Davids Psalmen, Gedicht, aen deene zijde, door Petrum Dathenum; aen dander zijde, door J. De Brune
(1650)–Johan de Brune (de Oude), Petrus Datheen– AuteursrechtvrijDen xliv. Psalm.1 HEer uw’ wonder-wercken verkoren
Hebben wy dickwils met ons’ ooren,
Gehoort van ons’ Voorvaders goet,
Die ghy voortijts deedt en noch doet.
De volckeren verdreef u hant,
Ghy deedt ons’ Vaders in ’t landt groeyen:
De Heyd’nen dreeft ghy uyt dat lant,
En deedt ons’ kind’ren daer in bloeyen.
2 Ons’ Vaders hebben door ’t sweert krachtigh,
’t Lant niet ingenomen eendrachtigh,
In den noot die hen is geschiet
Heeft hen haren arm verlost niet:
Maer hen is geweest eenen schilt
Vw’ rechter-hant, en uw’ sterck’ armen,
Ia u aenschijn, om dat ghy wilt,
V Heer, over u volck ontfarmen.
3 Ghy zijt, Heer, de Koningh alleyne,
Die heerscht met macht groot in ’t gemeyne,
Maeckt dat Iacob u volck bemint,
Den gewoonlicken bystant vint.
Door uw’ hulp sullen wy verslaen
All’ ons’ vyanden die ons quellen:
Door uwen naem werden verdaen
Al die hen, Heer, tegen ons stellen.
4 Op mijn boogh wil ick niet vertrouwen,
Noch op mijn sweerdt wil ick niet bouwen:
Want alle die dingen met een,
En doen mijn hulp noch bystant geen,
Maer ghy alleen hebt ons bewaert
Tegen allen onsen vyanden,
Ia ghy, Heer, met schanden beswaert,
Al die tegen ons zijn gestanden.
j. Pause.
5 Godt is alleen ons eer gepresen,
Dies moeten wy gedachtigh wesen,
| |
[pagina 143]
| |
[De Brune]3 En op dat ick u met de harpe,
O God, ô mijn God, loven mocht.
Ga naar margenoot+ Wat buyght ghy mijn ziel, en wat woelt ghy?
Hoopt op God: ick zal hem noch loven.
Hy is het menighvuldigh heil
Mijns aenghezichts, mijn God.
|