Een woord vooraf
In de hier volgende, alphabetische lijst zijn niet alleen opgenomen de levensberichten van de hoogleeraren en lectoren, die aan het Athenaeum Illustre en de Universiteit van Amsterdam verbonden zijn geweest, maar ook van de docenten aan het Remonstrantsche en het Luthersche Seminarium, aan de Klinische School en aan den Hortus Botanicus. Niet opgenomen zijn de enkelen, die, ofschoon daaraan benoemd, niet aan onze Universiteit in functie zijn geweest. Op absolute betrouwbaarheid kunnen deze biografieën uiteraard geen aanspraak maken; niet zelden was ik voor allerlei facta en titels enkel aangewezen op secundaire mededeelingen. Zooveel als eenigszins mogelijk was heb ik echter getracht zekerheid te krijgen door tot de meest betrouwbare bronnen terug te gaan. Voor benoemingen en ontslagen zijn geregeld de gegevens van het Oud en het Nieuw Archief en, voor later, het Gemeenteblad van Amsterdam geraadpleegd; voor elders jaarboeken, studentenalmanakken enz. Inschrijvingen aan de verschillende Universiteiten zijn nagegaan in de betreffende Alba Studiosorum; geboorte-data, waar twijfel rees, in de Registers van den burgerlijken stand; sterf-data, waar het noodig scheen, in de overlijdens-annonces voor zoover die beschikbaar waren. Verder zijn titels en data van dissertaties en oraties gecollationneerd met de titelbladen, als exemplaren ter beschikking stonden, en zijn in het algemeen titels van werken en hun verschijningsjaren veelal geverifieerd aan de werken zelf of aan de opgaven in de betreffende bibliografieën. Voor facta, Leiden betreffende, heb ik veel wil gehad van de door P.C. Molhuysen uitgegeven ‘Bronnen tot de Geschiedenis der Leidsche Universiteit’, die ik geregeld gebruikte en die mij in staat stelden menig elders onjuist opgegeven feit en verschillende verkeerde voorstellingen te corrigeeren.
De biografieën der overleden hoogleeraren en lectoren en die der nog levende zijn verschillend behandeld; het was mijn bedoeling van het leven en de beteekenis van hen, die tot de eerste categorie behooren, een, zij het nog zoo schetsmatig beeld te geven; van de anderen worden, naar een vast cliché, slechts bepaalde feiten medegedeeld en verder de belangrijkste werken, die van hun hand verschenen en de voornaamste tijdschriften, waarin zij publiceerden; de lezer zelf kan, naar aanleiding daarvan, door eigen lectuur zich een beeld van hun beteekenis vormen. De gegevens hiervoor werden verkregen uit de antwoorden op vragenlijsten, die hun werden aangeboden; deze antwoorden werden vergeleken met de gegevens der lijsten, door den Pedel der Universiteit, den heer H.J. Van Pommeren, aangelegd en samengebracht en door mij aangegeven als lijsten van het Archief der Universiteit. Verder heb ik hierbij veel profijt gehad van het door de firma Nijhoff te 's Gravenhage pas uitgegeven werkje ‘Wie is dat?’, waarvan mij, voor het verschijnen, de proefvellen met groote welwillendheid werden toegezonden.
Nog rest mij mijn hartelijken dank te betuigen aan allen, die mij, op welke wijze ook, bij dezen arbeid behulpzaam zijn geweest. Meer in het bijzonder geldt die dank Mevrouw de Weduwe C.S. Adama van Scheltema, die door de welwillendheid van Burgemeester en Wethouders in staat werd gesteld een half jaar lang al haar tijd, haar groote werkkracht, haar speurzin en haar accuratesse beschikbaar te stellen voor de verificatie en collationneering van zooveel dubieuze facta en titels en die ook later, ondanks drukke werkzaamheden elders, mij haar medewerking tot het eind toe is blijven verleenen.
J.S.Th.