Tijl Uilenspiegel in Vlaanderen
(1904)–Jan Bruylants Jz.– Auteursrecht onbekend
[pagina 422]
| |
Een voor een kwamen de stukken uit den zak. (Blz. 422)
- Als ik dat plunje zal aangeschoten hebben, zei Tijl, zal ik de knapste kolonel zijn dien het Fransche leger ooit in zijn midden heeft gezien... Hier is uw vastenavondkleed... Het doet me spijt dait ik u voor het oogenblik geen hoogeren graad kan laten bekleeden, maar ik heb een oppasser noodig en ge moet dus als soepsoldaat van derde klas optreden... Ik zal later zien, als ge goed uwen plicht doet, of ik u niet tot sergeant kan laten bevorderen... Pak aan... Een voor een kwamen de noodige stukken uit den zak, om Goedzak in een krijger der Fransche legerbende te verkleeden. - Kees en zijn makkers zullen ons binnen een koppel uren aan den rand van het bosch met twee paarden opwachten... - We gaan paardrijden!... Zonder eten?... - Lamme, jongen, wat kunt ge toch een triestig gelaat vertoonen!... Ik heb er voor gezorgd... Maak dat kleine pak | |
[pagina 423]
| |
open... Goedzak liet het zich geen tweemaal zeggen en een vette lach vertrok zijn mond tot tegen de ooren, als hij een paar brooden, eenige sneden gebakken spek en een groote kruik te voorschijn haalde. - Eene eend kan ik u niet voorzetten, zei Tijl, maar wie geeft wat hij heeft, is waard dat hij leeft. Lamme had zijn lierenaar uit den zak gehaald en had den mond reeds vol spek en brood, dat hij langzaam kauwde, terwijl een glimp van zelfvoldoening in zijn oogen blonk. - En gij, Tijl? zei hij, als het eerste mondsvol was verorberd en hij met een langen teug uit de kruik alles had doorgespoeld. - Ik heb geen honger... Ge moogt alles binnenspelen... Ik zal trouwens wel een morgenmaal vinden op het Berkenhof... Goedzak hield een oogenblik op brood en spek te malen. - Op het Berkenhof? - Is dat zoo verwonderlijk? - Ik zou het gelooven... Of is het niet bekend dat de bewoners van het kasteel de boeren niet kunnen verdragen, omdat ze tegen de Franschen opstaan en het gerucht in de omliggende dorpen de ronde doet, dat onze vijanden met open armen op het Berkenhof ontvangen worden? - Dat wordt hier in den omtrek verteld, maar is het de waarheid wel? - Ik ben er niet bij geweest, maar de boeren beweren toch dat 's nachts Fransche officieren op het kasteel zijn gekomen, er slechts eenige stonden hebben vertoefd en weer te paard zijn gestegen, na inlichtingen ontvangen te hebben van den kasteelheer over den toestand en de kampen onzer boerenbenden. - Juist dat verhaal heeft mij getroffen. Als het waar is, dan worden wij verraden door den baron en zijne handlangers... Dat mag niet langer gebeuren en ik wil er een einde aan stellen... Maar eerst moet ik weten wat er op het kasteel omgaat... En dat zal ik te weten komen ook. We zullen op Berkenhof eens een bezoek brengen en vaststellen wat er geschiedt... Ge hoeft me geen uitleg meer te geven... De twee brooden, de sneden spek en de inhoud der kruik waren verhuisd naar de maag van Lamme, die met de mouw van zijn vest den mond droogde en tevreden, hetgeen hij altijd | |
[pagina 424]
| |
was als hij genoeg gegeten had, oprees, een paar malen op zijn hiel ronddraaide en de hand aan de pet, in krijgshouding vóór Uilenspiegel kwam staan. Met heldere stem, die opgewekt klonk, vroeg hij schertsend: - Ik wacht op de bevelen van mijn kolonel. - Help mij kleeden, zei Tijl... Het doet altijd plezier als ge een goeden vriend in de kleeren kunt steken... Ik geloof dat het uniform mij zal passen als een nieuwe handschoen... Gij zult hetzelfde niet kunnen zeggen, naar ik gis. De broek gaat mij als geschilderd... Uw dikke pens zal moeilijk in dat soldatenplunje kunnen gesloten worden... Maar het zal wel gaan als 't beenen heeft, zei de moeder, en we hebben nog Fransche soldaten gezien, wien hun pakje om het korpus spande als een reep om een vat bier of rond hun lichaam fladderde als de versleten jas van een vogelschrik rond zijn stokken... In dezen oorlog dienen de uniformen voor meer dan één man! Onder het spreken had hij zich, met de hulp van Goedzak, in het officiersplunje uitgedost en men kon een jongen, knappen Franschen bevelvoerder bewonderen. - De degen zullen wij hier laten, maar de pistolen mogen wij niet vergeten, want we zouden ze kunnen noodig hebben... Aan u de beurt, Lamme. Het viel uit zooals Uilenspiegel het voorzien had. Het was slechts met trekken en sleuren dat het soldatengoed tot barstens gereed aan het dikke lichaam van Goedzak te krijgen was, en, als hij er eindelijk inzat, had hij veel weg van een gekoorde witte bloedpens. Het bloed drong hem naar het hoofd en het zweet brak hem uit. Met moeite kon hij gaan en schier de armen niet bewegen. Tijl begon luidkeels te lachen. - 't Is spijtig dat we hier geen spiegel hebben, zei hij. Ge zoudt u zelf kunnen bewonderen. Ik vrees slechts één ding: dat ge te voet uwen overste zult moeten volgen, want, stijgt ge te paard, dan scheurt ge van onder tot boven open... Lamme, Lamme, ge gelijkt een vat op stelten!... Indien de baan naar 't kasteel iets of wat helt, kunt ge op uwe zijde dwars over den weg gaan liggen, ik geef u een duw en ge rolt tot aan 't Berkenhof!... Ge zijt uw gewicht waard aan kraaksteenen, zooals ge daar staat! | |
[pagina 425]
| |
Lamme kon schier de armen niet bewegen. (Blz. 424)
Goedzak lachte luidop mede, terwijl hij eenige keeren met korte stapjes heen en weer ging en zich zelf zooveel mogelijk bekeek. - Het is niet schoon van uw part, zoo sprak hij, mij uit te lachen, als gij zelf mij tot zoo'n potsierlijk figuur hebt gemaakt... Maar, het doet me toch plezier dat ge mij bespot! - Uw goede inborst... - Geen spraak van goede inborst, zei Lamme. Het doet | |
[pagina 426]
| |
me plezier dat ge lacht, omdat ge dan welgemutst zijt en, als ge zoo gezind zijt, het zeker is dat ge in uw onderneming zult slagen. - Ik hoop het... Het is tijd dat we onze paarden opzoeken, want de dieren zouden de aandacht kunnen trekken van den vijand en dan zouden we ze niet meer vinden... Zelfs hetgeen te heet en te zwaar is nemen de Franschen mede!... En avant, marche!... Uilenspiegel floot een krijgsliedje en, op stap, achter malkaar, verlieten de twee mannen de open plek, om langs een smallen wegel tusschen de boomen te verdwijnen. Zij volgden denzelfden weg dien ze des avonds hadden betreden en kwamen op de groote baan, op de plaats waar ze den vorigen dag hadden vertoefd. Kees was er, maar rijdieren waren er niet te bespeuren. - Waar zijn onze paarden? - Ik heb ze een eind in het bosch gebracht, was het antwoord. Ik... zag in de verte Fransche soldaten naar hier komen afgezakt en ik heb onmiddellijk de dieren verborgen en zelf mij verstopt in de gracht. - Ge hebt wel gedaan... Waren er veel soldaten?... Waren ze te voet of te paard?... - Een klein groepje ruiters... - Met officieren? - Voor zooveel ik heb kunnen zien was er slechts een onder-officier bij hen... Zie, ginder, dat zijn ze... Ze komen langs hier terug... - Spoedig de gracht in, zei Lamme. - Ge vergeet, soldaat, dat ge ook in Franschen dienst zijt en u niet moet verstoppen als uw gezellen voorbijkomen... We zullen hier op hen wachten, want we zullen die dappere krijgers misschien kunnen gebruiken... En tot Kees: - Haal de paarden... Zoo spoedig mogelijk, Kees, vóór de ruiters hier zijn... Zijn bevel werd door den ijvervollen boer snel uitgevoerd en als de Franschen bij Uilenspiegel kwamen, stond Lamme nevens hem, de twee rijdieren bij de teugels houdende en een praatje voerende met Kees. Zoodra de onderofficier, die het groepje ruiters leidde, den kolonel bemerkte, beval hij halt en stapte onmiddellijk af. Tijl richtte in het Fransch het woord tot den krijgsman: - Wachtmeester, ik heb u noodig. | |
[pagina 427]
| |
- Tot uwen dienst, mijn kolonel. - In wat bestaat de u thans opgelegde taak, als ge ze nog niet vervuld hebt? - Verkenningen, mijn kolonel. - Geen gevecht in voorbereiding? - Neen, wij wachten op versterking. - Dan kunt ge u eenige uren met uwe manschappen te mijner beschikking stellen? - Ik weet niet, mijn kolonel, of... Uilenspiegel beet hem het woord af: - Op hooger bevel. - Tot uwen dienst, mijn kolonel... - Mijn paard, sprak Tijl op korten, bevelenden toon tot Goedzak. - Owie, mon Kornel, zei Lamme en bracht het paard voor. Uilenspiegel sprong in het zadel. De onderofficier volgde zijn voorbeeld. Met Goedzak liep het zoo gemakkelijk niet af. Een paar malen zette hij den voet in den stijgbeugel, maar hij slaagde er niet in zijn been, dat in de gespannen broek niet omhoog wilde, over het dier te krijgen. Eindelijk, geholpen door Kees, die Lamme optilde als een baal wol welke op een andere dient geplaatst, geraakte de dikke oppasser van den kolonel te paard. Tijl reed vooruit den weg naar het Berkenhof op. De wachtmeester en zijn groepje ruiters volgden hem. Achteraan kwam het paard met Lamme geladen, die water en bloed zweette, want hij waggelde op het dier, dat, werd het opgeschrikt, zonder twijfel zijn last links of rechts op de baan zou werpen... Zoo bereikten ze de dreef van het slot en eenige oogenblikken later hielden ze stil vóór de trappen die naar het terras van het kasteel leidden. Uilenspiegel wipte van het paard en kort en krachtig klonk zijn bevel: - Wachtmeester, een stal voor de paarden en een onderkomen voor uwe mannen, hier op Berkenhof zelve... Wij blijven minstens heden hier... Ik verwacht u binnen het uur in mijne vertrekken... En tot Lamme: - Gij kunt een onderkomen in de keuken zoeken, tot ik u ontbied. | |
[pagina 428]
| |
Hij beklom de trappen tot op het terras, waar een oud man, gansch in het zwart gekleed, hem tegemoet trad en met eene diepe buiging groette. - Ik wensch den heer baron zonder uitstel te spreken... Kolonel Despiègle van den staf... - Gelieve mij te volgen. - Zijn de hooge officieren van den staf nog hier? vroeg hij op goed valle het uit. - Er is niemand op het kasteel. - Wanneer hebben zij het verlaten? - Eergister. - Het gaat goed, dacht Tijl. Oppassen is de boodschap, wil ik den baron de pieren uit den neus halen. De knecht bracht Uilenspiegel in een vertrek, sober in eik bemeubeld, met veel koperen versiersels en waar enkele schilderijen van goede meesters waren opgehangen. - Het lijdt geen twijfel, waren de beschouwingen van Tijl, als hij in de kamer had rondgekeken, dat de baron op goeden voet verkeert met de Franschen. Ware zulks niet het geval, dan zouden koper en schilderstukken sedert lang verdwenen zijn... Nu nog het net gespannen en eer er een half uurtje verloopen is zit de edele vogel er netjes in. We zullen hem dan den nek omwringen of laten vliegen naar ander oorden, volgens de omstandigheden het eischen... De kamerknecht kwam terug en bracht den kolonel bij zijnen meester. Met eene groote vriendschap en veel plichtplegingen werd Tijl door den kasteelheer ontvangen. Deze verzocht den officier aan de ontbijttafel plaats te nemen. Het ging zooals Uilenspiegel het voorzien had. - Naar ik aan uwe uitspraak hooren kan, zei de baron, zijt gij geen Franschman van geboorte, heer kolonel. - Dat is zoo... Ik ben een Vlaming, maar heb begrepen dat de Franschen niet als vijanden mogen beschouwd worden, integendeel door ons als weldoeners moeten ontvangen worden. Zij hebben ons de vrijheid gebracht en wij moeten hun dankbaar zijn... Daarom heb ik mijn degen voor het volbrengen van hun edel werk getrokken... België zal onder de Fransche Regeering opbloeien en mede de wereld helpen vrijmaken... Ik weet dat gij er ook zoo over denkt. Een goedkeurend knikje was het antwoord van den kasteelheer. | |
[pagina 429]
| |
- Wij stellen uwen steun op grooten prijs, zoo vervolgde Tijl, en gij zult weldra ondervinden dat wij onze vrienden weten te beloonen. - Ik twijfel er niet aan, sprak de baron. Het maal was afgeloopen. - Wat verlangt gij van ons, heer kolonel? vroeg de gastheer. - De kat komt op de koord, dacht Uilenspiegel, maar ik sta er voor en ik moet er door... Kan ik de kat op de koord houden, dan is het goed; wil de baron de kat van de koord kijken, dan heb ik mijne pistolen en de Fransche ruiterij, die ik als door God gezonden op den weg heb kunnen oppikken. ‘A la guerre comme à la guerre!...’ En hij antwoordde: - De generaal verlangt nog een paar inlichtingen te bekomen betreffende de verschillende boerenbenden die naar Herenthals gisteren zijn afgezakt. - Gisteren? - Ja, want eergisteren is er geen beweging in de omstreken waargenomen, dat weet ik, en de gegevens over de andere verplaatsingen hebben mijne kameraden, die vóór mij hier waren, volledig uit uwen mond kunnen opteekenen. - Inderdaad, maar het is mij niet bekend dat er gisteren iets zou bespeurd geworden zijn. Hij schelde. De oude kamerknecht verscheen. - Louis, zei de baron, de heer kolonel meent te weten dat er gisteren nog groepjes boeren nabij Herenthals zijn gezien geweest. De man schudde het hoofd. - Niet waar, zei hij. - Dan is het ook zoo en heeft men u voorgelogen, heer kolonel... Louis is altijd op de hoogte en ge moogt, zooals ik het uit ondervinding doe, een blind vertrouwen in hem stellen. - Nu weet ik, zoo dacht Uilenspiegel, dat die oude deugniet aan 't hoofd der bespieders staat. Het is dus niet alleen de baron dien wij onschadelijk moeten maken. Hij richtte het woord tot den kamerknecht. - Ik dank u, beste vriend... Men zal mij inderdaad op een dwaalspoor hebben willen brengen... En tot den baron: - Ik heb u nog te melden, dat mijn generaal dezen avond op Berkenhof zal toekomen, want het ligt in zijn plan | |
[pagina 430]
| |
hier zijn hoofdkwartier in te richten, voor de bestorming van Herenthals en andere krijgs verrichtingen in den omtrek... - Het zal mij vereeren... - Indien ge er niets op tegen hebt, zal ik met mijn geleide den generaal in uw kasteel verwelkomen en vandaag hier verblijven. - Ik zal met het grootste genoegen van de wereld trachten het u in mijn woning zoo aangenaam mogelijk te maken. - Ge zult er niet voor beloond worden, dacht onze guit. Ik weet nu dat ge een laffe verrader van uwe landgenooten zijt en ik ga er nu eens rijp over nadenken om u loon naar werken te geven. Hij vroeg dat hem zijne slaapkamer zou worden aangewezen om zich wat op te frisschen. Daar gekomen deed hij dadelijk Lamme verwittigen, dat hij zijn dienst noodig had. Eenige oogenblikken later verscheen de oppasser voor zijnen kolonel, maar in eenen staat die Tijl de wenkbrauwen deed fronsen en zijn vriend toesnauwen: - Hewel?... Zijt ge gek aan 't worden? Er zat een dubbele tong in den mond van Goedzak, die hem belette zich verstaanbaar uit te drukken, want met veel moeite kon hij zeggen: - Niet kwaad... kwaad worden... Tijltje... - Een ferme oppasser, dat zijt ge, meende de kolonel. - Kan niet... niet aandoen!... Lamme had zijn vest gansch losgeknoopt en zijn dikken buik ook wat vrijheid gegund. Hij wankelde op zijne beenen en maakte de zonderlingste bewegingen met zijne in de mouwen geprangde armen. Zijn gelaat was hoogrood gekleurd en zijn oogen draaiden aanhoudend naar de punt van zijn neus, zoodat hij zoo scheel keek als een otter. Telkens hij een volzinneke wilde uiten, maakte hij met 't voorste zijner tong zijne lippen vochtig, als om de woorden er te helpen overschuiven. - Ge zijt dronken als een Zwitser! - Ja... ja... een klein... klein beetje, beste makker, brabbelde Goedzak... wijn... ja, wijn was het!... - Ja, dat ge zoo iets niet gehaald hebt in den waterput, dat kan ik wel gissen... Wat moet ik nu met u gaan aanvangen?... Ik heb uwe hulp noodig. - Pak ze... pak ze maar, Tijltje... Ik geef... ja, ik geef | |
[pagina 431]
| |
ze u met plezier... - Kruip hier in 't bed en slaap uw roes uit... Ik kan nog wel een paar uur wachten... Maar kom er niet uit vóór ik u roep en houd u koes... Ik zal de deur op slot doen... Begrepen? Lamme zat op den kant van het bed. - Mij... opsluiten... opsluiten?... Mij... Uilenspiegel gaf hem een duw, zoodat hij op de slaapstede viel. Hij nam hem bij de beenen en kon hem zoo op de sponde uitstrekken. Goedzak pruttelde en bromde nog wat binnensmonds, maar bewoog zijn dik lichaam niet meer en enkele stonden daarna snorkte hij zooals een dronken lap snorken kan. - Het is mijn schuld, dacht Tijl. Ik heb hem naar de keuken gezonden en daar zullen ze den dikzak laten eten en drinken hebben zooveel het hem lustte... En dat is zonder grenzen... Hij verliet de kamer, sloot de deur en stak den sleutel op zak. |
|