Davids psalmen(1656)–Henrick Bruno– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Psalm Cxlviij. LOoft en segt roem van Godt den Heer', Doet uyt de hemelen Hem eer. Gy die in d'hoogste plaetsen zijt, Looft Godt den Heere t'allen tijdt. Gy Eng'len, wilt Sijn' lof verklaren. Looft Hem, gy hemels heyren-scharen; Looft, Son en Maen, Hem door uw' stem, Looft, lichte Sterren, alle Hem. [Folio Bb3r] [fol. Bb3r] 2 Gy, hem'len hemel, looft den Heer; Gy, boven-wat'ren, doet Hem eer. Dat alles wat in hem'len is, Spreeck' van des Heeren loftenis. Geschapen wierden sy bevonden, Als Hy 't bevel had uytgesonden, En haer bevesting' is bereydt Altoos, tot in der eeuwigheydt. 3 Een orden gaf Hy yeder een, Die geen van hen sal over-treên; Looft Godt den Heer', gy van der aerd'; Draeck, walvisch, afgrondt, openbaert Gy all' Sijn' lof, gy vlam en vyeren, Gy hagel, sneeuw, damp, wilt Hem vieren, Gy storm-windt, die Sijn woordt uyt-voert, Wanneer gy uwe krachten roert. [Folio Bb3v] [fol. Bb3v] 4 Gy bergen, heuv'len, al te saem, Vrucht-boomen, ceed'ren, looft Sijn' Naem, Sijn' Naem zy van het wildt gediert, Sijn Naem van alle vee geviert. Laet 't kruyp-gediert' daer van gewagen, En vogelen die vleugels dragen. Aerdts-koningen, volck, Vorsten, all' Die Richters zijt in 't aerdtsche dal. 5 Gy Iongmans, Maegden, oudt, en jong, Looft 's Heeren Name met de tong; Want die is hoog; Hy heft alleen Sijn' kracht door aerd' en hemel heen. Hy heeft den hoorn Sijns volck verheven. Den roem van die Hy gunst quam geven. De kind'ren Israëls, 't geslacht Des volcks, dat Hy na-by Hem bracht. Vorige Volgende