- Hij heeft alle ondeugden in pacht en dan ook de gierigheid!
Het kleine meisje kwam terug in het vertrek en deed de twee mannen teeken haar te volgen.
Ze bestegen een soort ladder, die een trap moest wezen, en kwamen door een val op een ruimen zolder.
Er was geen dakvenster te bespeuren en de balken waren flauw, schier niet verlicht door eene lantaarn met roode glazen.
Het meisje verdween en de twee bezoekers bleven aan de deur staan, die achter hen met een grendel gesloten werd.
- Wat verlangt ge, kindertjes? zoo klonk eene schorre stem, die uit een hoek van het vertrek kwam, hen tegen... Zegt het maar...
Hunne oogen wenden zich nu aan het halve licht en zij bemerkten een menschelijk wezen, dat tegen den muur gezeten was, in een grooten leunstoel.
Aan hare voeten lag een groot, zwart dier, dat een hond scheen te wezen.
Op den rug van den stoel zat eene groote ekster, met blinkende oogjes.
- Ik luister, herhaalde de oude.
- Wij willen de toekomst kennen, antwoordde Tijl.
- 't Is veel gevraagd.
- We zullen u loonen voor uwe moeite.
- Wat zult ge mij geven?
- Eene kroon, en mijn makker zal u evenveel betalen.
- Goed... Werp het geld op den grond.
Uilenspiegel wierp twee goudstukken op den vloer.
De ekster stootte een paar kreten uit, kwam naar het geld gevlogen, en bracht een voor een de twee muntstukken in den schoot der oude.
Deze betastte en bekeek herhaalde malen het geld en borg het eindelijk op hare borst.
- Verwijdert u, tot tegen den muur, zei ze.
Lamme en Tijl gehoorzaamden, en traden achteruit, tot ze met den rug den tegenovergestelden wand raakten.
De oude stond op.
Zij was geen meter hoog en daarbij zeer mager, zoodat ze een kind geleek.
Alleen haar aangezicht, dat nu geheel en al door het licht van de roode lantaarn beschenen werd, toonde aan dat ze een hoogen ouderdom moest bereikt hebben.