Reizen van Cornelis de Bruyn door de vermaardste deelen van Klein Asia, de eylanden Scio, Rhodus, Cyprus, Metelino, Stanchio, &c., mitsgaders de voornaamste steden van Aegypten, Syrien en Palestina
(2014)–Cornelis de Bruyn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
XXXIe Hoofdstuk.
| |
d’Auteur neemt zyn verblyf ten huize van den Hollandschen consulNiet zohaast was het bekwaam dag geworden, of wy maakten ons gereed om na de stad te gaan, alwaar gekomen zynde ging ik terstond mynen plicht afleggen by den heer Jacob van Dam, consul van de Hollandsche natie, die de beleefdheid had van my, geduurende myn verblyf te Smirna, zyn huis en tafel aan te bieden. Daarenboven heeft my dien heer by alle gelegentheden zo veel eer en vriendschap betoond, dat ik ten uitersten in Zyn Edelheid gehouden ben Ga naar voetnoot+, en gemeind heb tot deze openbaare dankelyke erkentenisse van desselfs weldaden – die ik hier laat invloeyen, ook na desselfs overlyden – verplicht te zyn. | |
Byzonderheden wegens de kameleonsTerwyl ik nu met zonderling vernoegen en weinig bekommering voor de dringendste noodzaakelykheden van het leven den tyd te Smirna doorbracht, kreeg ik gelegentheid om eenige kameleons te bekomen, zynde nieuwsgierig by d’ondervinding te leeren hoe lang dezelven in ’t leven konden blyven. Gemeenlyk had ik er vier in een groote kooy en liet ze bywylen in vryheid door myne kamer loopen. Ook bracht ik ze dikwils achter in de zaal van het huis, daar de wind van de zeekant doorheen speelde, wanneer men bespeurde dat ze veel lustiger als na gewoonte waaren en die frisse koelte met geopende bekken inhapten. ’t Is een vast gevoelen by de natuurkenners dat deze beesten van de wind leven, en inderdaad, ’t steund op d’ervarenheid, want ik heb de mynen nooit zien eeten of drinken, ’t en waare eenige vliegen, gelyk ik in ’t vervolg zal zeggen. | |
[Kleurveranderingen van de kameleon]Ook is het een waarheid dat zy zich zeer dikwils van koleur veranderen. Ik heb dezelve bywylen in den tyd van een half uur drie- of viermaal van verwe zien verwisselen, zonder dat er eenige koleur omtrent was Ga naar voetnoot+, als wanneer ik hen metterhaast met water-, en ook wel met olyverw aftekende. Ga naar voetnoot+ De koleuren welke zy het meest aanneemen, zyn een heel schoon groen, vermengd met geele stippen of vlekken, zo fraay als men ze met eenig penceel kan verbeelden (somtyds ook met bruine vlekken), en aldus is het gantsche lighaam getekend, zelfs tot de staart toe. Bywylen neemen zy een bruine koleur aan, gelyk die der mollen. Alle welke verscheidene veranderingen ik afgetekend heb na eene, die zich wel het meest en fraayst veranderde. Hunne gewoonlyke koleur is graauw, of liever muisvaal, en de huid zeer dun en byna doorschynende. Meestentyd neemen zy een koleur aan als die van een hagedis. Doch wat belangt dat ze de koleuren zouden aanneemen van alle de dingen daar men hen op zet, ik heb by ondervinding geleerd dat de natuurkenners in dit gedeelte mis tasten, want zy neemen de roode, en verscheidene andere koleuren niet aan. Echter moet ik bekennen dat ik er geestige veranderingen ten dezen opzichte in heb gevonden. ’t Gebeurde eens dat ik, wat laat t’huis komende, een myner kameleons, de voornaamste van allen, niet in de kamer kon vinden. En willende niet te bed gaan zonder hem gevonden te hebben, zogten wy met ons beiden meer als een half uur, wanneer wy hem eyndelyk vonden zitten op een wit linnen vest of rok, | |
[pagina 163]
| |
welke, lang zynde, tot op de grond hing. Hier was hy opgeklommen en vertoonde zich zo wit als het linnen zelf, zulks dat men hem kwalyk daarvan kon onderscheiden. Deze was de vreemdste verandering daar ik hem ooit in gezien heb, wel te verstaan: omtrent de aanneeming van de koleur der dingen daar men ze op zet. | |
[Het ingewand van de kameleon]Nooit heb ik er langer in ’t leven konnen houden als vyf maanden, en de meesten stierven my af binnen den tyd van vier. ‘k Was nieuwsgierig om te weeten waar hun ingewand in bestond, opende derhalven eenen, en bevond er een-en-dartig eyeren in, van grootte als die der kleyne vogeltjes, zynde altezaamen als aan een draad nevens malkander vast, doch geen gedarmte of ytwes anders. Deze was myn beste kameleon, daar ik zo-even af gesprooken heb. In eenige der anderen vond ik er weinig boven de twintig. | |
[Voedsel van de kameleon]De tong is het aanmerkelykst van allen, zynde zo lang als het geheele beest. Hier vangen zy de vliegen mede, ‘tgeen er de natuurkenners ook van getuigen. ’t Geschied op de volgende wys. De kameleon houd zich geheel stil, en als er een vlieg komt, schiet hy met groote snelheid de tong uit, grypt ze met de spits, en slikt ze binnen, waartoe zyn groote wyde bek die hy openspart, zeer bekwaam is. Gelyk hiernevens vertoond word aan een, die den bek open heeft. Men gelooft dat er eenige vochtige kleevendheid aan de punt van de tong is, waaraan de vlieg zou vast blyven, doch ik ben van gevoelen dat hy ze met het voorste der tong, als in een slouf Ga naar voetnoot+, weet te beknellen en aldus na binnen te brengen. Zy gebruiken – dit is my van anderen gezegd, doch ik heb het zelve niet ondervonden – noch een andere manier om de vliegen te vangen, te weeten: zy houden zich of ze slaapen, en leggen den tong over den rug tot aan de staart toe. De vliegen nu, gelyk bekend is, begeerig na alle vochtigheid, zetten zich daarop neder. Ondertusschen blyft de kameleon onbeweeglyk leggen. Maar als hy voeld dat het getal groot genoeg is, trekt hy de tong met zodanig een snelheid in, dat er niet eene van ontsnapt. | |
[Geringe beweeglijkheid van de kameleon]Als deze beesten van eenige hoogte na de laagte willen weezen, laaten zy met groote voorzigtigheid eerst d’eene voorste poot benedenwaarts daalen, en dan d’andere, ‘tgeen zy vervolgens ook met d’achtersten doen, slaande ondertusschen de staart om ’t een of ’t ander daar zy zich aan vast konnen houden, welke zy zo lang vieren als er bot aan is. Ga naar voetnoot+ Doch konnende alsdan noch den grond niet bereiken, laaten ze zich plompverlooren nedervallen. Hun gang is zeer langzaam, en hunne grootte als in No 54 verbeeld staat, daar men ook de tong en de eyertjes kan zien, benevens eenige veranderingen die ik erin heb aangemerkt. Alle welke dingen getekend zyn na eene die ik zelve heb opgezet en noch onder myne bewaaring heb berustende.
| |
[Andere kenmerken van de kameleon]Eenige willen dat de kameleon den meesten tyd den bek open heeft, doch ik heb zulks zeer zelden gezien, en byna nooit dan wanneere ik hem ter plaatse bracht daar hy het vermaak van de wind kon genieten. Thans sparde hy den bek open en betoonde door zyne beweegingen, gelyk ook door zyne menigvuldige veranderingen, ’t vermaak ’tgeen hy erin schepte. d’Oogen dezer beesten zyn rond, geheel swart, en byzonder klein. En ’tgeen het aanmerkelykste is, zy draayen het eene oog na deze en het ander na die zyde, zulks dat zy tegelyk na boven en beneden konnen zien. | |
Muisen-eeterIk kreeg hier ook een beesje ‘tgeen de muizen vangt en eet. ’t Was van een graauwachtig geel met swarte vlekken, gelyk gezien kan worden op No 55. Wyders van grootte als een wezeltje, en my te aangenaamer omdat deze beesjes zelden gevonden werden. Ik behield het een wyl in ’t leven, maar | |
[pagina 164]
| |
gelyk alle gedierte sterflyk is, stierf het my ook af. | |
AardwormenVerscheidene soorten van aardwormen, uitstekend fraay van koleur, en geestig getekend (als groen, en graauw), van gedaante en grootte als No 56 uitwyst, konden my alhier mede bekooren. ‘k Zou hier meer van vreemde gedierten konnen spreeken, doch dewyl ze door de gestadige vaart der Hollanders derwaarts te veel bekent zyn, zal ik den lezer liever een verhaal mededeelen wegens een ontmoeting, die vreemd genoeg is om hem eenige verwondering te baaren. | |
Vreemde ontmoeting van een Turkschen slaaf, die zyn moedertaal vergeten hadOp zekeren dag aan de zeekant wandelende, wierd my een persoon geweezen dien men zeide, hoewel hy niet één woord Hollandsch kon spreeken, zig voor een Hollander uit te geeven. Hy was dien zelven dag eerst aangekomen, hebbende veele jaaren in slaverny by de Turken doorgebracht, en eindelyk de vrydom, benevens een getuigbrief wegens zyn getrouwe diensten, van zynen patroon gekreegen. Daar lagen alstoen eenige Hollantsche schepen, gereed om welhaast te vertrekken. Hier had hy het gezicht zodanig op gevestigd, dat men er een begeerte tot zyn vaderland uit kon bespeuren. Ik sprak hem aan om te weeten wat ervan de waarheid mocht weezen, en vraagde of hy een Hollander was? Hy antwoordde in ’t Turksch van ja. Waarop ik hem tegemoet voerde Ga naar voetnoot+ dat hy dan Hollandsch met my zou spreeken, daar hy weder in de zelve taal op zei, dat hy zulks niet kon doen: dat hy op zyn negende jaar in de slaverny was geraakt, noemende het schip daar hy kajuitwachter op was geweest, dat hy, verkocht zynde, landwaart in was gevoerd en sedert nooit Hollandsch had hooren spreeken, dat hem derhalven die taal als vreemd was geworden, tot zoverre dat hy er niet het minste antwoord in wist te geeven, doch dat hy echter alles noch wel kon verstaan, enz. ‘k Was toenmaals in gezelschap van een myner reisbroeders die met my van Constantinopolen was gekomen. Deze sprak het Turksch heel wel, zulks dat wy verscheidene redenen met hem voerden. Doch wat wy ook mochten doen, men kon er niet een eenig woord Hollandsch uithaalen. ‘k Begon derhalven te vermoeden dat hy zich voor een Hollander trachtte uit te geeven om zig van ons convoy te bedienen en van de natie Ga naar voetnoot+ geholpen te worden of yts diergelyks, en sprak er met den anderen over. Hy, myne meening verstaande, verzocht pen en inkt (want hy had in de jeugd schryven geleerd) om te toonen dat hy een Hollander was, en inderdaad, hy stelde op ’t papier ‘tgeen hy ons dienaangaande te zeggen had. Dit kwam ons zo vreemd voor, dat ik hem zeide dat hy met my by mynheer den consul zou gaan, aan wien ik ’t voorgevallene verhaalde. Deze, zo nieuwsgierig als ik selfs, deed hem voor zich komen, en ontbood een zyner janitsers die slaaf in Spangien was geweest, aan wien hy ordre gaf om met hem te spreeken en, zo het mogelyk was, uit te vorschen wat landsman hy mocht weezen. De janitser, nadat hy met hem gesprooken had, zeide dat hy hem volgens de spraak voor een gebooren Turk zou aanzien, doch dat men hem echter wel mocht gelooven, ter oorzaak dat hy zo jong in slaverny was geraakt. Mynheer de consul stuurde hem dan na de keuken, met last van ten zynen huize te blyven, willende beproeven of hem de tong, welke hy zeide als vastgehouden te worden, niet los zou worden. En dewyl eenige zyner dienaaren Hollandsch spraaken, leed het nauwlyks drie dagen, of de slaaf begon – met kromme woorden – de waarheid van zyn voorgeven te bevestigen. Ondertusschen was hy, op verzoek van mynheer den consul, op de rol van mynheer den commandeur als matroos ingeschreeven en van scheepskleederen met hetgeen daar verder toe behoorde voorzien, weshalven hy aan boord wierd gezonden, doch op voorwaarde | |
[pagina 165]
| |
van over zeven of acht dagen weder aan land te komen, opdat men mocht zien hoe het zich dan met zyne spraak wilde schikken. ’t Middel was goed, want op den bestemden tyd weder ten huize van mynheer den consul zynde gekomen, was hem de tong, door de gestadige verkeering met de matroozen, zo los geworden, dat men duidelyk kon hooren dat hy een Zeeuw was, zynde geboortig van Ter Veer. Ga naar voetnoot+ ’t Kwam al de wereld vreemd voor, dat ymand zyne moedertaal tot zo verre kan vergeeten, en ondertusschen zag men er hier een voorbeeld van, daar ik niet geloof – dewyl ik alles zelve met de uiterste opmerking heb waargenomen – dat het bedrog de allerminste plaats in heeft gehad. |
|