Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
XXXVIe Hoofdstuk.
| |
Tocht na de pyramidenDe weg wierd voorby Oud-Kairo genomen, en zynde vervolgens aan den Nyl (ter plaatse daar men overvaart) gekomen, liet er den heer consul zyn paard om zich aan den anderen oever mede van een ezel te bedienen. Ik moet by deze gelegentheid hier invoegen, dat het onwaar is dat men te Kairo niet te paard mag ryden, gelyk eenige geschreven hebben, maar het is er niet zeer gebruykelyk, en hieruit zal men zich mogelyk hebben ingebeeld dat er een verbod was. Gelyk men hier vreemde dingen weet te toonen – ’t zy dat het er waarlyk zodanig mee gelegen zy of niet – wierd my van den oever de plaats aangewezen daar Moses door de dochter van den konink pharao uit het water zoude getrokken zyn, welke ik uit curieusheid afteekende, gelyk zy zich vertoond onder No 82, zynde eigentlyk maar een inhammetje of kreek van den Nyl. De overvoering geschiedde met een groote schuyt welke door middel van een touw aan den anderen oever wierd gepalmd Ga naar voetnoot+, op de zelve wys als men by ons de ponten met een touw gewoonlyk overhaald. | |
Oorspronk der fabel van Charon’t Gevoelen is aldaar dat die vermaarde schipper Charon hier ter plaatse zynen dienst waargenomen zoude hebben, want de beeken van den Nyl meent men dat aan de oude Egyptenaren stoffe hebben gegeven om de fabelen van de helsche vloeden te verdigten Ga naar voetnoot+ daar Charon de zielen, nadat ze uit de lichaamen gescheyden waaren, overzette. Die nauwkeurig over dit land hebben geschreven, meenen dat de fabel daaruit spruyt, dat de lichaamen hier aan den anderen oever wierden overgebracht om in of omtrent de pyramiden begraven te werden. | |
[Tocht naar de piramiden: vervolg]Zohaast wy aan den anderen oever te lande waren getreden, reden wy door een vlak en effen land (daar veele safraanbloemen stonden) na de kant van de pyramiden, passeerende verscheyde dorpen waar omtrent veel te schieten vald (inzonderheid op duyven) van welke gelegentheid wy ons bywylen | |
[pagina 191]
| |
bedienden, als hebbende ettelyke vuurroeren medegenomen. Nadat wy aldus derde half uur Ga naar voetnoot+ hadden gereden, kwamen wy aan de pyramiden, by de Arabiers Dgebel pharaon, en by de Turken Pharaon daglary, dat’s te zeggen de ‘Bergen van pharao’ geheeten. Zy vertoonen zich van verre als van kleyne steenen gebouwd, ter oorzaake dat men er altyd verder af is als men zich inbeeld, doch naderby gekomen zynde bevind men t’eenemaal het tegendeel. ’t Getal derzelver werd gemeenlyk op drie gestelt, hoewel er een vierde is, maar deze, heel kleyn zynde, werd niet gereekend. Zy staan in een zeer onvruchtbaare zandige vlakte, daar het gezicht zich zonder eenige verhindering wyd en zyd kan uitstrekken. | |
Beschryvinge der grootste pyramideIk zal alleenlyk van de grootste, als de aanmerkelykste, spreeken, want vermids de twee anderen – waarvan de kloekste echter niet veel voor degeene die de grootste geacht werd (gelyk ze ook inderdaad is, hoewel er eenige aan schynen te twyffelen) behoeft te wyken – geslooten zyn en dat men er niet op kan klimmen, vald er niet veel van te zeggen. Wy deeden vooreerst, om dezelve van binnen te bezichtigen, door eenige Arabiers het zand waarmede den ingang gestopt was, uitgraven. Want het word er door den wind geduurig zodanig aangedreven, dat men niet Ga naar voetnoot+ als het bovenste gedeelte van de opening kan zien, gelyk de afbeelding op No 83 uitwyst. Zelfs moet men ook, eer men aan de gemelde ingang kan komen, op een heuvel klimmen die zich aan deze zyde tegen de pyramide gezet heeft en ongetwyfeld gegroeid is van het zand ‘tgeene niet verder voortkonnende (ter oorzaak dat het door de pyramide wederhouden word) zich aldaar op malkanderen heeft gepakt. Dezen ingang is, van beneden af te reekenen, op de zestiende trap na ’t noorden. Men wil zeggen dat dezelve eertyds, wanneer het lyk erin gebracht was, geslooten wierd met een grooten steen, uitdrukkelyk daartoe gehouwen, die er zo net inpaste dat men hem van de andere steenen niet kon onderscheyden. Doch een bassa deed hem van daar voeren opdat men er geen gelegentheid uit mogt opvatten om de pyramide te sluyten. | |
[De ingang]Den ingang is vierkantig en behoud de zelve hoogte en breedte van het begin tot het eynde, zynde de hoogte omtrent vierde halve voet Ga naar voetnoot+ en de breedte een weinig minder. De steen die er zich dwars overheen strekt, is byzonder groot, bereykende de lengte van by de twaalf, en de breedte van over de acht voeten. Ga naar voetnoot+ Deze gang, door dewelke men al bukkende heen gaat, loopt allengskens nederwaarts ter lengte van tusschen de zes– en-zeven-en-zeventig voeten. Ga naar voetnoot+ | |
[Het inwendige gangenstelsel]Nadat men ten einde van dezelve gekomen is, ontmoet men een andere dergelyke gang die zich wat opwaarts strekt, zynde van de zelve breedte, doch van zo weinig hoogte (voornamentlyk ter plaatse daar de twee gangen tegen malkanderen steuyten) dat men zich op den buyk moet nederleggen en er, met de handen vooruit, doorkruypen, hebbende ondertusschen in d’eene een brandende kaars daar men zich in deze naare duysternis mee verligt. Alle die met my hierdoor kwamen, brak het zweet van benauwdheid uit, hoewel wy, eer wy in de pyramide gingen, uitdrukkelyk onze bovenklederen ten dien einde hadden uitgetrokken. Ik zoude derhalven ymand die wat lyvig is niet raaden zich aldaar te waagen, want de tengere hebben het er quaad genoeg. Deze gang zeggen eenige over de honderd voeten lang te zyn, Ga naar voetnoot+ en de steenen die het gewelf maaken, tusschen de vyf-en-twintig en dertig palmen. Ga naar voetnoot+ Voor my, ik moet bekennen dat ik ze, in het doorkruypen gelyk een slang, hoewel ik een brandende kaars in de hand had, niet heb konnen zien, ter oorzaak van de zwaare stof die ons byna verstikte. Ook dacht ik maar hoe ik er best door zou geraaken, en bevond nu dat ze geen ongelyk hadden, | |
[pagina 192]
| |
die my byna onoverwinnelyke zwaarigheden hadden voorgesteld. De meesten van ons gezelschap waaren buyten gebleven, en twee of drie dergeenen die ons wilden volgen en er al op den buyk inzaten, keerden uit angst weder terug. ‘k Geloof evenwel dat men hier de zelve hoogte zou vinden als in den ingang der pyramide, indien de Arabiers de moeyte wilden neemen van het zand hetgeen er door de wind ingedreven word, weg te ruymen. De lucht is hier geweldig bang en versmachtende Ga naar voetnoot+, dewyl men er ter oorzaak dat er niet de minste opening is, byna geen andere intrekt als die men zelve uitademt. Aan het begin dezer gang, die zich opwaarts strekt, ontmoet men ter rechterhand een groot gat daar men een stuk weegs met een gebogen lichaam in kan kruypen en overal de zelve wydte vind, doch eindelyk steuyt, weshalven men gelooft dat het nooit tot een gang gediend heeft, maar door lankheid van tyd aldus uitgegeten zal wezen. Door deze gemelde engte heen gewrongen zynde, vind men een vertrek daar wy wat in konden rusten, houdende ondertusschen yder zyn licht voorzichtig brandende. Wy hadden ook een vuurslag medegenomen of onze kaarssen door enig toeval mogten uitgaan. Aan het einde der gemelde opwaarts gaande gang ontmoet men twee andere gangen (een laage met de vlakke grond gelyk, en een die zich opwaarts strekt) en aan den ingang der eerste een put welke lootrecht na beneden loopt, gelyk degeene getuygen die erin geweest zyn. In die put neder te daalen dacht my ongeraaden, maar na ’t getuigenis van anderen heeft men, zeven-en-zestig voeten Ga naar voetnoot+ van boven na beneden te reekenen, in deze put een vierkantig venster waardoor men in een grotte komt, welke in den berg hier ter plaatse – niet van levende steen, maar gelyk van dryfzand ‘tgeene zeer vast tegen malkanderen aan zit – uitgehold is en zig in de lengte van ’t oosten na ’t westen strekt. Vyftien voeten laager (en derhalven twee-en-tachtig voeten van boven) vind men een gang in de rots gehouwen, hebbende in de breedte twee voeten en een derde deel, en in de hoogte twee voeten en een half, en lopende honderd-en-drie-en-twintig voeten zeer schuyns nederwaarts, waarna ze vol zand en vuyligheid van vleermuyzen is. Ga naar voetnoot+ Immers zo werd verhaald dat het gevonden is by een Schots edelman, daar de heer Thevenot in zyne reysbeschryving van spreekt.[BA/100] Voor my, gelyk gezegd is, ik had geen lust om er de proef af te nemen. Mogelyk is deze put gemaakt om er de lichaamen (welke in hoolen die onder de pyramiden zyn, gezet wierden) langs af te laaten. Langs de eerste der gemelde twee gangen – te weten de laage, welke horizontaal of met de vlakke grond gelyk is, en drie voeten en drie duymen in ’t vierkant heeft – komt men in een kamer (lang achttien, en breed twaalf voeten) welkers gewelf zich boogswyze vertoond. Ga naar voetnoot+ Dicht by deze kamer, doch op een hooger plaats, willen eenige dat noch een venster zoude wezen waardoor men in andere gangen zoude konnen komen, doch ik heb het ter oorzaak der hoogte niet konnen onderzoeken. Uit deze horizontaale gang, welke ter rechterhand gelegen is, weder teruggekomen zynde, treed men ter slinkerhand in de tweede gang, welke zes voeten en vier duymen in de breedte heeft en aldus ter lengte van honderd twee-en-zestig voeten opwaarts gaat. Ga naar voetnoot+ Ter wederzyden langs de muur strekt zich een steene bank van twee en een halve voet hoog en tamelyk breed, daar men zich in het opklimmen aan vast houd, waartoe ook niet weinig helpen de gaten welke van tree tot tree (doch zonder ordre of netheid) in de grond zyn gehouwen om er de voeten in te zetten. Onzeker is ’t door wie zy gemaakt zyn. Die de pyramiden gaan bezichtigen, hebben hen er dank voor te weten, want zonder deze gaten waar ’t onmogelyk boven te geraaken. En men diend noch al | |
[pagina 193]
| |
fris en sterk te zyn om met behulp van dezelven en de bank erop te konnen klauteren, als hebbende maar een hand tot zyn volkomen gebruyk, en d’andere van nooden om de kaars of toorts in te houden. Voeg hierby dat men genoodzaakt is vry wyde schreden te maaken, als zynde de gaten wel zes palmen van malkanderen af. Deze opgang, die men niet zonder verwondering kan aanschouwen, mag wel voor het voornaamste der pyramiden gehouden werden, want de steenen die de muuren maaken, zyn zo glad als een spiegel en zo net aan malkanderen gevoegd, dat het maar een eenige steen schynd te wezen; ’tzelve kan men ook van die grond zeggen. ’t Gewelfte is hier heel hoog, en zo groots, dat het beter verbeeld als beschreeven kan worden. Ik teekende het derhalven af, gelyk op No 84 te zien is, terwyl myn landsman Adriaan van Rierbeek daar ik hiervoor van gesprooken heb Ga naar voetnoot+, ter rechterzyde op de bank zat te rusten en eenige van ons gezelschap alreede met hunne toortsen boven in de kamer der begravinge waaren gekomen, waardoor ik dan bequamelyk het gantsche gewelf kon beschouwen. Ik weet niet dat ooit ymand vóór my deze afbeelding gegeven heeft, en durf my vleyen dat de geheele wereld my er dank voor zal weten.
Pyramidis Adscensus Interior
| |
[De grafkamer]Ten einde van deze gang komt men in de gemelde kamer, welke vry groot en ruym is, als hebbende twee-en-dertig Rynlandsche voeten in de lengte, zestien in de breedte en negentien in de hoogte. Ga naar voetnoot+ ’t Gewelf is plat en bestaat uit negen steenen, waarvan de zeven middenste yder vier voeten breed en zestien lang zyn; de twee andere, die aan de einden leggen, gelyken elk niet meer als twee voeten breedte te hebben, doch de andere helft van yder rust op de muur. Ga naar voetnoot+ Deze steenen leggen altemaal dwars over de breedte van de kamer. Aan het einde van dezelve ziet men een ledig graf, gantsch en al uit een eenige steen gehouwen die, wanneer men erop slaat, een klank van zich geeft als een klok. De breedte van dit graf is drie voet en een duym, de hoogte drie voet en vier duym, en de lengte zeven voeten en twee duymen. Ga naar voetnoot+ De steen daar het van gemaakt is, heeft over de vyf duymen Ga naar voetnoot+ in de dikte, is geweldig hard, van gedaante als de porphyrsteen, en geslepen, zynde zeer schoon. Ook zyn de wanden der kamer met dit soort van steen bekleed. Het graf staat bloot, zonder overdekzel of beschutsel, ’t zy dat het gebrooken zy of nooyt overdekt is geweest, dewyl de koning (gelyk de ingezetenen zeggen) die deze pyramide heeft doen stichten, daar nooyt in begraven is. Volgens het gemeen gevoelen zoude het gemaakt zyn voor dien pharao die door Gods toelaating met zyn gantsche leger – zo als hy de kinderen Israëls (toenmaals des Heeren uitverkooren volk) vervolgde – in het Roode Meir verdronk. | |
[Een ander vertrek in de piramide]Eer wy opgeklommen waaren, was my gezegd dat ter rechterhand van deze kamer zoals men daar inkwam, een gat was door ‘twelk men in een ander vertrek konde komen, en van daar noch in een andere gang . Ik zocht dan, wanneer ik in de kamer gekomen was, na dat gat en vond het zonder veel moeite, en liet my – nadat ik met myn licht gemerkt had dat het niet boven vyf of zes voeten diep was Ga naar voetnoot+ – daarin nederdaalen. En vond niet anders als een kleene vierkante plaats, zo vol vledermuizen dat dezelve my om ’t gezicht heen en weder zwierden, tot verbaazens toe, Ga naar voetnoot+ zulks dat ik moeite had met myn licht brandende te houden. Waarom Ga naar voetnoot+ ik dan myne vrienden die in de grafkamer waaren, toeriep dat zy haar licht doch wel zouden bewaaren, terwyl ik, met alle naauwkeurigheid rondom voelende en ziende, wel twintig of dertig nesten van vledermuizen vond, maar geene opening die elders heen konde leiden. | |
[De terugweg naar buiten]Aldus van binnen de kamer der grafstede wel bezien hebbende, | |
[pagina 194]
| |
schikten wy ons om dezelfde weg die wy opgegaan waaren, wederom af te gaan, zoekende slechts om wederom de zelve weg te vinden, ‘tgeen ons geen moeite gaf. Wy klommen dan by de bank, met wyde schreden, wederom af en vonden werks genoeg om onze voeten vast te zetten ter linkerzyde, en ter rechter- de glibberigheid der steenen, met het steunen der hand op de bank, te vermyden. Want waaren wy eens aan ’t glyden geraakt, wy zouden zeer ongemaklyk beneden gekomen zyn. Dus geraakten wy wederom tot de grond, en in die vertrekken welke in ’t opgaan beschreven zyn. Terwyl nu myn curieusheid my dreef om te zien of er ook noch andere vertrekken waaren, zocht ik gints en herwaarts en ontmoette van dezelve noch een, ‘twelk zeer groot en vierkant was en zeer hoog van verdieping. Doch de grond vol puin zynde en een onlydelyke stank in dezelve vernomen hebbende, wierd ik genoodzaakt ylings wederom terug te keeren en de gang te zoeken waardoor wy op den buik gekroopen waaren. Ondertusschen waaren een of twee van myn gezelschap hier doorgeraakt, na welke ik zullende doorkruipen met degeenen die my volgden, bleef ik in een gat steeken zonder my herwaarts of derwaarts te konnen bewegen. Doch tot alle geluk was dit aan het einde van het gat en konden diegeenen die voor my daar doorgeraakt waaren, my bereiken, dewelke my dan by de handen gevat hebbende, trokken my by de armen daardoor, waardoor diegeenen die my volgden, wat meerder ruimte vonden en geraakten er alzoo mede door. Aldus vorderden wy langs dezelfde opening die wy ingekomen waaren wederom na buiten en waaren blyde van onze curieusheid in dezen voldaan te hebben. Naauwlyks hier uitgekomen zynde, sliknat van ’t zweet – ‘twelk ons de benauwdheid en arbeid, terwyl wy op den buik, met eenen arm en de knien moesten kruipen en met de andere hand de kaars vasthouden, ‘tgeen zeer ongemaklyk viel, aan alle kanten had doen uitbersten – en ontoonbaar bevuild door het stof, ‘twelk zich onder ’t zweet vermengd hebbende overal aankleefde, zaagen ons de heer consul met het overige gezelschap niet uitkomen, of zy bersteden van lacchen over de gedaante die wy vertoonden, en konden zich niet bedaaren. Doch den heer consul liet ons, opdat wy niet koud zouden werden en bevangen door het zweet, geen lange rust, ons raadende aanstonds na boven te klimmen, indien onze begeerte noch mocht strekken om de pyramide van boven te bezien. Gelyk wy dan ook best vonden zonder draalen voort te gaan. | |
[De beklimming van de piramide]Wy begaaven ons dan van buiten na de hoogte, en klommen, na somwylen een weinig aadem gehaald te hebben, tot omtrent ter halver hoogte, alwaar wy aan een der hoeken (te weten tusschen ’t oosten en ’t noorden, zynde de plaats daar men ’t bekwaamst kan opklimmen) een vierkantig kamertje vonden daar niets in te zien is en ‘twelk alleenlyk diend om er wat in te rusten, ‘tgeen men wel van nooden heeft. Want dit klauteren geschied niet zonder groote moeyte. Boven gekomen zynde vind men een fraaye vlakte van waar men een schoon gezicht heeft over de stad Kairo en d’omleggende landen. Ik teekende hier van boven het gezicht van de zeven pyramiden, dewelke omtrent zeven uuren van hier werden gerekend, ziende aan de linkerzyde de zee, als op No 80 verbeeld is. Alsmede noch een ander gezicht, om aan te wyzen hoedanig zich het land vertoond, en dat er omtrent deze pyramiden differente brokken van andere gebouwen, rotzen en grotten te vinden zyn, gelyk de printverbeeldinge op No 81 aanwyst. Deze bovenvlakte, welke (van beneden aan te zien) scherp toe schynd te lopen, is van tien of twaalf groote steenen en heeft aan elke zyde, zynde vlak vierkant, tusschen | |
[pagina 195]
| |
de zestien en zeventien voeten. Ga naar voetnoot+ Eenige dezer steenen zyn wat verbroken, en de voornaamste van allen – daar de meeste naamen dergeenen die de moeyten hebben genomen van tot boven te klimmen, op stonden – was ik weet niet door welke baldadigheid door eenige Fransche reyzigers van boven neder gearbeid, zulks dat er nu weinige naamen meer te vinden waaren. Ik sneed ook den mynen op een der gemelde steenen. | |
[De afdaling van de piramide]Nu stelden wy ons om van deze pyramide, die wy met veel moeite opgeklommen waaren, buitenwaarts wederom af te klimmen. Want de steenen zyn in de bouwing zo op malkanderen geplaatst, dat er van elke steen of elke laag steenen, eer er wederom een andere opleggende laag gevonden werd, zoveel spatie overig gebleven is, dat men daarop staan kan, of ten minsten de voeten vesten om er op en af te klimmen als by trappen. Welke ik in het afklimmen tellende, bevond ik derzelver getal te zyn tweehonderd-en-tien, zommige van vier, andere van vyf, en andere van zes palmen hoog; en eenige twee, en andere drie palmen breed. Waaruit men lichtelyk kan afmeeten hoe moeyelyk dit opklimmen moet vallen. Inderdaad, men moet zomtyds met handen, voeten en knien tegelyk arbeyden, en is genoodzaakt nu en dan wat te rusten. Ondertusschen vald het afklimmen noch moeyelyker als het opklimmen, en wanneer men van de hoogte na beneden ziet, ryzen de hairen te berge. Ik klom derhalven behendig achterwaarts af en keek nergens na als hoe ik Ga naar voetnoot+ de voeten best vast zoude zetten. | |
[De buitenmaten van de piramide]Eindelyk met groote moeyte en geen minder angst weder beneden gekomen zynde, ging ik van den eenen hoek tot den ander (te weeten van vooren) en telde driehonderd goede schreden. Toen gaf ik een touw, ‘tgeen ik ten dien einde medegenomen had, aan twee Arabiers en liet hen den afstand der gemelde hoeken van malkanderen meeten, dien zy bevonden honderd-en-acht-en-twintig vademen te bedragen, welke zevenhonderd-en-vier Rynlandsche voeten maaken, Ga naar voetnoot+ Den ingang is niet recht in ’t midden, zynde de zyde na ’t westen ontrent zestig voeten Ga naar voetnoot+ breeder als die na ’t oosten, gelyk ervan getuygd werd, want ik heb het versuymd te meeten. Thans stuurde ik de zelve Arabiers nochmaals na boven om ook de maat van de hoogte te nemen, welke honderd-en-twaalf vademen wierd bevonden, mede van vooren. Deze vademen, yder op vyf en een halve Rynlandse voet gereekend, maaken zeshonderd-en-zestien voeten. Ga naar voetnoot+ Zulks dat zich deze pyramide alsdoen vertoonde aan den voet (zoverre die boven ’t zand konde gemeten werden) acht-en-tachtig voeten Ga naar voetnoot+ breeder als de hoogte bevonden wierd. Na welke meting Ga naar voetnoot+ dan het middelpunt der pyramide zoude moeten weezen op driehonderd-en-twee-en-vyftig voeten. Ga naar voetnoot+ Ziehier nu, hoe het met de waarheid overeen kan komen ‘tgeene eenige zeggen, namentlyk dat een pyl van den top der pyramide geschooten, nooyt de benedenste trappen kan bereyken. Want een gemeene arm schiet wel ter verte van duyzend voeten, en ik heb er onder de Turken en Arabiers gezien die zo handig met de boog wisten om te gaan, dat de pylen over de twaalfhonderd voeten ver vloogen.[BA/101] De noorderzyde van dit gevaarte is veel meer geschonden dan de andere zyden, ter oorzaak dat ze veel meer door de noorde-wind (die aan andere oorden droog, maar in Egypten vochtig is) gebeukt word. | |
Tweede pyramideWat de tweede pyramide belangt, die konden wy maar van buyten bezichtigen, als hebbende noch in- noch opgang. Want zy is, gelyk hiervoren gezegd is, geslooten en heeft geene trappen om by op te klimmen. Van verre schynd deze pyramide, als staande op een hooger grond, grooter dan de eerste te zyn, maar dicht daarby gekomen | |
[pagina 196]
| |
zynde bespeurt men het tegendeel. Zy is mede vierkantig, maar hoe breed die eigentlyk in ’t vierkant zy, heb ik niet afgemeeten en kan het dienvolgens niet verzekeren. Of de heer Thevenot die zelfs gemeeten heeft, is my onbekend, maar hy zegt dat dezelve begrypt aan elke zyde zeshonderd een-en-dertig voeten, Ga naar voetnoot+ loopende wyders met een spitse kruyn zo scherp toe, dat er na alle oogschynelykheid geen eenig man op zoude konnen staan. De noordzyde is insgelyks, als die van de eerste, door de vochtigheid vry wat geschonden. | |
DerdeDe derde is kleyn en van weinig belang. Men meend dat zy weleer bekleed geweest zou zyn met dergelyke steenen als daar het graf, dat in de eerste pyramide gevonden werd, van gemaakt is, Ga naar voetnoot+ waartoe voet heeft gegeven de menigte der zelver steenen die men daar noch rondomheen ziet leggen. Sommige achten dat de plaats daar de pyramiden staan, eertyds de plaats der begravingen (gelyk by ons de kerkhoven zyn) geweest is, en wel die van Memphis, en zeggen dat alle de Arabische historyschryvers daarin overeenkomen, dat de gemelde stad gelegen was ter plaatse daar de pyramiden staan en regt tegenover Oud-Kairo. | |
Aanmerkingen over de pyramiden [en commentaar daarop van de auteur]Ik moet hier eenige aanmerkingen nopende de pyramiden, gedaan door eenen Melton, Engelschen reiziger, byvoegen, als: I. Dat alle de pyramiden een opening gehad hebben, door dewelke men in een diepe en zeer lange gang ging die na een kamer geleyde, in dewelke de oude Egyptenaars de lichaamen dergeenen daar de pyramiden voor gemaakt waaren, begroeven. En dat de reden waarom men deze openingen in alle de pyramiden hedendaags niet ziet, is dat ze toegestopt zyn door het zand ‘tgeen de wind ertegen aangevoerd heeft. Tot een zeker bewys hieraf diend, dat ik (zegt Melton) noch op eenige ettelyke hieroglyphische characters gevonden heb, die ongetwyffeld niet anders wilden beteekenen als de naamen en staat dergeenen welke daarin begraven lagen. Doch ik heb die characters nergens gezien. II. Dat alle de pyramiden zeer regulier geplaatst waaren, en yder der drie grooten, die noch in wezen zyn, in het hoofd van tien kleynen, maar die men tegenwoordig nauwlyks kan kennen, ter oorzaak dat ze zeer vervallen zyn. Niettemin kan men noch wel oordeelen dat er mogelyk wel een honderd, zo grooten als kleynen, gestaan hebben. Welke, indien ze van Melton gezien zyn, zo zyn ze geheel van ’t zand overstoven. Want daar is nu niets ter wereld te zien als alleen ‘tgeene in myne printverbeelding vertoond werd. III. Dat ze altemaal opgerecht zyn op een hoogte, zynde een vaste rots, bedekt onder wit zand. ’t Geene men baarblykelyk kan bespeuren aan de groeven en hoolen welke omtrent de pyramiden hier en daar gehouwen zyn, gelyk ook aan een opening die in den hoek tusschen het oosten en ’t noorden by de groote pyramide is, door dewelke men de rots gemaklyk kan zien. Dat er ook groote schyn is, dat de steenen daar ze van gemaakt zyn, uit dezelve plaats gehouwen en niet van verre derwaarts zyn gevoerd, gelyk zommige reizigers en eenige ouden geschreven hebben. Inderdaad moeten de pyramiden zeer diep onder ’t zand bestoven zyn. Want daar zyn, als men in de grootste komt, gangen die nederwaarts leiden en gezegt werden zeer diep te loopen, en aldaar by verscheide plaatsen te eindigen daar mede lyken weggeleid wierden. Ga naar voetnoot+ Maar wy hadden geen lust om dezelve te gaan bezien, na de moeite die wy gehad hadden om de bovenste te beschouwen. IV. Dat de pyramiden niet gebouwd zyn van marmersteen, gelyk eenige geschreven hebben, maar van een steen van wit zand, en zeer hard. ’t Welk van Melton wel aangemerkt is, en van my alzo bevonden. | |
[pagina 197]
| |
Want indien zy van marmer of rotssteen gebouwd waren, zo zouden er zodanige brokken niet afgevallen zyn, als men bevind. Hoewel het ook op verre na niet waar is dat de steenen zodanig zouden geschonden zyn als zommige schryvers, en zelfs Melton, zeggen.[BA/102] | |
[Wetenswaardigheden omtrent de bouw van de piramiden]Wat het bouwen van deze werelds-wonderen (d’eenige die noch in weezen zyn) belangd, het gemeene gevoelen is – volgens ‘tgeene ons Plinius daarvan heeft nagelaaten – dat de grootste pyramide, zynde degeene daar men in en op gaat, in den tyd van twintig jaaren voltrokken zou wezen door den arbeid van driehonderd-en-zeventigduyzend mannen, en dat deze aan radys en ajuyn alleen agttienhonderd talenten hebben verteerd. ’t Zal dengeenen die hier te lande niet geweest zyn ongelooflyk schynen, maar als men eens betracht dat de dagelyksche spys van het gemeene volk voor een groot gedeelte hierin bestaat, en dat ongetwyffeld die slaafachtige menschen, met welker zweet deze schrikkelyke gevaarten opgerecht zyn, buyten dit niet veel anders als brood en water gehad zullen hebben, behoeft men er zich zozeer niet over te verwonderen. d’Ajuyn is hier ook byzonder lekker en goed van smaak, weshalven men, aangezien de menschelyke zwakheid, de Jooden niet te vermeten moet doemen Ga naar voetnoot+ dat zy zich in de woestyne over het derven van een zo smaakelyke spys beklaagden. Wyders moet men verbaast staan, als men overdenkt hoe men zulke zwaare steenen tot zodanig een hoogte heeft weeten op te voeren. En jammer is het, daar Ga naar voetnoot+ zo veel dingen door de naarstigheid der schryvers tot onze kennis zyn gekomen, dat ons niemant heeft nagelaaten van welke werktuygen zy zich ten dien einde bediend hebben. | |
Grotten omtrent de pyramidenNiet ver van deze eeuwigduurende gestichten vind men eenige grotten welke mede weleer tot grafsteeden gediend hebben. De tyd liet ons niet toe dezelve te gaan bezichtigen, en derhalven zal ik er den lezer van mededeelen ‘tgeen er de meergemelde Melton, een heer van zonderlinge curieusheid, van nagelaaten heeft. Daar zyn er verscheyde, zegt hy, altemaal gehouwen in de zyde van een rots, kwalyk in order gesteld en kwalyk geproportioneert voorzoveel het buytenste belangd, maar van binnen zeer gelyk en effen. Altemaal hebben ze een vierkante put, van gelyken Ga naar voetnoot+ in de rots gehouwen, daar de Egyptenaars het lichaam van dengeenen voor wien de grotte uitgehold was, in leyden, vermits ze voor grafsteeden dienden. De wanden van ettelyke zyn vol van hieroglyphische figuuren, in de rots gehouwen. In eenige waaren ze zeer kleyn en in andere levens grootte. Onder anderen telde ik er, zegt hy, in eene zestien groote figuuren, verbeeldende acht mannen en acht vrouwen die malkander by de hand hadden, met noch ettelyke kleyne figuuren aan beyde de zyden. | |
SphinxEen stuk weegs van de grootste pyramide, aan de oostkant, vertoond zich de zo beruchte Ga naar voetnoot+ sphinx, zynde een beeltenis, uit de rots zelve gehouwen, vertoonende het hoofd en de halve boezem van een vrouw, doch tegenwoordig staat het tot aan den hals in ’t zand gezonken. Ter rechterhand ziet men het zand meer verheven als elders, en dat al in een redelyke gestrekheid, konnende met reden gedacht werden dat onder die hoogte het lichaam, zynde in gelykheid van een leeuw, verborgen legd, en dat het aangezicht na de rechterzyde gekeerd is. ’t Is een schrikkelyk gevaarte waarin – niettegenstaande het hoofd de hoogte van zes-en-twintig voeten, en van het oor tot de kin vyftien heeft, na de maaten die daar de heer Thevenot van geeft – de proportie echter zeer wel is waargenomen. Ga naar voetnoot+ Het schynd van verre van vyf steenen, op malkanderen gevoegd, gemaakt te zyn, doch nader komende bespeurd men dat hetgeene, ‘twelk men voor de voegen der | |
[pagina 198]
| |
steenen aanziet, eygentlyk de aderen van de rots zyn. Plinius zegt dat het den koning Amasis tot een graf verstrekt zoude hebben. ’t Is niet ongelooflyk dat het een grafsteede heeft konnen zyn, temeer dewyl het op een plaats staat die in voorgaande tyden, gelyk gezegd is, zeekerlyk een kerkhof geweest is en by de pyramiden en grotten, welke niet anders als grafsteeden waren, gevonden werd. Maar of het juyst die van den koning Amasis geweest zy, daar zou ik niet vast op durven staan vermits wy er geen zekere blyken van hebben, als zynde de rechte aanteekeninge van die oudheden t’eenemaal verlooren. Andere willen dat een koning van Egypten deze sphinx heeft doen maaken ter gedachtenis van een zekere Korintische Rhodope daar hy geweldig op verslingerd was. Wonderlyke grillen vertellen de schryvers van dit gevaarte, namentlyk dat het den vraagers, zohaast als de zon was opgegaan, als een orakel antwoord zou hebben gegeven. Maar veele zeggen dat zulks door bedrog der priesters, door middel van een onderaardsche weg, geschiedde. De put in de groote pyramide daar hiervoren van gesproken is, zoude na eeniger gevoelen hier ook toe gediend hebben. Doch dat dit een onwaarheid is, blykt daaruit dat niemand, van alle degeenen die zich daarin hebben laaten nederdaalen, oyt een doorgang op de grond heeft konnen vinden. Men kan derhalven met geen zeekerheid zeggen wat ervan zy, en of er een diergelyke onderaardsche weg van hier of daar tot de sphinx zy geweest of niet. Immers Ga naar voetnoot+ dit is zeker, dat er geen opening is, noch in de mond, noch in de neus, noch in de oogen, noch in de ooren, en zo de priesters hier eenig bedrog mede gespeeld hebben, moet het geschied zyn door middel van een gat, ‘twelk volgens het getuygenis dergeenen die er met ladders by zyn opgeklommen, boven in het hoofd is, en (allengskens enger wordende) tot in den boezem loopt, daar het eindigd. Mynheer den consul stond met het meeste gedeelte van ons gezelschap in de schaduw van dit gevaarte, terwyl ik bezich was met het te teekenen – het vertoond zich onder No 85 – benevens alle de pyramiden die daarby staan. Konnende uit de proportie van de personagien die daarby geteekend zyn, geoordeeld werden van de grootte van dit monstreuse beeld. [BA/103]
Pyramides
| |
Byzonderheden noopende de sphingenWat nu de byzonderheden der sphingen aangaat, daaromtrent behaagd my meest ‘tgeen Dr. O. Dapper, hoewel mede uit andere ontleend, daarvan geschreven heeft.[BA/104] De sphingen, zegt hy, in betrachtinge van de natuurlyke eigenschap, wierden op tweederley wyze door de Egyptenaars afgebeeld, namentlyk óf in de gedaante van een leggende leeuw op een recht bank Ga naar voetnoot+, óf in de gestalte van zeker gedrogt ‘tgeen met het lyf een leeuw en met het aangezicht een maagd vertoonde. Met de eerste gestalte wierd Momphta, een Egyptische godheid die het gebied over al de wateren had en de bescherming en geest van de overvloeying des Nyls was, betekend, ende door de tweede de wasdom des Nyls zelve. Zy beeldden deze gedaanten af, niet omdat ze geloofden dat er elders dusdanige dieren gevonden wierden, maar om tegelyk daardoor de verborgene invallen des verstands te kennen te geven. De sphingen derhalven, dus afgebeeld, betekenden den stand des Nyls die Egypten overwaterde. Want dewyl de overstroominge van die rivier de geheele zomer- en oogstmaand, of july en augusty duurden, en de zon in de gemelde twee maanden voor het meerendeel den leeuw en de maagd doorwandelde, viel het den Egyptenaars, die uit de natuur Ga naar voetnoot+ tot wanstallige Ga naar voetnoot+ en veelvormige dingen zeer genegen waaren, niet zwaar uit een maagd en een leeuw wanschepzelen te vormen welke zy ‘sphingen’ noemden, en waaren beelden, aan den Nyl gewyd, die op den buyk lagen, waardoor zy den stand des overvloeyenden Nyls vertoonden. | |
[pagina 199]
| |
Volgens het getuygenis van Plinius was er een groot getal van deze sphingen, waaronder eenigen die zeer groote gevaarten waaren en op de beroemdste plaatsen van Egypten stonden, doch aldermeest op plaatsen die door den Nyl overwaterd wierden, gelyk in de steeden Heliopolis en Sais, en in de woestyne van Memphis of Kairo, alwaar zich de bovengemelde – die wel de grootste van allen geweest schynd te zyn – noch ten huydigen dage vertoond, immers het bovenste gedeelte. Het schynd dat de sphingen teffens ook de merkteekenen van den wasdom des Nyls te kennen gegeven hebben, gelyk blykt uit deze woorden van zekeren Arabischen schryver, Aben Vaschia geheeten: ‘om de vruchtbaare natuur des Nyls te kennen te geven, zo stellen ze dat gebouw, waardoor zy, onder de gedaante van een leeuw, de wasdom des Nyls peilen’. Ter oorzaak van dien overvloed des waters die de Egyptenaars door weldaad van het hemels teeken de leeuw alle jaaren ontfangen, is by hen ingevoerd (en ook hier te lande, en by alle de volkeren in Europa reeds gebruykelyk geworden) dat de pypen, buizen, kraanen en waterleydingen die het water uitwerpen en braaken, gemeenlyk in de gedaante van leeuwskoppen gemaakt, of bovenop met dezelve vercierd zyn. Ook wierden de sphingen by de Ouden voor de portaalen der tempelen gesteld, waarmede zy wilden beteekenen dat hunne leere van goddelyke zaaken in een wysheid bestond die onder raadzelen en geheimenissen verborgen lag. Immers, ’t schynd redelyker te zyn dat men geloove, dat de Egyptenaars (die haare wysheid, en ’t begrip dat ze van natuurlyke zaaken en derzelver oorzaaken maakten, gewoon waaren door zinnebeelden af te schaduwen) eerder yts diergelyks door deze verbeelding hebben willen te kennen geven, als dat men daarvan geloove ‘tgeen de fabelschryvers van de sphinx verdichten. | |
[Fabuleringen over de sfinx]’t Was (zegt er Hyginus en anderen af) een monster gebooren uit Typhon en Echidna, hebbende het hoofd en het aangezicht de gedaante van een maagd, de vleugels van een vogel, en het lichaam van een hond.[BA/105] Ofte (zoals Clearchus zegd) ’t hoofd en de handen als een maagd, ’t lichaam als een hond, de stem als een mensch, de staart als een draak, de klaauwen als een leeuw, de vleugelen als een arend.[BA/106] ’t Onthield zich (zeggen zy) in Boeotien op het Sphingische gebergte by Theben, van waar ’t gewoon was op de voorbygangers aan te vallen en dezelve raadsels voor te stellen om dezelve op te lossen. Waarover, als men met Apollo te raad ging, Ga naar voetnoot+ antwoordde het orakel dat dit kwaad niet zou ophouden, voor ymand het raadsel van het gedrocht had opgelost. Dit nu was het raadsel: Wat dier des morgens op vier, des middags op twee, en des avonds op drie beenen ging? Als nu verscheydene, die het raadsel niet hadden konnen ontknoopen, door de sphinx verslonden waaren, liet Creon, die toentertyd het gebied over de Thebanen voerde, door geheel Griekenland verkondigen dat hy dengeenen die het raadsel wist op te lossen, zyne dochter Jocasta, de weduwe van Lajus, ten huwelyk zou geven. Oedipus – de zoon van den gemelden Lajus en Jocasta, doch die des onbewust was, en die in zyne onkunde zelfs dezen zynen vader Lajus om ’t leven gebracht had wanneer hem Lajus hoogmoedig wilde in Phocien den weg doen ruimen Ga naar voetnoot+ – hierdoor opgewekt, begaf zich derwaarts en ley het raadsel in dezer voegen uit: dat het een mensch was, die in zyne kindsheyd op handen en voeten kruypt, in zyne jongelingschap recht overeind gaat, en in den ouderdom de wankelende beenen met een stok ondersteund. Op welke oplossing ’t gedrogt, vol van spyt, zich van een rots van boven neder stortte, en Oedipus, gelyk hy onwetende zyn vader had omgebracht, trouwde ook onwetende zyne moeder. Welke dingen, en | |
[pagina 200]
| |
andere die noch meer verteld werden, minder schyn van verborgene zinspeelingen behelzen. | |
[Terug naar Kairo]Nadat ik dan myne teekening had voltoid, keerden wy langs den zelven weg die wy gekomen waaren, en geraakten met den avond weder te Kairo, niet weinig door de smoorende hitte der zon vermoeid en verbrand. |
|