Davids Psalmen, Gedicht, aen deene zijde, door Petrum Dathenum; aen dander zijde, door J. De Brune(1650)–Johan de Brune (de Oude), Petrus Datheen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Den Cv. Psalm. 1 EEn yeder moet tot desen tijden, De hoogheyt des Heeren belijden, En prijsen sijnen name goet, Elck verkondige metter spoet, Allen volckeren nu voortaen, De wercken die hy heeft gedaen. 2 Wilt hem loven, end’ van hem singen, End’ sijn wonder-wercken voortbringen, Roemt seer sijnen heyligen Naem, Ghy die hem soeckt van herten t’saem, Wilt oock wesen tot deser tijdt In hem verheught ende verblijdt. 3 Soeckt den Heer, end’ sijn wonder-wercken: Soeckt sijn aenschijn, daer op wilt mercken, Vergeet sijn groote daden niet, Vertelt sijn wonderen met vliet, Roemt sijn oordeelen end’ sijn woort, Die de Heer self gebracht heeft voort. 4 Ghy dat zaet Abrahams al voren, ’t Welcke hem Godt heeft uytverkoren: End’ desgelijcks ghy Iacobs zaet, ’t Welck Godt seer lief heeft metter daet: Godt is ons Godt end’ blijven sal, Hy heerschet met kracht over al. j. Pause. 5 Want Godt gedenckt altijdt genadigh Vorige Volgende