Davids Psalmen, Gedicht, aen deene zijde, door Petrum Dathenum; aen dander zijde, door J. De Brune
(1650)–Johan de Brune (de Oude), Petrus Datheen– AuteursrechtvrijEen Lied Hammaaloth.1 ICk hebb’, in anghst, tot God geroepen,
En hy heeft my verhoort. O Heere,
Redt mijn ziel van de valsche lippe,
En van bedriegelicke tonghen.
Ga naar margenoot+ Wat zal de valsche tongh’ u geven?
Of wat zal die u doch toevoeghen?
’t Zijn scherpe pijlen van een held,
Ienever-kolen gloeyend’-heet.
Ga naar margenoot+ 2 O wee my! dat ick ben, in Mesech,
Een vremd’lingh: dat ick in de tenten
Van Kedar woon’. Mijn ziel heeft lange
By hen gewoont, die vrede haten.
Ga naar margenoot+ Ick ben een man van enckel vrede:
Maer als ick spreeck zijn-z’ aen d’oorloge.
|
|