Davids Psalmen, Gedicht, aen deene zijde, door Petrum Dathenum; aen dander zijde, door J. De Brune
(1650)–Johan de Brune (de Oude), Petrus Datheen– AuteursrechtvrijDen xcj. Psalm.1 DIe in Godes bewaringh sterck
Hem begeeft onbesweken,
Die woont in een vast bollewerck,
Dies hy seer wel mach spreken,
En seggen by hem t’aller stondt:
Godt is mijn hulpe krachtigh,
Mijn borcht end’ oock mijn vaste grondt,
Daer ick op hoop eendrachtigh.
2 Van des Iagers valstricken al,
End’ van ’t gewelt seer machtigh,
Van schadelicke Pesten sal
Hy u oock helpen krachtigh.
Hy sal met den vleugelen sijn,
V decken end’ bevrijden,
Sijn hulp sal u in noot end’ pijn
Een schildt zijn t’allen tijden.
3 ’s Nachts sult ghy dat dingh vreesen niet
Dat de menschen doet beven,
Noch de pijlen die ’s daeghs met vliet,
Geschoten zijn daer neven.
| |
[pagina 315]
| |
[De Brune]5 Wie kent’er doch de sterckte uwes toornes,
En uw verbolgentheid, naer uwe vreeze?
Ga naar margenoot+ Leert ons alzoo deez’ onze daghen tellen,
Dat wy een hert der wijsheid mogen krijghen.
Keert wederom, ô Heere; tot hoe langh?
En over uwe knechten hebt berouw.
Ga naar margenoot+ 6 Verzadight ons, ten tijde van den morgen,
Met uwe gunst, zoo zullen wy dan juygen.
En blijde zijn in alle onze dagen.
Wilt ons verblijden, nae de lange dagen,
In welck ghy ons gedruckt hebt: nae den tijd,
In welck wy zagen quaed en tegenspoed.
Ga naar margenoot+ 7 Laet uw werck zich vertoonen aen uw’ knechten,
Vw’ heerlickheden over hare kind’ren.
En dat des Heeren onzes Gods verlustingh
Zy over ons: en wilt bestendigh maecken
Het werck van onze handen over ons.
Iae maeckt het werck van onze handen vast.
|
|