Davids psalmen(1656)–Henrick Bruno– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Psalm xiij. HOe lange doch sult Gy, ô Heer, My soo vergeten, en soo seer Altijdt my laten in ellenden, En U van mijn' ellenden wenden? En U verbergen voor mijn eer? 2 Hoe lang sal mijn verlegen hert Raedtslagen nemen in mijn smert, En droefheydt my by dage quellen? Hoe lang sult Gy in hoogheydt stellen, Daer van mijn ziel gemartelt werdt? [Folio B8v] [fol. B8v] 3 Aenschouwt, verhoort, ô Heere, my; Geeft dat mijn oog verlichtet zy; Mijn Godt, wilt mijn gesicht verklaren; Op dat ick niet in 't graf moet' varen. Vrijdt van des doodts ontslapen my: 4 Op dat mijn vyandt niet en segt; Ick hebbe hem ter neêr gelegt: Mijn' boose dood'licke partijden Die souden haer op 't hoogst verblijden, Om 't wanck'len, Heer, van Uwen knecht. 5 Maer op Uw' goedtheydt bouwt mijn macht; Uw' heyl heeft vreugd' my aengebracht. Ick sal den Heere Heere singen, Om dat Hy my in alle dingen Heeft wel gedaen, en my bedacht. [Folio B9r] [fol. B9r] Vorige Volgende