Davids psalmen(1656)–Henrick Bruno– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio Bb4r] [fol. Bb4r] Psalm Cxlix. SIngt nu een nieuw liedt voor den Heere; Laet Sijne lof, en laet Sijn' eere In Sijn' gemeynt' der gunst-genooten, In Sijne kerck vergrooten. Dat Israël in vreugde leeft, In Dien, die hem geschapen heeft. Dat Zion met haer' kind'ren bly Om haren Koning zy. 2 Dat sy Sijn' Name loven, prijsen, En op de fluyt Hem eer bewijsen, Psalm-dichten, van Sijn' wond're dingen Op trom en harpe singen. Want een groot wel-gevallen heeft De Heer aen 't volck, 't welck voor Hem leeft. De vrome sal met heyl de Heer [Folio Bb4v] [fol. Bb4v] Vercieren en met eer. 3 Dat gunst-genooten van de Heere, Van vreugt opspringen, om die eere; En als sy op haer' legers leggen, Hem juychend' eere seggen. De Heers-verheffing' sal geheel Woonachtig zijn in hare keel. En hare handt sal zijn vermeert Met een twee-snijdig sweerdt. 4 Om sich aen Heydenen te wreecken, En hare moedt tot niet te breecken, En om bestraffingen te geven Aen die in boosheydt leven. Om harer Koningen geslacht Te binden door haer' ketens kracht, En all' haer' achtbare van 't landt [Folio Bb5r] [fol. Bb5r] Door ijs're boeyen-bandt. 5 Om over hen te doen, te geven, 't Recht 't welck is over hen geschreven. Die heerlickheydt die sal vergrooten All' Sijne gunst-genooten. Vorige Volgende