Van ziel en aarde(1952)–Henri Bruning– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] [Zo door en door, tot op de bodem koud] zo door en door, tot op de bodem koud, zo onbarmhartig, ongenaakbaar koud als een rivier des winters - slechts een stalen leeg schittren drijft het licht in haar beroofde dalen - is nooit de grond, hoe weerloos en ontwricht 't versteende winterlandschap in zijn stilte ligt. hij is een korst van kou, daaronder bloeit in zijn warme schoot het zachte wonder der kiemdrift en het fel verlangen, - hij bleef beschermd, hij is geheel ontvangen. doch de rivier werd tot de bodem koud, haar water dat de grond moet voeden glinstert verhongerd in haar tederst blauw, geen hemelkoepel kan haar ledig hoeden. de meeuwen schreeuwen wild en daaglijks droever, de raven staren stom en grauw naar haar van de verwoeste oever. Vorige Volgende