Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
XXXe Hoofdstuk.
| |
Vertrek van ConstantinopolenNadat ik my omtrent anderhalf jaar tot Constantinopolen had onthouden, geduurende welke tyd ik een zeer gevaarlyke ziekte van acht maanden had gehad, vertrok ik op den eersten van de maand july des jaars 1680 in gezelschap van twee myner vrienden van daar, om my weder na Smirna te begeven. Wy hadden uitdrukkelyk een bark afgehuurd, teneinde gelegentheid te hebben om het aanmerkelykste ‘tgeen te water tusschen die twee steden gelegen is, te konnen bezigtigen. ’t Was omtrent zeven uuren in den morgenstond dat wy van Galata afstaken, varende dicht voorby de ‘Seven Toorns’ heen, welke sterkte ik afteekende, gelyk ze hier onder No 40 gezien word.
Turres
| |
St. Stephano; Panejo; SelivreaTen tien uuren kwamen wy al roeyende tot St. Stephano, alwaar ik een oud kerkje van deszelven naam ging bezigtigen. Hier leggende kregen wy een gewenste voorwind, waarmede wy des naarmiddags ten drie uuren vertrokken, passeerende Boeyoek Tschesme Ga naar voetnoot+ of de ‘Groote Punt’, daar een vermaakelyk plaatsje leid, Panejo of de ‘Madona’ genaamd. Met zonnenondergang vonden wy ons – na voorby verscheydene vlekken en dorpen, leggende geheel vermaakelyk aan het canaal, gezeyld te zyn – voor Selymbria (tegenwoordig Selivrea), een oude stad in het oosten, voorzien met een meenigte van mosqueën. Ga naar voetnoot+ | |
Rodosto; Marmora; Gano; Gora; Heraclea; Versniga; Verita; GallipoliDes anderen daags voeren wy voorby Rodosto, Marmora, Gano, Gora en Heraclea, een plaats leggende zeer lustig in het geboomte; wyders voorby Versniga en Verita, mede zeer vermaakelyk gelegen.[BA/78] Omtrent twee uuren na de middag passeerden wy Gallipoli, een redelyk groote stad, doch niet wel bevolkt. Daar woonen veele Grieken die zich meerendeels geneeren met raki of brandewyn te verkoopen. Men ziet er een kasteel, doch van weinig belang, mitsgaders een kleyne golf, dienende voor de scheepen en galeyen, en aan de zeekant het arsenaal of ‘wapenhuis’, alwaar eenige oude galeyen onder een zoort van een boog leggen welke door de Venetiaanen genomen zouden zyn, wanneer zy het eiland Cyprus vermeesterden. Doch het is waarschynlyker dat het overblyfzelen zyn van hunne vloot die by Lepanto geslaagen wierd Ga naar voetnoot+ en dat zy ze over den Korinthischen Istmus hebben gearbeyd Ga naar voetnoot+ om dezelve in d’Archipel te brengen, daar ze doenmaals te water niet konden komen vermids de Christenen, die d’overwinning hadden bevochten, den doortogt bezet hielden. Deze stad word geloofd d’eerste te zyn welke de Turken in Europa onder Amurath den Eersten in den jaare 1363 hebben veroverd. Zy vertoond zich onder No 41, en is een dergeenen welke ik na de teekeningen van den heer Wastjau heb gecopieert, alzo my de tyd niet toeliet zelfs Ga naar voetnoot+ daar een afteekening van te maaken.
Gallipolis
Om de scheepen by nacht en ontyden in geen ongelegentheid te doen vervallen, ziet men aldaar twee vuurbakens welke zeer gemaklyk uit het geld ‘tgeen yder die daar passeert moet geven, onderhouden konnen worden. | |
[pagina 157]
| |
Tegenover Gallipoli, op den oever van Asia aan den ingang van de Witte Zee Ga naar voetnoot+ legt het vanouds vermaarde Lampsaco Ga naar voetnoot+, een stad of vlek, meest door de Turken bewoond en daar zich weinig Grieken onthouden. De doorvaart tusschen Asia en Europa is hier heel eng, doch zeer vermaakelyk. Vervolgens quamen wy aan een plaats, Mayte geheeten Ga naar voetnoot+, aan het einde van de Propontis gelegen, daar wy drie steenbergen zagen welke d’ingezetenen zeggen plaatsen te zyn geweest, daar tarw, koorn enz. groeide, en aldus veranderd te zyn omdat den eigenaar, tegens alle reden, wegens d’onvruchtbaarheid aan God klachtig viel. Hier loopt men met een sterke stroom af. | |
Oude Dardanellen“s Namiddags omtrent vyf uuren bevonden wy ons aan de kasteelen, daar wy genoodzaakt waren des nachts te blyven leggen, vermits wy niet voor des morgens afgevaardigd Ga naar voetnoot+ konden worden. Deze kasteelen, die de naam van ‘Dardanellen’ voeren – ter oorzaak dat Dardanus, dien Jupiter by Electra, dogter van Atlas, geteeld had, d’eerste koning van dit land was en er een stad bouwde die, evenals het gantsche omleggende landschap, na zynen naam Dardania geheeten wierd – leggen op den oever van den Hellespont. Het kasteel aan de zyde van Europa, in Romanien, bestaat in twee bolwerken, heeft in het midden een ronden toorn, en legt driehoekig aan den voet van een hoogen berg, daar een fraay dorp op gelegen is. ’t Vertoond zich hier onder No 42. ’t Ander kasteel op den oever van Asia, in Natolien, is gebouwd in de vlakte, heeft mede een fraay dorp by zich leggen, en vertoond zich als onder No 43 te zien is. Na ik kon bemerken, was het zo wel niet van geschut voorzien als het ander. ’t Getal wierd op by de dartig stukken geschat, veele derwelken tot aan den anderen oever reiken. Zulks dat, niettegenstaande de swaarte der steene kogels, daar deze stukken (die altemaal waterpas en schuin leggen, opdat die van het eene kasteel het ander niet mogen beschadigen) mee gelaaden worden (waaraf de minste kaliber van zestig ponden is) die uit Asia in Europa, en weder die van Europa in Asia schieten, vermits de doorvaart welke deze twee kasteelen van malkander scheid, niet meer als een halve myl wyd is. Veele gelooven dat deze twee kasteelen, en de dorpen die erby leggen, op de puinhoopen van die twee oude steden Sestos en Abydos gesticht zyn, doch men kan er met geen volkomene zekerheid van oordeelen. Echter behouden de kasteelen noch die naamen, wordende dat van Europa ‘Sestos’, en dat van Asia ‘Abydos’ geheeten. Zy worden voor de sleutels van Constantinopolen gehouden, en gerekend vyftig Italiaansche mylen van daar gelegen te zyn. Ga naar voetnoot+ Niemand mag er voorby vaaren zonder zich aan te geeven en te laaten onderzoeken, ‘tgeen aan de zyde van Asia geschied. | |
Nieuwe Dardanellen’s Morgens omtrent tien uuren geraakten wy weder onder zeil en passeerden de twee nieuwe kasteelen, welke vier uuren van de oude werden gerekend geplaatst te zyn. Zy leggen, gelyk de voorigen, aan wederzyden der oevers, doch de doorvaart is hier veel wyder, beslaande ten minsten een myl en een vierde myls. Ga naar voetnoot+ Zulks dat men er, indien men dezelve trachtte te overweldigen, ten argsten genomen, niet als met verwaaide kogels geraakt zoude konnen worden. Dat van Europa is gelegen tegen het hangen van een berg, en verzeld met een tamelyk vlek Ga naar voetnoot+, gelyk met No 44 verbeeld werd. ’t Ander, op den oever van Asia, strekt zich in een vlakte, en heeft mede een vlek by zich, volgens uitwyzing van No 45. ’t Kanon dezer kasteelen legt insgelyks waterpas, doch zy zyn wyders beide van geen byzondere sterkte, hebbende maar een eenige muur, zonder graft of bolwerken. | |
Byzonderheden wegens den HellespontHier omtrent is de zo vermaarde engte, die d’Ouden met den naam | |
[pagina 158]
| |
van Hellespont genoemt hebben, ter oorzaak dat er Helle, dochter van Athamas, koning der Thebaaners, trachtende, benevens haaren broeder Phryxus, de laagen van haare stiefmoeder Ino t’ontvluchten, het leven liet; en is op haar wydst (gelyk gezegd is) een myl en een vierde myls breed, Ga naar voetnoot+ behalven vlak voor aan den ingang, daar ze de wydte van ruim anderhalve myl heeft. Ga naar voetnoot+ Zy wierd ook noch ‘De engte van Sestos en Abydos’ geheeten, en voerd tegenwoordig den naam van ‘Dardanellen’ of ‘De straat van Gallipoli’. ’t Was hier daar de Turken d’eerste maal uit Asia in Europa overstaaken, en daar Xerxes, koning van Persien, een schipbrug liet slaan om achtmaal honderdduizend man in Griekenland over te voeren. | |
LemnosNadat wy de nieuwe kasteelen verlaaten hadden, passeerden wy Lemnos, de plaats daar Vulcanus, zoals de poëeten beuzelen, uit den hemel gestooten zynde zyn been kwam te breeken. Het strekt zich tegen het land van Troyen, alwaar men de stad Tinda tegen het gebergte aan het water ziet leggen. Omtrent den middag kwaamen wy aan het genoemde land van Troyen, doch onze schiplieden, altemaal Grieken en tot Scio t’huishoorende, hadden zich (vermits de wind vry wat bulderde) gaarne ontslagen gezien van er aan te loopen Ga naar voetnoot+, en trachtten ons wys te maaken dat het niet zonder gevaar van schipbreuk kon geschieden. Bemerkende derhalven dat zy de reis maar zochten te spoeden en ons een ydele vrees in te boezemen, voerde ik hen tegemoet dat zy geen gedachten behoefden te maaken van te Smirna het bedongen loon te zullen ontfangen, indien zy ons niet aan land zetteden, zynde de bark uitdrukkelyk daarop gehuurd, dat zy ons onderwegen moesten aanbrengen daar wy weezen wilden. | |
TroyenAldus dan wierd de steven derwaarts gewend, en zynde met myne twee reisbroeders benevens eenigen der schiplieden te land getreeden om te zien wat van die doorluchtige oudheden overgebleeven mocht zyn, vertoonde zich vooreerst, dicht aan zee, een soort van een kom waarvan het water zeer ondiep was, en den omvang ongevaar een Italiaansche myl begreep. Zekerlyk zal het een haven zyn geweest, gelyk men ook noch kon oordeelen aan d’overgeblevene stukken van kolommen, daar de schepen en galeyen aan vastgemaakt wierden, op de zelve wyze als ik te Delos had gezien. Ga naar voetnoot+ Ruim een half uur landwaart in zag ik op een berg het overblyfzel van eenig gebouw, dog het was zodanig vervallen, dat ik niet bekennen kon wat het geweest mogt zyn. En verder voorttreedende ontmoeteden wy verscheide ruïnen, gelyk ook veele stukken en brokken van swaare kolommen. Maar hetgeen al het ander verre te boven ging, waaren (omtrent twee uuren landwaart in) d’overblyfzelen van een gebouw ‘tgeen van een vervaarlyke grootte geweest moet zyn, gelyk men wel kon afmeeten aan vier poorten, staande noch overeinde, welke de hoogte van vyf-en-veertig voeten Ga naar voetnoot+ hadden, behalven ‘tgeen er van het muurwerk noch boven dezelven overig was, waarvan de dikte zich tot vyf vademen uitstrekte. De voorpoort stond noch byna in haar geheel en was van byzonder groote steenen op malkander gevoegd. Ik ontmoetede ook aan dit gebouw noch een menigte van kleine poorten, zo van binnen als van buiten, rondom hetzelve heen; mitsgaders aan d’eene zyde een muur, genoegzaam ongeschonden, waaraan ik veertien poorten telde, mede van een tamelyke grootte. De lengte dezer ruïne besloeg honderd-en-dertig schreden, en de breedte honderd. Ik tekende ze af, zohaast als my mogelyk was, aan twee verscheydene zyden, gelyk No 46 en 47 verbeelden.
Rouine de Troja
Rouine de Troja
Myns oordeels zal het een tempel geweest zyn, immers het was van binnen zo fraay als ik ooit een vervallen gebouw gezien heb. Maar aan alle | |
[pagina 159]
| |
deze ruïnen vond ik geen lofwerk, noch yts waaruit ik de bouwkunde kon bekennen. Alleenlyk zag ik een stuk steen waaraan zich noch wat lofwerk vertoonde, weshalven ik het tot een gedenkteken van dat weleer zozeer beroemde Troye met my nam, om by d’andere overblyfzelen der oudheid, welke ik hier en daar verzamelde, te bewaaren. Gaarne had ik noch dieper landwaard in gegaan en gevoelde een knaaging dat ik zohaast van daar moest vertrekken. Doch myne reisbroeders wilden zich niet langer waagen aan een oord, waar de boosaardigheid van het volk ons niet onbekend was. In het wederkeeren ontmoetten wy noch verscheidene brokken van oudheden, daarvan ik er eenigen, hiernevens verbeeld, aftekende.
Rouine de Troja
Rouine de Troja
Inderdaad, de nieuwsgierigheid heeft my dikwils dingen doen ondernemen waarvan ik het gevaar niet genoegzaam bezefte. En de lust om d’overblyfzelen van Troye te bezien, zou ons duur genoeg hebben konnen komen te staan, indien wy een ongelukkige ontmoeting hadden aangetroffen. Doch tot ons geluk zagen wy niet een mensch. Niettemin had ons de vrees op de wedertocht zodanig ingenomen, dat wy gantsch besweet weêr aan den oever kwamen, stappende aanstonds in de bark, die in een oogenblik onder zeil stak. | |
Bababarnoe’t Was ’s namiddags ten vyf uuren, toen wy weder van Troyen vertrokken, zettende de streek na Bababarnoe Ga naar voetnoot+, zoveel gezegt als ‘Vaders neus’. ’t Is een punt in Asia daar het kasteel Molva op legt, tegenover het einde van het eiland Mitilene. Ga naar voetnoot+ De meeste vaartuigen komen hier by | |
[pagina 160]
| |
strydige winden hunne verblyfplaats des nachts neemen, ter oorzaak dat men er genoegzaam in veiligheid is. Op dit Bababarnoe legt een hunner heiligen begraaven, Baba genaamd (‘tgeen ‘vader’betekend) voor wien de barken altyd eenig brood in het water werpen. Doch de meeuwen, die zich hier omtrent in groote meenigte onthouden, vaaren er ’t best van. Wy beslooten, dewyl het alreeds laat was, dien nacht daar te blyven, en kreegen noch een vaartuig by ons ‘tgeen mede van Constantinopolen kwam en te Smirna t’huis hoorde. Ondertusschen, terwyl wy hier aan strand laagen, wierden wy gewaar dat er eenige visschers met hunne bark mede hunne rustplaats meenden te neemen. Dezen een goede vangst gedaan hebbende, brachten ons voor weinig geld de schoonste barbonnen die ik ooit gezien heb. ’t Is een soort van zeevisch, doch behoeft voor de baars niet te wyken. Ook word ze op de zelve wyze bereid. ’t Was noch wel een uur of anderhalf voor zonnenondergang, en yder overhongerig zynde, viel men aan den arbeid om onze barbonnen klaar te maaken. De toestel Ga naar voetnoot+ was vreemd, en onze schiplieden sprongen er zo kluchtig mee in de bocht, dat men het niet zonder lagchen kon aanzien, Voeg hierby, dat de kok juist met tandpyn gekweld was en een half-sleeten doek zeer aardig om zyn tronie geslingerd had. De visch wierd aan hoepelstokken Ga naar voetnoot+ gebraaden, en zoals het spit was, was ook de schoorsteen en de geheele toestel. Deze goede overeenkomst maakte my begeerig om er een aftekening van te maaken, terwyl myn confraters bezig waaren met de rotzen te beklimmen, daar ik hen plaatste, en my zelven by de keuken om te zien of de kok haast klaar was. No 50 doet hier aanwyzing van, alwaar men het kasteel Molva in het verschiet op een berg ziet leggen, getekend met de letter A.[BA/79]
Bababarnou
’s Morgens ten negen uuren staken wy weder onder zeil en stelden de streek na het eiland Mitilene. Middelerwyl ontstond er een vervaarlyke wind, en de zee begon zo hol te schieten, dat eenigen onzer matroozen – want de Grieken, die groote snappers Ga naar voetnoot+ aan land, doch zeer slechte zeelieden zyn, verliezen terstond den moed en achten zich, als ze geen land meer zien, geheel verlooren, niet wetende waar de baaren hen heen zullen werpen – de traanen over de wangen rolden. Wy booden hen derhalven aan hand aan het werk te slaan, en verweeten hen hunne bloodhertigheid Ga naar voetnoot+ met zulke gevoelige redenen, dat de schaamte hun weder moed scheen in te boezemen. Aldus dan begon yder zyn werk weer waar te nemen, en anderhalf na zonnenondergang geraakten wy in de haven van Mitilene. | |
MitileneDeze stad, die den selven naam als het eiland voerd, is redelyk groot en heeft boven op den berg een kloek en tamelyk sterk kasteel, omringd met een dubbelde muur en beter bevolkt als de stad zelve, aanzienlyk wegens twee fraaye havenen. ’t Omleggende land is heel vermaakelyk, gelyk uit d’afbeelding, waarin het kasteel met No 51 en het gezicht tegenover de haven (die gelyk een inham is) met No 52 getekend staat, te zien is.
Castell di Mitylin
Vista di Mitylin
| |
Bericht wegens Tripolinsche rooversTe Mitilene leggende wierd ons bericht dat zich drie Tripolinsche roovers Ga naar voetnoot+ omtrent deze kust onthielden. Hiervan hadden wy te Constantinopolen al gehoord, en den heer ambassadeur Coljers my derhalven geraaden dat Ga naar voetnoot+ de reis over land zoude neemen om dat gevaar t’ontgaan. Doch wat naauwkeuriger verneemende wat ervan mocht weezen, wierd my gezegt dat ze weder vertrokken waaren. Maar de Turken van de dogane of ‘tol’ waarschouwden ons dat wel twintig Barbarossen Ga naar voetnoot+ zich daar onthielden om de goederen welke zy met de Tripolinsche zeeschuimers geroofd hadden – want weinige dagen geleeden hadden zy een Genueesch en een Venetiaansch schip genomen – | |
[pagina 161]
| |
te trachten te verkoopen, en rieden ons derhalven wel op onze hoede te weezen teneinde niet in hunne handen te vervallen. ’t Leed ook niet lang Ga naar voetnoot+ of eenige der gemelde Barbarossen kwamen by ons aan het strand om te verspieden wanneer wy meenden te vertrekken, en ons alsdan met het een of het ander vaartuig te vervolgen. Weshalven wy, hebbende toenmaals geen vreede met de Tripolinen, het veiligst oordeelden, zohaast als zy weder weggegaan waaren, aanstonds onder zeil te steeken, alzo wy een gewenschte wind hadden; waardoor wy zo veel gevorderd zouden konnen zyn dat, als zy ons vernamen, zy ons zo licht niet zouden konnen achterhaalen. Maar onze Grieken waaren zo vol vrees, dat wy moeite genoeg hadden – zo Ga naar voetnoot+ met dreigementen van hen niet een stuyver te zullen betaalen, als met beloften van het bedongen loon te verhoogen – om hen daartoe te beweegen. Wy geraakten dan in een oogenblik onder zeil en in ‘t kort Ga naar voetnoot+, zynde omtrent den middag, uit het gezicht van de stad en het eiland. De reden nu, waarom de Grieken niet durven vertrekken om de roovers t’ontvluchten, is, dat als ze van dezelve gekreegen worden, zy gewoonlyk een goet getal van stokslagen en kwaade handelingen te verwachten hebben, en ook wel het verlies van hunne vaartuigen en goederen. Omtrent vyf uuren passeerden wy de stad Fotia Vecchia of Oud-Fotia, welke een redelyk fraay en groot kasteel heeft en zich opdoed gelyk de nevenstaande afbeelding vertoond, en ’s nachts omtrent elf uuren wierd het anker, met groote blydschap, voor het waterkasteel van Smirna uitgeworpen. Ga naar voetnoot+
Fotia Vecchio
|
|