Davids Psalmen, Gedicht, aen deene zijde, door Petrum Dathenum; aen dander zijde, door J. De Brune
(1650)–Johan de Brune (de Oude), Petrus Datheen– Auteursrechtvrij
[pagina 495]
| |
Een Psalm Davids.1 HOort mijn beed’, luystert naer mijn smekingh;
Hoort my, nae uw trouw en gherechtheid.
Ga naar margenoot+ Gaet in ’t ghericht niet met uw knecht:
Want niemand leeft’er die rechtveerdigh
Voor uw ghezichte wezen zal.
Ga naar margenoot+ 2 De vyand die vervolght mijn ziele;
Hy druckt mijn leven op der aerde;
Hy leght my neer in duysterniss’,
Als die dewelcke overlange
Gestorven en begraeven zijn.
Ga naar margenoot+ 3 Dies wert mijn geest in my verdwellemt;
Mijn hert is binnen my verslaeghen:
Ga naar margenoot+ ’k Gedencke aen den tijd van ouds:
Ick overlegghe, en ick spreke
Van alle uwe daden, Heer!
4 Ick spreeck van uwer handen wercken;
Ga naar margenoot+ Ick sprey mijn handen voor u open:
En mijne ziele is voor u,
Gelijck een dorr’ en dorstigh’ aerde. Sela! Paus.
Ga naar margenoot+ Heer, hoort my haest, mijn geest bezwijckt.
5 En berght van my niet uw ghezichte:
Want ick wiert met haer vergheleken,
Die nederdaelen in den kuyl.
Ga naar margenoot+ Doet my des morghens vroegh aenhooren,
Vw gunst-en-goedertierentheid.
| |
[pagina 496]
| |
[Datheen]9 O Godt, mijn hopeningh seer reyne,
Verlost my uyt den noot niet kleyne
Mijner vyanden wreedt end’ fel.
Ghy zijt, Heer, mijn toevlucht alleyne,
Ia ghy, O Godt, en niemandt el.
10 Leert my, Heer, na u wel-behagen
Wandelen recht sonder vertsagen:
Want ghy doch zijt mijn Godt voorwaer,
Dat uwen geest alle mijn dagen
My leydt in uwen wegh eerbaer.
11 O Heer, wilt doch door uwen name
Mijn ziele verquicken bequame,
Ende levendigh maken bly:
Verlost my uyt noot, angst end’ blame,
Door uwe gherechtigheydt vry.
12 Mijn vyanden die my bestrijden,
Doet, Heer, te niet tot desen tijden.
Door uw’ goetheydt verderft oock slecht
Hen die mijn ziel aendoen groot lijden,
Want ick ben u getrouwe knecht.
|
|