Van ziel en aarde(1952)–Henri Bruning– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] [De avondbomen met 't ijl lentelover schenen] De avondbomen met 't ijl lentelover schenen toen 't vuurwerk wit opsprong beijzeld filigraan; plots sloeg een groene gloed er overhenen en zagen wij droomstil een zomer opengaan en weer misvormd. Maar hoog en roerloos waren de bomen wisslend winter, zomer en hun teerst begin; wild vlamde en flakkerde 't rond de kleine blaren, doch windstil rees hun stam zijn eigen stilte in en wisselde windstil in het doorbliksemd duister en 't nachtlijk feestrumoer van tooi en schoonst gewin, zó onaanrandbaar, als de ziel die in zichzelve luistert en weet: wat hier geschiedt is weldra zonder zin. Ach, ook ons schoonste wórde' is van de ziel geen teken, en zegt maar wat verganklijk, buitenst leven is, en zegt maar dat de mens in deze aardse streken de kleine plicht volbrengt, die hem gegeven is. Vorige Volgende