| |
XXII. Uilenspiegel's dood.
De Franschen hadden Tijl ook aan de beenen gekoord, zoodat hij zeer moeilijk gaan kon, doch de soldaten sleurden hem op het smalle wegeltje mede, hoe hij ook struikelde of met het hoofd tegen de boomstammen terecht kwam.
Een martelaarstocht.
Na een half uur gegaan te hebben, kwamen zij aan een klooster, waar de bevelhebber der Fransche troepen, die de bandieten uit het Zoniënbosch moest verjagen, zijn hoofdkwartier had opgeslagen.
| |
| |
De officier vroeg dadelijk bij zijnen overste te worden toegelaten.
Toen hij zich voor hem bevond, sprak hij:
- Bevelhebber, ik geloof dat ik eene goede vangst heb gedaan.
- Hebt ge van Loupoigne?
- Neen, maar een kerel wiens hoofd insgelijks op prijs is gesteld. Naar de persoonsbeschrijving te oordeelen, welke ons van dien vijand der republiek is gegeven geworden, heb ik Tijl Uilenspiegel, bijgenaamd den geest van het oproer, in handen.
- Dat is niet mogelijk. De kerel is omgekomen in den brand eener hoeve, in de omstreken van Duffel.
- Weet ge dat goed?
- Het is in het Staatsblad te lezen geweest.
- Ik zou gezworen hebben dat hij het was.
- Men brenge dien kerel hier.
Tijl werd vóór den overste gebracht.
- Wie zijt gij? vroeg deze.
- Een Vlaming, was het antwoord.
- Uw naam?
- Vlaming.
- Men zegt dat gij Tijl Uilenspiegel zijt.
Tijl glimlachte.
- Laat ze zeggen, sprak hij.
- Indien gij waarlijk die boerenaanvoerder zijt, beken het mij dan.
- Ik heb niets te bekennen!
- Het zou in uw belang zijn. Kan ik u alleen beschouwen als een boschlooper, een bandiet, zooals de anderen die men heeft gevangen genomen, dan zult ge als een struikroover door den kop worden gebrand. Zijt ge Tijl Uilenspiegel, de oproerstoker, dan zult ge voor uwe rechters verschijnen, u kunnen verantwoorden.
- Dat wil zeggen: Indien ik Uilenspiegel ware, zou ik met al de pleegvormen der wet tot den kogel veroordeeld worden, en mijn proces, mijn vonnis zou gebruikt worden om invloed uit te oefenen op de nog strijdende boeren. Ongelukkiglijk voor uwe meesters, voor u zelf, ben ik Uilenspiegel niet.
- Voor mij?
- Ja, want gij zoudt immers het geld ontvangen, bestemd voor den man die Uilenspiegel levend of dood kan gevangen nemen.
| |
| |
- Gij bedriegt u. Dit geld werd reeds uitbetaald aan den officier die in den omtrek van Duffel Uilenspiegel heeft geroosterd in eene brandende hoeve.
- Waarom vraagt ge dan of ik Uilenspiegel ben?
- De boeren zijn zulke rare gasten en hunne aanleiders zulke duivelsche wezens, dat men in dezen strijd aan alles mag twijfelen...
- Een goed aanvoerder twijfelt nooit.
- Ik verlang van u geene lessen te ontvangen.
- Ik heb niemand verzocht door u gehoord te worden. Als gij tot mij spreekt, mag ik toch mijne meening zeggen.
- Ge kunt uw leven redden.
- Dat is eene andere zaak. Ik vrees den dood niet, maar blijven leven zou me toch niet onaangenaam zijn.
- Was Karel van Loupoigne in het woud?
Tijl antwoordde niet.
- Welnu, spreek.
Uilenspiegel bleef het stilzwijgen bewaren.
- Beteekent zulks dat hij er niet was?
Zelfde stilte van Tijl's zijde.
- Kent ge zijne schuilplaats?
Geen antwoord.
- Als ge ze ons kunt aanwijzen, stel ik u dadelijk op vrije voeten.
Uilenspiegel keek den bevelhebber aan en glimlachte.
- Waarom lacht ge?
- Omdat ge u zooveel moeite geeft.
- Ge wilt niet spreken?
- Spreken, ja wel, maar verraden, dat niet.
- De kogel wacht u, denk er aan.
- Ik zal hem ontvangen. Ik zal de eerste Vlaming niet zijn, die Fransch lood eet. Wij zijn daar aan gewoon, sinds ge ons de vrijheid en de gelijkheid hebt gebracht.
- Leidt dien man weg, bij de veroordeelde bandieten.
Uilenspiegel liet zich gedwee henenleiden.
De bevelhebber wendde zich tot zijnen luitenant:
- Ge ziet wel, ge hebt gehoord dat ge u bedrogen hebt.
- Toch niet.
- Hoe kunt gij het nog verder gelooven. Indien hij Uilenspiegel ware, zou hij wel een proces verlangen, om voor zijne rechters te spreken, de aandacht van gansch het land op zich te trekken, glorierijk voor zijn Vaderland te sterven. Ik ken die boerenaanvoerders.
- En toch houd ik vol.
| |
| |
- Ge kunt gaan.
- Bevelhebber, gij zult later...
Op bevelenden toon sprak deze, met een glimp van woede in het oog:
- Ga!
En de officier ging, wijl toen in het leger van de Sansculotten, zooals trouwens in alle legers, een bevelhebber gelijk heeft als het zijne minderen geldt.
Uilenspiegel werd opgesloten bij de andere boeren, die in eene kamer van het klooster op den dood wachtend waren.
Allen wisten welk lot hen verbeidde en niet één scheen bevreesd te wezen, niet één scheen zijne daad te betreuren.
Een hunner, die bij het smalle, getralied venster stond, neuriede zelfs een vaderlandsch liedje.
Toen Uilenspiegel binnengebracht werd en de zware deur achter hem gesloten was, trad een jonge boer op hem toe.
- Men heeft mij daareven hier heengevoerd, sprak hij. Ik breng treurig nieuws mede.
- Er is niets anders meer dan treurig nieuws voor ons, zei Tijl.
- Karel van Loupoigne is dood.
- God, dat is een groot verlies! Dan is de opstand ook gedaan. Hij alleen hield het volk nog in gisting. Hoe weet ge dat hij dood is?
- Nevens mij is hij gesneuveld, met een kogel in het hart. Hij is dood neergestort.
- En zijn lijk? Hebben de Franschen zijn lijk gevonden?
- Ik geloof het niet. Ik had den tijd niet om eenen kuil te graven, maar ik heb het lichaam met takken, bladeren en mos bedekt. Het bosch strekt zich heinde en ver uit en 't is best mogelijk dat de Franschen op die plek geen voet meer zetten.
- Wij zullen dan de laatste slachtoffers der Franschen zijn, want de laatste strijders voor het vaderland, voor de vrijheid, zijn wel de mannen van Karel van Loupoigne geweest. Hij alleen kon er nog in slagen een legertje te vormen.
- Inderdaad, want de boeren willen niet meer oprukken, willen niet meer vechten, omdat ze toch zien, dat al hun pogen nutteloos is, dat al het bloed, hetwelk reeds vergoten werd, tot niets heeft gediend.
| |
| |
Uilenspiegel glimlachte, met een bitteren trek om den mond.
- Ja, er is geene uitkomst... Niets!
En, na een oogenblik met strakken blik voor zich uit te hebben gestaard:
- Waarom hebt gij gevochten? Waarom zijt gij soldaat van van Loupoigne geworden?
- Ik had mijne geliefde te wreken.
- Ha!... Ware dit het geval niet geweest, ge zoudt het geweer rustig aan den wand hebben laten hangen?... Wat zou er dan gebeurd zijn? Eenigen tijd later zouden de gendarmen u komen halen hebben, meegevoerd om ingelijfd te worden bij het Fransche leger en ge zoudt moeten strijden hebben, ver van hier, voor de bandieten. Zou dat beter geweest zijn? Kom, woorden dienen hier tot niets meer... Weten de Franschen dat van Loupoigne dood is?
- Ik heb het niet gezegd... Buiten mij weet het niemand...
- Geve de hemel dat ze nooit het lichaam vinden. Zijn naam doet de Franschen beven, zijn naam houdt den opstand aan den gang...
Uilenspiegel had op eene bank, tegen den muur, plaats genomen.
Zijne blikken dwaalden over het groepje menschen, die zoo kalm den dood afwachtten, omdat ze wisten dat ze niets misdaan hadden, dat ze een edelen strijd voor het vaderland hadden gestreden, en als slachtoffers van ruw geweld zouden vallen.
Zijne blikken dwaalden over deze mannen, en... hij dacht aan Nele.
Dat was een pijnlijk oogenblik.
Twee tranen rolden hem over de wangen.
Hij bemerkte echter dat de aandacht op hem gevestigd was, en rechtstaande wreef hij de tranen met de vingers weg.
Hij trad op den boer toe, die aan het venster stond en zacht zijn liedje voortzong.
- Gij zingt? sprak hij.
De boer keerde zich om. Hij was nog bitter jong, bijna nog een kind.
- Ja, ik zing, want ik ben blijde.
- Blijde? Ge weet toch wel wat u wacht?
- Fransch lood? Zeker. Dat laat me onverschillig. Ze hebben vader gedood, onze hoeve in brand gestoken, mijn zuster mishandeld. Ik ben gevlucht, met vaders geweer, en,
| |
| |
gedurende drie maanden heb ik gevochten. Ik heb zes en veertig Franschen neergeschoten, dat is vijftien voor vader, vijftien voor onze Doka en zestien voor mij. Ik ben tevreden en 't doet mij niets ook neergeschoten te worden. Alleen spijt het mij... dat ik mijne Triene niet meer zal weêrzien.
- Uwe zuster?
- Mijne verloofde...
- En ik heb geweend, dacht Uilenspiegel. Ik mag een voorbeeld nemen aan dien kleinen held.
Hij keek insgelijks naar buiten en floot een deuntje... Het deuntje van Pierlala-sasa!
Dat deed hem aan Lamme denken.
- Arme kerel, dacht hij. Ook hij is voor de vrijheid gestorven. Zijn dood heb ik op mijn geweten. Hadde hij mij niet ontmoet in het bosch te Damme, wellicht zou hij nooit de wapens voor het vaderland hebben opgenomen en thans nog kommerloos en vol leute door het leven gaan!... Och, zoo loopt hier alles af op aarde: het toeval regelt onze stappen op al de paden die wij er betreden!... 't Is zoo met alles op het ondermaansche... Met de liefde is het ook alzoo gesteld: het toeval brengt u bij een meisje, gij gevoelt plotseling voor haar eene onweerstaanbare genegenheid en het liefdespel is begonnen... Nele... Zeg eens, moedige Tijl Uilenspiegel, begint ge opnieuw... Zakt uw moed weer in uwe schoenen?... Afgeloopen!
En hij floot het deuntje van Lamme Goedzak voort, om eindelijk tusschen de tanden het lied te neuriën...
Hij ging even door 't raam kijken en bemerkte twee soldaten, die er met het geweer in den arm op wacht stonden.
Hij ging tot bij de deur, die zelfs niet eens gesloten was, en daar zag hij eveneens twee gewapende schildwachten.
Aan vluchten was niet te denken.
Een diepe zucht ontsnapte zijne borst.
Het was er onwederroepelijk mede gedaan...
En Uilenspiegel floot weer van Pierlala-sasa... C'est bête, zei Pierlala!...
Zoo verliepen een paar uren en nu en dan kwam nog een boer de groep vergrooten, na ook door den zoogezegden krijgsraad ter dood te zijn veroordeeld...
Tegen den middag kwam er een overste, door de officieren van den raad vergezeld, in het vertrek...
Hij bekleedde wis een hoogeren graad in het leger, want de anderen waren uiterst voorkomend en beleefd tegenover hem...
| |
| |
Uilenspiegel keek op, als de Franschen binnentraden, en staarde den overste aan...
Het was alsof het bloed plots in zijne aderen ophield met loopen...
Als versteend bleef hij, met groote oogen, den officier aankijken...
Deze laatste wierp van zijnen kant ook eveneens een langen, diep navorschenden blik op Tijl, schonk slechts één oogslag aan de andere gevangenen en verwijderde zich, zonder een woord te spreken.
- Is het een geest in uniform? vroeg Uilenspiegel zich af... Of is het mogelijk dat twee menschen zoodanig goed op elkander gelijken?... Is het misschien een broeder, zijn tweelingbroeder?... Menschen komen toch uit de andere wereld niet terug en die man was toch dood!... 't Is eene wonderbare gelijkenis.
Het mag een geluk heeten voor mij, dat hij het niet is, want wellicht zou hij mij herkend hebben en dan zou het hier niet al te best met mij afloopen... Het zou mijn leven wat rekken, ja, maar, ze zouden eene gansche vertooning met mij op touw zetten, mij voor de rechtbank sleuren en een voorbeeld stellen aan heel het land... En 't einde zou niet een kogel, maar de schandelijke dood op het schavot wezen...
Hij dacht een oogenblik na.
- Ja, ik zou intusschen wellicht de gelegenheid vinden om te ontsnappen... Neen, dat is een middel om eene lafheid te verbloemen... Ik sterf met de andere boeren, en daarmede uit... U-i-t, uit!...
C'est bête! zei Pierlala, sasa!
C'est bête! zei Pierlala!...
En hij knoopte een praatje aan met een paar zijner medegevangenen, over hun laatsten strijd en de Franschen die ze in 't stof hadden doen bijten.
Eenige stonden na het verschijnen van den overste, kwam een onderofficier met vier gewapende soldaten in het vertrek.
De sergeant duidde Uilenspiegel aan, die door twee soldaten bij de armen vastgegrepen werd en zoo buiten de kamer geleid, door de twee andere krijgslieden gevolgd.
Tijl teekende luid verzet aan.
- Waarom moet ik alleen naar den dood! kreet hij. Dat men hier handele, zooals men overal elders doet: dat men
| |
| |
ons samen laten sterven!
De andere gevangenen lieten morrend hunne ontevredenheid blijken, maar de soldaten troonden. Uilenspiegel mede.
Instede van ergens voor een peloton tegen eenen muur te worden geplaatst, om er eenige kogels in het hoofd en borst te ontvangen, leidde men Tijl langs verscheidene gangen van het klooster en bracht hem in eene groote zaal, waar een officier bij 't raam stond en naar buiten tuurde...
Als de soldaten hun gevangene binnenbrachten, wendde de bevelhebber zich op 't gerucht hunner stappen om en beval:
- Laat ons alleen!
De sergeant en zijne manschappen trokken zich onmiddellijk terug...
Het was dezelfde officier, dien Uilenspiegel met zulke verbazing had zien binnentreden in de kamer der terdood-veroordeelden.
- Alles is naar den duivel! dacht Tijl. Het is de gewaande doode en hij heeft me wis en zeker herkend!... Maar ge zult toch geen gemakkelijk spel met mij hebben, kereltje... Ik zal nog zoo spoedig niet bekennen, dat ik u heb geholpen als gij aan 't sterven waart en uw laatsten wil heb uitgevoerd!
De overste trad op Uilenspiegel toe.
- Spreek stil, zei hij halfluid.
Hij ging naar de deur der zaal en sloot ze.
- Ik heb u dadelijk herkend.
Tijl sprak geen woord.
- Herkent gij mij niet?
- Neen, was 't korte antwoord.
- Te Herenthals?... Herinnert ge u den officier niet, die gevallen was vóór...
Uilenspiegel onderbrak hem:
- Ik ben nooit te Herenthals geweest.
De overste schudde het hoofd.
- Ik zal nooit uwe trekken vergeten, sprak hij... Ik wil u geen kwaad, wel integendeel...
Gij hebt mij het leven gered.
Hadt gij mij niet gelaafd, ik ware lang reeds begraven en vergeten... Nu hebben onze soldaten mij gevonden en bij mirakel heeft men 't leven in mij kunnen opwekken...
Ik heb later vernomen dat gij woord hebt gehouden, dat gij u hebt gekweten van de taak die ik u stervend had opgedragen... Ik moet u daarvoor mijn eeuwigen dank zeggen!...
- Vermits de kerel niet weet wie ik ben, zoo dacht
| |
| |
Uilenspiegel, is het niet noodig langer te veinzen en te ontkennen dat ik te Herenthals geweest ben en hem daar het leven heb gered... 't Is wellicht beter eens te zien wat de man met mij voorheeft...
- Ik had beloofd uwe papieren aan uwe moeder te bestellen, zoo antwoordde Tijl, en als een Vlaming iets belooft, dan doet hij het ook!
De overste naderde Uilenspiegel zeer dicht en sprak nu nauw hoorbaar:
- Ik heb u mijn leven te danken. Ik wil u dat vergelden met het uwe te redden.
Tijl voelde eene siddering door al zijne leden varen en het bloed hem naar de hersens dringen.
Er bestond dus nog kans, op den boord van het graf, aan den dood te ontsnappen!
- Mijn leven redden?
- Spreek stiller... Of zwijg liever, want de tijd is kostbaar... Eerst toch nog eene vraag... Hebt gij het meisje, dat ik had doen oplichten, teruggevonden?... Zoolang ze onder mijne hoede stond, is haar geen leed geschied...
- Dat weet ik... Ware dat zoo niet, dan zou ik u thans bij de keel grijpen en u worgen...
- Op 't oogenblik dat ik u redden wil!
- Gij hebt het daareven gezegd: de tijd is kostbaar.
- Op hooger bevel werd het meisje naar Brussel gevoerd... Ik kon zelfs niet te weet komen waarom...
- Omdat ze mijne vrouw was.
- Maar wie zijt gij dan?
- Is het een voorwaarde voor mijn levensbehoud, dat ik u mijn naam moet zeggen?... Als ge weet wie ik ben, zult gij mij niet meer willen redden!
- Op mijn woord van eer, op mijn krijgsmanseer, al waart ge de ziel van het oproer, ik zou u het leven schenken...
- Ik ben Tijl Uilenspiegel!
Dat kostte hem misschien den kogel, maar onze held vreesde den dood niet en hij vond een groot genot met hem op dit oogenblik te tarten...
Een paar stonden keek de overste den befaamden en gevreesden opstandeling aan.
Hij was een soldaat in den vollen zin des woords, een dapper krijger en een eerlijk man.
Hij reikte Tijl de hand.
- Ik ben gelukkig u de hand te kunnen drukken... Ik
| |
| |
zal dus met woeker mijne schuld aan u kunnen betalen!... Ik bezit de macht niet het vonnis van den krijgsraad te verbreken, maar ik zal het peloton samenstellen, dat u moet dooden... De officier, die het zal aanvoeren, is mijn trouwste makker, en de soldaten onder zijn bevel geplaatst voor de uitvoering der straf, zijn mij verknocht tot het uiterste... Geen kogel zal u treffen... Val en speel den doode. Slechts eene lichte laag aarde zal u dekken... Als ge niets meer verneemt, kom dan te voorschijn en vlucht...
- En mijne makkers?
- Ik kan u alleen redden.
- Ik verkies met hen te sterven... Ik ontwijk den dood niet als een lafaard, als ze moeten vallen onder den kogel!
Een oogwenk bleef de overste sprakeloos, door die woorden van den koenen held met bewondering geslagen.
Dan sprak hij:
- Dat zal uwe gezellen weinig baten... Of gij met hen sterft of niet, hun lot blijft hetzelfde.
- Ik heb me te verantwoorden tegenover mijn geweten, dat tot heden smetloos bleef.
- Gij hebt eene vrouw, die op uwe terugkomst wacht!
- Ik smeek u, doe me niet aarzelen!
- Gij kunt uw land nog dienen.
- Ja, tegen uwe landgenooten!
- Dat heb ik op dit oogenblik niet na te gaan... Ik heb alleen in u mijn redder te zien en tegenover hem mijn plicht te kwijten.
- Handel naar goeddunken... Ik dank u!
- Zonder dank: wij zullen malkaar niets meer verschuldigd zijn.
Nu stak Uilenspiegel op zijne beurt den overste de hand toe, die ze innig drukte.
De officier ging tot bij de deur en ontbood de wacht.
En, terwijl de sergeant met zijne manschappen binnentrad, zei de bevelhebber tot Tijl, op strengen toon:
- Gij wilt dus niet bekennen?... Dat is de dood, dien ge zelf zoekt ...Leidt den veroordeelde terug.
Uilenspiegel werd bij zijne makkers teruggevoerd...
Eenige oogenblikken later werden al de gevangenen naar buiten gebracht en de handen en de beenen gebonden tegen den muur van het kloosterkerkhof geplaatst, vóór een versch gegraven kuil...
Tijl was de laatste en stond op het uiteinde van de rij der ter dood veroordeelden.
| |
| |
Men vergat hem handen en voeten te koorden...
- Legt aan! klonk het bevel.
- Leve het vaderland! riepen de boeren.
- Vuur!...
De kogels troffen hun doel.
De mannen vielen en rolden in de gracht.
Twee onder-officieren naderden en gaven de helden den genadeslag met een schot van de pistool in hun hoofd.
De soldaten vulden den kuil...
Daarna trokken zij af...
|
|