring zijn gebaseerd]Ik konde de beleefdheid van den heer consul niet vergen my met zyn gezin en volk Ga naar voetnoot+ te geleiden na de plaats der mummien, zeven uuren van Kairo gelegen, die ik gaarne had gezien, en ’t gevaar dat erin stak met my te loopen. Zyn E. Ga naar voetnoot+ raadde my ook t’eenemaal af dat ik my met gehuurd volk in dat gevaar begeven zoude, zulks ik myn lust om dezelve te bezichtigen niet heb konnen boeten. Omdat het evenwel den leezer, die in een Egyptische reize zekerlyk yts van de mummien zal willen vinden, niet geheel mag ontschieten, zal ik hier laaten invloejen ‘tgeen andere daarvan zeggen. Want onder de gedenkweerdigste dingen die zich in, omtrent, en eenige mylen van Kairo vertoonen, verdienen de katakomben of onderaardsche begraafkelders, onder en rondom de stad gemaakt – waardoor de stad Memphis en veele plaatsen rondom dezelve, volgens ‘tgeene de oude schryvers ons daarvan hebben nagelaaten, op gewelfzelen staan – geen kleyne opmerking en verwondering, dewyl ze de onderaardsche grafsteeden der oude Romeynen, die te Romen gevonden werden, in grootte en heerlykheid verre te boven gaan. | |
Beschryving der onderaardsche grafsteedenDe oude Egyptenaars, die de verhuysing der zielen van het eene lichaam in het andere zonderling sterk dreeven, waren niet alleen bekommerd om hunne lyken, met groote toebereyding van verscheyde speceryen, tegens alle vergankelykheid en bederving te bewaaren, maar trachtten zulks ook met Ga naar voetnoot+ het begraven van dezelve op een veylige plaats te verrichten. Zy stelden dan de lyken – nadat ze alvoorens Ga naar voetnoot+ wel toebereyd waaren om ze tegens alle onheylen van lucht, water, vuur, en de langduurigheid des tyds te beschermen – niet op plaatsen daar de Nyl overvloeyde, noch op opene velden, maar óf in eeuwigduurende pyramiden, óf in onderaardsche steene kelders welke met grooten arbeyd in natuurlyke steenrotsen – waartoe de steenige grond onder en omtrent Kairo, omtrent anderhalve voet onder ’t zand gelegen, wonderwel te staade kwam – gehouwen wierden. De begraafplaatsen dan waaren onderaardsche kelders, in verscheyde overwelfde vertrekken gelyk groote zaalen afgedeeld, en met zo menigerley omwegen die in en uit malkanderen liepen, onderscheyden, dat ze volkomen doolhoven scheenen te wezen. Volgens het verhaal der oude Egyptenaaren was er zulk een menigte dezer vertrekken onder d’aarde, welke altemaal op malkanderen uitkwamen, dat ze zich eenige mylen ver, ja tot aan het Ammonische en Serapische orakel uitstrekten, ‘tgeen tot groot gerief der priesteren diende, als konnende door dezelve Ga naar voetnoot+, zonder van de hitte der zon en het stuyven des zands beledigd te werden, tot malkander komen. Zulks dat de geheele zandzee vanonder hol, en in ontallyke verblyf- en verbergplaatsen van lyken afgedeeld | |
[pagina 201]
| |
zoude zyn. ’t Schynd vreemd en vry wat ongelooflyk, doch het zal dengeenen die acht slaan op de veele andere zwaare Egyptische werken, en de moeyte willen nemen van de groote en aloude stad Memphis, misgaders de talrykheid des volks, by de oude schryvers met aandacht te overleggen, Ga naar voetnoot+ zo vreemd niet dunken. Daarenboven melden de Arabische autheurs dat de stad Memphis door een verborgene of onderaardsche gang – gemaakt, dat meer is, onder den bodem des Nyls – met de stad Heliopolis vereenigd zoude geweest zyn. De meeste inwoonders van het dorp Sacara, het naaste aan deze onderaardsche steene graven der mummien of gebalsemde lyken, en drie goede uuren van de pyramiden, mitsgaders zeven of acht van Kairo gelegen, Ga naar voetnoot+ geneerden zich eertyds – gelyk ook noch, als zy er gelegentheid toe hebben – met het opdelven dezer grafkelders en het uitgraven der mummien, dewyl de landbouw, ter oorzaak van de onvruchtbaarheid des lands, hen nauwlyks kan voeden. Weshalven een yder zich, na zyn welgevallen, voor een stuk gelds kan laaten dienen, ’t zy om alreeds gevondene onderaardsche kelders onder hun geleyde te bezichtigen, of nieuwe en noyt ontdekte in het dorre zand te doen zoeken en opdelven. Want de noyt opgedolve kelders leggen zodanig met zand overdekt, dat geen vreemdeling, ja zelfs de inwoonders niet konnen weeten of er mummien onder leggen of niet. Tegenwoordig is het er zo druk niet mede, vermits er de Franken van tyd tot tyd zo veel hebben laaten openen, dat ze geweldig schaars zyn geworden. Men gaat in dezelve door een mond die boven op den grond des aardryks is, en waardoor men zich laat nederdaalen even als in een put (waarom deze monden ook putten geheeten worden) het zy met touwen, of door behulp van een ladder, na dat Ga naar voetnoot+ ze diep zyn. ‘k Heb, als gezegt is, geen gelegentheid gehad om ze te bezichtigen, doch zal er den leezer echter een beschryving van mededeelen, zodanig als de curieuze Ga naar voetnoot+ heer Thevenot die gevonden heeft. | |
Gedaante der grafkelders, [beschreven door Thevenot]Deze putten, zegd hy, zyn vierkantig, van goede steen gemaakt, en vol zand ‘twelk men eruit doed graven. Wy daalden in diegeene die men voor ons geopend had, met een touw om ’t lyf ‘tgeene die van boven vasthielden, tot de diepte van omtrent drie spiessen, daar wy de grond onder de voeten kregen, en met den buyk tegens de aarde door een gat kroopen, doordien de Mooren het zand niet te deeg Ga naar voetnoot+ weggearbeid hadden. Hier traden wy in een kleyn kamertje welkers wanden en gewelfzel van steen waaren, en waarin wy drie of vier lichaamen zagen, doch maar één in zyn geheel leggende; de andere aan stukken en brokken. Hieruit konden wy dan wel bespeuren dat deze put meer geopend was geweest. ’t Gemelde lichaam was zeer groot en breed, en lag in een kist van ongemeen dik hout die aan alle zyden heel wel geslooten was. Dit hout (hetgeen wy bevonden van den oprechten wilden vygeboom, in Egypten ‘Pharaos vygeboom’ genaamd, te wezen Ga naar voetnoot+) was gantsch niet verrot. Ook heeft het daar op verre na zo licht geen nood van als eenig ander hout. | |
[Beschryving van de grafkist, alsook van een kist in het bezit van Thevenot]Bovenop de kist zag men het aangezicht van dengeenen die erin lag, verheven gehouwen. Ga naar voetnoot+ Men vind ook van deze kisten of koffers van steen, op welke de gedaante van diegeene die erin beslooten legt, uitgehouwen is, en langsheen eenige hieroglyphische figuuren. Noch zyn er van deze kisten welke, van verscheyde doeken op malkanderen gelymd, alzo sterk zyn als die van hout. Ik heb er een van deze soort in myn kabinet, die van meer als veertig doeken, d’eene op de andere gelymd, gemaakt is, aan dewelke men noch gantsch geen verrotting kan bespeuren. Deze kist is t’eenemaal bedekt met afgoden en hieroglyphische figuuren, staande | |
[pagina 202]
| |
op een zeer dun pleister daar de buytenste doek mee bestreeken is, doch het werk is een weinig beschadigt vermits de pleister hier en daar wat afgevallen is. Onder deze figuur is een parkje Ga naar voetnoot+ (na beneden toe, dwars over de kist heen) van twee duym hoog en een voet breed, waarin men uitgebeeld ziet de manier, op dewelke de oude Egyptenaaren de lichaamen balsemden. | |
[De uitbeelding van een balseming]In ’t midden van dit parkje staat een lange tafel, van gedaante als een leeuw, op welkers rug het lichaam dat gebalsemd zal worden, uitgestrekt legt, en daarby een man met een mes in de hand, waarmede hy hetzelve opend. Deze man heeft een masker voor ’t aangezicht, van gedaante als een sperwersbek, buyten twyfel volgens de gewoonte hunner balsemers, die zich van dusdanige maskers bedienden om de kwade lucht, welke door de verrotting in de doode lichaamen veroorzaakt wierd, niet in te trekken (gelyk de geneesmeesters noch tegenwoordig in Italien doen, die in pest-tyden nimmermeer zonder zulk een masker, in welkers lange neus eenig reukwerk gestopt werd, de zieken gaan bezoeken) hoewel ik ook niet twyfele of dit masker verbeeld het hoofd van Osiris, welke de Egyptenaars gewoon waaren af te beelden met het hoofd van een sperwer, gelyk Anubis met een hondskop en de Nyl met een leeuwskop. Tot een vast teeken dat dit een balseming is, zo ziet men onder de genoemde tafel vier kruiken of vaten zonder ooren, welke niets anders konnen zyn als vaten in welke de kruidenieryen, noodig tot de balseming en hardmaaking van ’t lyk, stonden. Ter wederzyden van deze tafel zyn verscheyde personagien, zittende en staande in verscheyde postuuren. Binnenwaarts op dit dood-deksel werd vertoond de gedaante van een geheel naakte dochter, Ga naar voetnoot+ hebbende de armen uitgestrekt. | |
[Beschrijving van de mummie; het zoeken naar afgodsbeeldjes]Doch om weder tot myn eerste reden te keeren, nadat wy dan de gemelde houte kist met een byl aan stukken hadden gearbeyd, vonden wy er een geheel lichaam in, aldus gesteld: ’t aangezicht was (gelyk gemeenlyk van alle de mummien) bedekt met yts als een helmet Ga naar voetnoot+ van doek, met pleyster overstreeken, op ‘twelk in goud het aangezicht van dezen gebalsemden uitgebeeld stond. Doch als wy er deze doeken vanaf namen, vonden wy geen overblyfzels van ’t aangezicht, want hetzelve vergaat gemeenlyk tot stof, ‘twelk (geloof ik) toekomt Ga naar voetnoot+ doordat het zo wel niet gebalsemd of gegomd Ga naar voetnoot+ kan worden als d’andere deelen. En evenwel heb ik van daar tot Parys gebracht een hoofd van een mummie ‘twelk geheel volkomen is, maar ‘tzelve is geheel gedekt van windsels van linnen, die zo aardig Ga naar voetnoot+ gelegd zyn, dat ze niet beletten de gedaante van de oogen, den neus en van den mond te zien. ’t Lichaam zelve was in kleyne, zeer net gemaakte linnen windselen gebaakert, maar deze windselen liepen met zo veel keeren en herkeeren, dat ik geloof dat ze meer als duyzend ellen konden uitmaaken, en waaren zo wonderlyk door malkanderen gevlogten, dat men ze nu ter tyd niet zou konnen namaaken. Over de borst, in de lengte, liep een reep van ruym drie vingeren breed en wel anderhalve voet lang welke op een zeer konstige wyze aan de andere windselen vastzat. Op deze reep stonden verscheyde hieroglyphische letters, met goud geschreven. Ik had gehoopt in deze kist eenige afgoden te zullen vinden, dewyl ik wel wist dat er de oude Egyptenaaren verscheyde met hunne dooden plagten te begraven, ’t zy van steen, kooper, of eenige andere stoffe. Maar ziende noch het een noch het ander, beeldde ik my in dat er mogelyk wel yts van binnen in de borst te vinden zou wezen. Want als de Egyptenaaren deze lichaamen geopend en gebalsemd hadden, slooten zy menigmaal afgoden, of derzelver beeldjes, in de borst. Ik deed de mummie dan aan stukken breeken, doch daar was niet meer van binnen als van buyten te vinden. Dicht by deze kamer daar | |
[pagina 203]
| |
ik in was gekroopen, waaren noch meer en andere kamers met dusdanigen lichaamen, maar zynde de ingangen met zand gestopt, deed ik my met het zelve touw daar men er my mede had in gelaaten, weder optrekken etc. ‘k Ben echter gelukkig genoeg geweest, vervolgd de heer Thevenot een weinig verder, om op de plaats zelve eenige dezer afgoden of beeldjes, welke de Mooren in de stad aan de Franken gaan verkoopen, te koop te vinden. Zy zyn van veelderhande soorten en van verscheyde postuuren. Want men heeft er van kooper, van verscheyde soorten van steenen, en ook van verscheyde soorten van aarde. Immers ik heb er van alle deze soorten, van welke altemaal ik wel verzeekert ben dat ze uit de mummien gehaald zyn. Mogelyk zal hier ymand zeggen dat ze wel nagemaakt konnen wezen, doch ’t is t’eenemaal onwaarschynlyk, want behalven dat de Mooren daar niet vernuftig genoeg toe zyn, werden ze voor zo geringen prys verkoft, dat de stoffe daar ze van zyn gemaakt, niet betaald word. Dus verre de heer Thevenot. | |
[Relaas van Melton]; Put der gebalsemde vogelsIk moet hier ook noch yts wegens deze zelve materie uit den heer Melton byvoegen. Na gezegd te hebben, dat men alvoorens verding moet maaken met de Arabiers van het dorp Sacara wegens het getal en de hoedanigheid der putten welke men geopend wil hebben, gelyk ook wegens de prys die men hen voor hunne moeite zal geven, mitsgaders dat zy tot hunne veiligheid noch twaalf Arabische ruyters met zich namen, vervolgd hy aldus: d’Eerste put welke wy gingen bezien, was die der gebalsemde vogels. Nadat wy het zand, ‘tgeene den mond van de put waardoor men na de grond daald en vervolgens in de kelder komt, aan een kant hadden doen smyten, lieten wy ons nederdaalen, den een na den anderen, door middel van een dubbeld touw ‘tgeene ons onder de armen vast was gemaakt. Wanneer wy op de grond gekomen waaren, en dat yder zyne toorts (gelyk ook ettelyke lonten, welke wy met ons hadden genomen Ga naar voetnoot+) aangesteeken had, kwamen wy al kruypende op den buyk in de kelder, zynde een gang, uitgehold in de rots, omtrent zo hoog als een man, en een vadem wyd, en van een ongemeene lengte. Hier en daar vonden wy noch meer andere gangen, van gelyken in de rots gehouwen, daar verscheyde ruyme kamers aan waaren, vol potten van gebakkene aarde en met dekzels van de zelve aarde toegestopt, in welke gebalsemde vogels van allerhande slag bewaard wierden, yder vogel in zyne eygene pot. Ook vonden wy daar hoender-eyeren, gantsch geheel maar ledig, en die derhalven geen kwade lucht hadden. | |
Stinkende putDeze kelder tot ons genoegen bezichtigd hebbende, deden wy ons op de zelve manier als wy daar ingedaald waaren, weder optrekken. En, gelyk wy van tevooren bevel aan de Arabiers gegeven hadden dat zy ons een put zouden openen die noch maagd waare (dat is te zeggen: die noyt geopend was geweest) terwyl wy die der gebalsemde vogels gingen bezichtigen, vonden wy, zohaast als wy weder boven gekomen waaren, de put al geopend, waarin wy ons op de zelve manier als de voorgaande lieten nederdaalen. Maar toen wy op de grond waaren gekomen, wierden wy zulk een onverdraaglyke stank gewaar, dat wy de neuzen toe moesten houden. Daarenboven doofde een zeekere beslootene lucht niet alleen onze toortzen uyt, die wy wel driemaal weer opgesteeken hadden, maar ook zelfs onze lonten; invoegen dat wy genoodzaakt waaren ons weder te laten ophaalen, zonder dat wy een eenige tree hadden konnen voortzetten. Dit weet ik maar alleen van deze put te zeggen, dat ze veel dieper was als degeene daar wy eerst in geweest hadden. | |
Kelder met twee mummienVervolgens deeden wy een andere kelder openen, die echter | |
[pagina 204]
| |
geen maagd was gelyk de voorige. Nadat wy ons hierin hadden laten zakken, vonden wy er twee mummien, een groote, en een kleyne van een kind, welke beyde in kisten lagen waarvan de grootste van marmersteen was en op zyn dekzel uitgehouwen droeg de gedaante van dengeenen daar ze voor was gemaakt. Wy lieten de kisten openen, doch bevonden dat de mummien niets ongemeens hadden, weshalven wy er geen werk van maakten en niemand zich ermee beladen wilde. | |
Kelder, ‘de kerk’ genaamdUit deze put gekomen zynde, daalden wy in een kelder welke den bynaam van ‘de kerk’ droeg en d’ondiepste was van alle degeene die wy noch gezien hadden. Zy bestond slegts uit een lange onderaardsche gang, van binnen wel met pleisters Ga naar voetnoot+ bekleed en overal met hieroglyphische figuuren beschilderd. ’t Zand was hier in zodanig een overvloed, dat wy zo lang als wy erin waaren, op onze knien moesten kruypen. Zohaast als de Franken eenige dezer putten gezien hebben, vullen de Arabiers – indien de wind het niet doed – die terstond weer met zand om er een tweede maal geld van te trekken. Want hierin bestaat de grootste winst van deze rampzaligen Ga naar voetnoot+, en ’t minst dat zy neemen om een maagdelyke put te openen, is dertig piasters. De reden dezer duurte is, dat degeenen die dezelven doen openen, recht hebben om alle de rariteyten en mummien welke daarin gevonden werden, mede te nemen. | |
Gedaante van het veld der mummienOm nu een denkbeeld van dit kerkhof te geven, moet men zich voor oogen stellen een zeer wydluftig Ga naar voetnoot+ en vlak veld, t’eenemaal met zand bedekt, daar noch boom, noch kruyd, noch huys, noch yts diergelyks op staat, en welkers vlakke grond bezaayd is met verdroogde gebeenten, armen, beenen, voeten, hoofden, oude doeken, gebrookene doodkisten en een menigte van kleyne afgodetjes – van welke eenige van hout, andere van pleister (met groen gevernist) gemaakt, en van voor en achter met hieroglyphische figuuren beteekend zyn – welke afgodetjes de Arabiers uit gebrooken mummien gekregen en naderhand weggeworpen hebben, niet wetende wat zy er mede zouden uitrechten. | |
[Commentaar van de auteur op deze uitspraken]Ik moet alhier den leezer waarschouwen, dat het zederd de tyd van Melton zeer moet veranderd zyn, en dat de Arabiers zederd wel ondervonden hebben dat voor deze afgodenbeeldjes geld gemaakt kan werden; dat ze dezelven nu wel weten na Kairo te koop te brengen, gelyk de heer Thevenot reeds aangetekend heeft, hoewel ’t ook waar is dat ze niet zeer duur zyn. De Franken, wetende dat men in Europa na die snuisteryen der oudheid begeerig is, koopen dezelve op en verkoopen ze daarna wederom aan andere.By myn tyd was er een Fransche apotheeker die hierin handelde, maar dezelve was vry kostelyk. Hy was toentertyd meester van drie mummien van welke eene noch nooit open geweest was, die ik gaarne van hem gekoft had. Maar hy eyschte daar niet minder voor als vierhonderd ryksdaalders. | |
[Vervolg van Meltons relaas]Men vind er Ga naar voetnoot+ ook dikwils, zegd Melton, groote steene tafelen, behouwen met cyfers en raadzelfiguuren, welke de chymie en hunne andere wetenschappen en verborgentheden verbeelden, gelyk ook vreemde characters die geen hieroglyphische zyn. Dit zyn de overblyfzelen van de grootsheid en ydelheid der oude Egyptenaaren, en de droevige teekenen van der menschen sterflykheid. Zy veroorzaaken een schrik aan degeenen die voor de eerste maal op dit veld komen, en wanneer men het oog laat weiden over de gebeenten daar het mee bezaayd is, zou men zeggen dat het weleer tot een strydveld gediend had. | |
Pyramiden der mummienMen ziet er noch vyftien pyramiden, onder dewelke er drie zyn van een ongemeene groote, en daar de tyd (na het schynd) eerbiedigheid aan | |
[pagina 205]
| |
heeft willen bewyzen, want zy zyn byna gantsch geheel en gaaf. Ook is er in yder een opening welke doorgang geeft na een kamer. De nieuwsgierigheid, die den reizigers eygen is, deed ons treeden in degeene welke het wydst van het dorp af staat en gemeenlyk de ‘Pyramide van Rhodope’ genoemd werd. Wy vonden den ingang myns oordeels beter als van d’andere die wy tevooren gezien hadden, omdat de weg die zich na binnen strekt, zyn begin in een hooger plaats heeft. Doch hy is wel tweemaal zo diep als die van de andere pyramiden, en niet zo steyl en bygevolg gemaklyker te begaan, maar zo diep dat ik vastelyk geloof, dat men tot op de grondvest nederdaald. Beneden aan dezen afgang ontmoetten wy geen trappen om op te klimmen, gelyk in de pyramiden, maar alleenlyk de kamer der begraving die zeer ruym en hoog, en welkers gewelfzel niet plat was, maar scheuyns opwaarts ging en scherp toeliep. Echter vonden wy in deze kamer geen graf, mogelyk omdat men daar nooit begraven heeft, of dat het graf verdelgt en verbrooken is. Deze pyramide is gebouwd op de wyze van een pavilioen, en volgens het zeggen der Christenen opgeregt door eene Rhodope, een vermaarde hoer, die dezelve deed bouwen van het geld ‘tgeen zy, ten koste haarer eer, gewonnen had.[BA/107] Maar buyten twyfel is dit een dwaaling, tenminsten zo het waar is ‘tgeen Plinius zegt, te weten dat de pyramide van Rhodope kleyn doch zeer schoon was, ‘tgeen op deze niet gepast kan werden, als zynde een der grootste van Egypten. Wat belangd de andere kleyndere die op het zelve veld staan, de tyd heeft die byna t’eenemaal vernield, want zy zyn tegenwoordig byna niet anders als brokken zands die niet als de gedaante hebben van ‘tgeene ze eertyds zyn geweest. | |
Pharao’s steenhoopOock ziet men er een vierkante steenhoop van groote gehouwene steenen, by de Arabiers Mazenbet Faraoun genoemd, waarvan zy zeggen dat de koningen Pharao’s, wanneer zy een nieuwe wet aan hun volk wilden geven, daarop plachten te klimmen. Dus verre Melton. | |
Naauwkeurige beschryving der Pyramide van Rhodope genoemdOmstandiger en netter spreekt van de gemelde pyramide de nauwkeurige heer Thevenot, die egter zo breed van de twee andere niet opgeeft Ga naar voetnoot+, gaande dezelve evenals de overige stilzwygende voorby. Ook zal men eenige ongelykheid omtrent andere byzonderheden konnen aanmerken, welke ik niet weet waaraan toe te schryven vermits ik zelve niet op de plaats ben geweest en derhalven met eygen oogen het verschil niet heb konnen effenen. Men heeft hier in dit veld, zegd hy, verscheyde pyramiden welke zich ettelyke duyzend schreden ver strekken, maar, gelyk ze van geen groot aanzien zyn, zal ik alleenlyk van eene zeer schoone spreeken (staande tusschen de vier- en vyfduyzend schreden van de plaats daar wy een put deeden openen) welke, indien ze volbouwd was, in schoonheid voor de groote, daar hiervooren af gesprooken is, niet zou behoeven te wyken. Wy klommen omhoog, eer wy erin gingen, en telden honderd-en-acht-en-veertig trappen, van zeer groote steenen, evenals de trappen van de grootste pyramide zyn. De platte forme of vlakte bovenop is niet effen, zynde de steenen zonder ordre gelegt, waaruit men lichtelyk kan afmeten dat ze niet volbouwd is. En echter is se veel ouder als d’andere volgens ’t uitwyzen der steenen, die t’eenemaal opgegeten zyn en zich tot gruys en zand zetten. Aan elke zyde heeft ze zeshonderd drie-en-veertig voeten, en den ingang omtrent het vierde deel van haare hoogte. Na het noorden is ze even-gelyk d’andere. Aan d’oostzyde heeft dezen ingang driehonderd zestien voeten, en bygevolg aan de westzyde driehonderd zeven-en-twintig. Ga naar voetnoot+ Daar is maar een eenige gang, drie voeten en een half breed, en vier voeten | |
[pagina 206]
| |
hoog, welke, ter lengte van tweehonderd zeven-en-zestig voeten, scheuyns nederloopt, eyndigende aldaar aan een zaal waarvan het gewelfzel gelyk een ezelsrug, of roefs-wyze gemaakt is,[BA/108] en die vyf-en-twintig voeten en een half in de lengte en elf in de breedte heeft. Ga naar voetnoot+ In den hoek van deze zaal ontmoet men een andere gang, gelyk met de grond. Deze heeft drie voeten in ’t vierkant in de breedte en negen voeten en een half in de lengte, en leyd tot aan een andere kamer die een-en-twintig voet lang en elf breed is. ’t Gewelfzel van deze kamer loopt mede roefs-wyze en is geweldig hoog, hebbende na de westzyde (daar zich desselfs lengte strekt) een vierkantig venster, vier-en-twintig voet en twee-derde deel van de vloer af, waardoor men in een breede gang treed van een manshoogte welke gelyk met de grond loopt. Ga naar voetnoot+ Deze gang heeft in de lengte dertien voeten en twee duymen, en aan ’t eynd een groote zaal, van welke het gewelfzel zich mede roefs-wyze vertoont. De lengte dezer zaal begrypt zes-en-twintig voeten en acht duymen, en de breedte vier-en-twintig voeten en een duym. Ga naar voetnoot+ De vloer of ’t fondament is de levende rots Ga naar voetnoot+ die van alle zyden ongelyk loopt en alleenlyk in ’t midden een kleyne effen vlakte overlaat, welke van alle kanten door de gedachte rots omringd, en veel langer is als d’ingang en benedenste der muuren. | |
Overblyfzelen van de stad MemphisNiet ver van deze mummien, na de Nyl toe (zegt Thevenot) ziet men eenige overblyfzelen van een groote stad, buyten tegenspreeken Memphis, welkers inwoonders d’overledene, gelyk de Ouden altyd gedaan hebben, buyten de stad begroeven en derhalven gewisselyk dit veld tot hun kerkhof gebruykt zullen hebben. Doch om met zeekerheid te konnen beweeren dat deze groote puynhoopen de overblyfzelen van Memphis zyn, heeft men maar na Plinius te luysteren, daar hy zegd Ga naar voetnoot+ dat de pyramiden gelegen zyn tusschen de delta van Egypten en de stad Memphis, na de zyde van Africa. |
|