Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 183]
| |
Vertrek van DamiatenZohaast als wy alle dingen tot onze reis gereed hadden (daar niet veel mee toegebracht wierd) huurden wy een bark die ons twee Italiaansche mylen de rivier op bracht, daar wy overgingen in een germe (een Egyptisch vaartuig. of het gemeene vrachtschip) zynde toen den 13den april ’s morgens ten negen uuren. Straks lieten wy door het scheepsvolk een kleine tent van dadeltakken en biezematten opslaan om van d’andere passagiers afgezonderd te weezen. Deze vaartuigen vallen vry wat ongemakkelyk, want zynde gantsch open, niet heel groot en doorgaans welgelaaden, kan men er zich naauwlyks roeren. Wy lagen hier tot des anderendaags morgens vermits de wind ons niet dienen wilde, en hoewel ze ons ook nu noch tegen was, vertrokken wy evenwel omtrent ten zes uuren, wordende door tien of twaalf man met een lyn de rivier op getrokken, ‘tgeen by tegenwind gebruikelyk is. Doch vermits de Nyl geweldig krom en bochtig loopt, kan men dikwils met alle winden zeilen. | |
Menigte van dorpen langs d’oever van den NylLangs den oever van deze rivier is het zeer vermaaklyk door de menigte van vlekken en dorpen, nevens dewelken men veele tichelovens ziet. Het land is vlak, zonder geboomte, en allerwege met ryst bezaaid. De velden daar dezelve op groeit, moeten gestadig dras staan, waarom het water met zekere molens, door middel van ossen, daaroverheen werd gedreeven. Omtrent den middag voeren wy voorby een tak van den Nyl, die zich een groot stuk weegs in het land uitstrekt, en namen ten vyf uuren onze verblyfplaats aan een dorp. Den 15den raakten wy, ter oorzaak dat den Nyl op verscheydene plaatsen zeer ondiep is, ettelyke reizen op de droogtens vast, doch na weinig tyds weder los. Aldus voeren wy voorby negen à tien dorpen (waarvan er een verbeeld word onder No 73, een tweede onder No 74 en een darde onder No 75) passeerden voor zonnenondergang de stad Mansoura (by dewelke het gemelde laatste dorp gelegen is) en vervolgden onzen weg tot des nachts ten elf uuren, van plaats tot plaats tusschen dorpen door, want dezelve leggen gemeenlyk vlak tegenover malkander.
Vilagie nell Nilo
| |
Wys van eeten van eenige Arabische boerenDen 16den vorderden wy zeer weinig alzo wy het meeste gedeelte van den dag, vermits de wind ons tegen was, stil lagen. Thans zagen wy vyf à zes Arabische boeren hun middagmaal aan de kant van de rivier houden. Zy zaten op den grond neder en hadden in het midden een groote houte bak staan, gevuld met melk. Hier schepte yder, in plaats van lepels te gebruiken, met het hol van de hand uit, en hebbende dezelve aan den mond gebracht, slurpten zy de melk binnen. Dit deed my betrachten de voorzienigheid der natuur, die de menschen gegeeven heeft waarmede zy zich, by gebrek van andere dingen, konnen behelpen, zonder dat zy gelyk Diogenes toevlucht tot houte nappen behoeven te neemen. ‘k Verwonderde my echter over deze manier van eeten, doch verstond naderhand dat d’armoede, welke zich van vreemde middelen weet te bedienen, het geringer soort van lieden hier te lande die geleerd heeft. | |
[pagina 184]
| |
Boulak; Steden tusschen Damiaten en KairoDen 17den was de wind ons wat gunstiger, weshalven wy de zeilen tot omtrent middernacht, wanneer wy zestig dorpen hadden gepasseerd, lieten bystaan. Den 18den voor zonnenopgang wierd de reis weder voortgezet, en des namiddags omtrent drie uuren zagen wy duidelyk de drie pyramiden. Twee uuren laater voeren wy voorby den anderen tak van den Nyl, die aan de rechterzyde, ten noordoosten van Rosette loopt en vyftien Italiaansche mylen Ga naar voetnoot+ van Kairo werd gerekend. Op den avond hadden wy weder vyf-en-veertig dorpen gepasseerd – behalven die wy in den donker hadden voorby gezeild – en kwamen ten tien uuren te Boulak Ga naar voetnoot+, zynde een fraay, lang vlek, gelegen aan d’oostzyde van den Nyl, en de haven van Kairo, alzo de stad zelve wel een half uur landwaart in gelegen is. Hier sliepen wy des nachts in de bark. | |
Steden tusschen Damiaten en KairoTusschen Damiaten en Kairo heeft men de volgende steden. Mansoura, een redelyk groote stad, gelegen aan de oostzyde van den Nyl. Semenut, mede tamelyk groot, aan de westzyde. Deze stad is driehoekig en strekt zich met den voet aan de rivier; alle de vaartuigen welke na Kairo gaan, zyn gehouden hier aan te leggen om er een zekere tol te betalen. En Mitgannir, mede een stad van redelyke grootte, aan de oostkant der rivier, voorzien met een schoone basar of ‘markt’ en verscheidene fraaye huizen. Hiertegenover legt een groot dorp, Sitfe genaamd.[BA/93] Wat de dorpen belangd, die zyn er, gelyk uit het bovenstaande wel af te meeten is, zeer menigvuldig en leggen meestendeel recht tegenover malkander, strekkende zich met een plaizierig verschiet langs beide de oevers heen. | |
Menigte van duivenhuizen langs de NylMen ziet hier ook, de gantsche rivier langs van Damiaten tot aan Kairo, ongelooflyk veel duivenhuizen, van aarde gemaakt en boven spits toelopende. Deze zyn van binnen rondom met aarde pannen bezet daar de duiven, die er door de groote menigte uitsteekend goedkoop zyn, hunne nesten in maaken. | |
Komst te KairoDen 19den ’s morgens betaalden wy yder een ryksdaalder (zynde een recht ‘tgeen de Franken, als zy d’eerste maal te Kairo komen, moeten geeven) en namen ezels om ons na de gemelde stad te voeren. Deze ezels zyn heel klein, doch loopen zulken sneedigen tel, dat men er zich over moet verwonderen. Van Boulak tot aan Kairo ryd men door een groote vlakte van een goed half uur lang, byzonder aangenaam door de menigte van palm- en andere boomen. Deze weg is heel vermaaklyk, ter oorzaak van de veelheid des volks ‘tgeen men daar gestadig ziet passeeren. Door de poort van Kairo gereeden, kwamen wy vooreerst aan een zeer groote plaats, wel zo lang als breed, daar koorn opwast, ‘tgeen alstoen gewonnen wierd. Deze plaats is als een vyver, zynde met een hoogte van aarde omvangen, en loopt alle jaaren met het opklimmen van de Nyl vol water, wanneer er ook bywylen wel visch in gevangen word. Rondom dezelve loopt de weg waarlangs zich zeer fraaye en groote huizen vertoonen, onder welker boogen men op verscheidene plaatsen door gaat, even als te Bolonje in Italien. Wy begaven ons aan het convent van de paters der order van S. Franciscus, waaruit ik verstond dat den heer Baptista Tarelli, consul der republycq van Venetien, ook weinige dagen geleden door den bassa van Kairo tot consul der Engelsche en Hollandsche natien was aangenomen. ‘k Oordeelde het dan van myne plicht dien heer aanstonds te gaan bezoeken. | |
[pagina 185]
| |
zonder baarblykelyke moeyelykheid Ga naar voetnoot+ der paters, welke ons liever in hun gezelschap hadden gehouden – vervoegden wy ons ten huize van mynheer den consul. Hier vond ik gantsch onverwacht noch een landsman, mede geboortig uit Den Haag, Adriaan Bierbeek geheeten, gehuisvest. Hy was een goudsmit, en den 12den maart met onze schepen t’Alexandrien gekomen. Onder alle de Christenen die zich in deze groote en vermaarde stad bevonden, waaren wy de drie eenigen die de Nederduitsche taal spraken, zynde alle drie Hollanders en in Den Haag gebooren, daar wy malkanders geslachten heel wel hadden gekend. Doch niet lang bleef ons gezelschap (hoewel swak genoeg) zo sterk, want den 24sten april (en derhalven vyf dagen na onze komst tot Kairo) verliet ons myn reisbroeder Rogier van Cleef – jegenwoordig zich op Het Loo onthoudende, in dienst van zyne Britannische Majesteit Ga naar voetnoot+ als fonteinmaaker – daar ik mede uit Smirna was vertrokken, en begaf zich na Cyprus alwaar hy eenige zaaken te verrichten had. Zynde al yts merkwaardigs dat drie reisbroeders en alle Ga naar voetnoot+ Haagenaars, aldaar malkanderen zo onverwacht ontmoet hebbende, jegenwoordig zich wederom gezond in ’t vaderland bevinden en in haar geboorteplaats vriendschap mogen onderhouden. |