Davids Psalmen, Gedicht, aen deene zijde, door Petrum Dathenum; aen dander zijde, door J. De Brune
(1650)–Johan de Brune (de Oude), Petrus Datheen– AuteursrechtvrijDen CL. Psalm.1 LAet nu Godt gepresen zijn,
In sijn Heylighdom seer fijn,
Gelooft zy hy en gheacht,
Vyt den Hemel vol van kracht:
In heerlickheyt hoogh verheven:
Looft hem in sijn wercken reyn,
Die hy gewrocht heeft alleyn,
Die van sijn macht tuyghnis geven.
2 Van herten lovet doch hem,
Oock met der Basuynen stem,
End’ met der Psalteren toon,
Met Trommels end’ Harpen schoon:
Wilt sijnen lof end’ prijs singen,
Met der Fluyten soet geklangh,
End’ der Orgelen gesangh,
Laet sijn eere nu voort-bringen.
3 Sijn goetheydt zy openbaer,
Gemaeckt door ’t geluydt seer klaer,
| |
[pagina 515]
| |
[De Brune]2 Dat z’ hem met harp en trommel zinghen:
Want God heeft aen zijn volck behaegen.
Hy zal de zacht’ met heil vercieren.
Ga naar margenoot+ Dat zijne gunst-genooten
Van vreughd’ op-springen, om die eer,
En juyghen op haer bedd’. Gods roem
Zal in haer keel zijn; in haer hand
Een dobbel-snijdigh zweerd:
Ga naar margenoot+ 3 Om wraeck te doen aen alle Heidens;
En over volck’ren zijn bestraffingh:
Om haere Koningen met ketens
Te binden; haer achtbaere,
Ga naar margenoot+ Met yzer-boeyen: om het recht
Beschreven, over hen te doen
Dit zal de heerlickheid van all’
Zijn gunst-genooten zijn. Halelujah.
|
|