Davids Psalmen, Gedicht, aen deene zijde, door Petrum Dathenum; aen dander zijde, door J. De Brune
(1650)–Johan de Brune (de Oude), Petrus Datheen– Auteursrechtvrij
[pagina 337]
| |
Een Psalm.1 WIlt een nieuw lied den Heere zingen;
Want hy heeft wond’ren uytgewrocht:
Zijn rechterhand heeft hem behouden;
Den arrem zijner heiligheid,
Die heeft hem heil en hulp gegeven.
D’Heer heeft zijn heil bekent gemaeckt.
Hy heeft voor d’oogen van de Heydens
Nu zijn gherechtigheid ontdeckt.
Ga naar margenoot+ 2 Hy heeft in zijn ghedacht genomen
Zijn gunst en goedertierentheid,
En waerheid aen het huys van Isr’el:
En all’ de eynden van de aerd’,
Die zaghen aen het heil onz’ Heeren.
Ghy gansche aerde, juyght den Heer:
Roep overluyd van enckel vreughde,
Zinght met geschal, en Psalmen zinght.
Ga naar margenoot+ 3 Psalm-zinght den Heere met de harpe,
Met harp’ en stemme des gezanghs
En met geschetter van trompetten,
En met de stemme der bazuyn.
Iuyght voor den Koningh en den Heere:
De zee met haere volheid bruys’.
De weereld met die daer in woonen:
Ga naar margenoot+ Dat vlieten klappen met de hand.
| |
[pagina 338]
| |
[Datheen]De wereldt in gerechtigheydt,
Ende hy sal heerschen met vreden
Over ’t volck in der billigheydt.
|
|