Zesde hoofdstuk
Het Nutsseminarium voor paedagogiek
De oprichting van het Nutsseminarium, de moeilijkheden, die daarbij te overwinnen waren, en de plannen, die bij de leiding voorzaten ten tijde der oprichting, zijn geschetst in het gedenkboek ‘De Agnietenkapel’, p. 103-109. De ontwikkeling is echter in andere richting geloopen dan zich toen liet voorzien. Gelijk uit de daar meegedeelde programma's blijkt, richtten zich een groot deel der colleges en cursussen op de behoeften van aanstaande leeraren. De verwachting was een tiental jaren geleden levendig, dat hun paedagogische opleiding, reeds ongeveer een kwarteeuw een veel besproken desideratum, in afzienbaren tijd werkelijkheid zou worden. In de door Minister De Visser aanhangig gemaakte wetsontwerpen op het M.O. en V.H.O. was zij oorspronkelijk opgenomen. Maar die ontwerpen zijn nooit behandeld en verder dan ooit schijnt in dit crisisjaar de verwezenlijking dezer gedachte verwijderd. Het behoeft geen verwondering te wekken, dat de overgroote meerderheid der studenten, voor zware exameneischen geplaatst en in 't algemeen nog vrij wel buiten contact met hun toekomstig beroep, weinig de noodzaak gevoelt van een studie, die de wetgever voor hen overbodig acht, en die, althans aan de Universiteit van Amsterdam, buiten den kring der officieele vakken wordt gehouden. Aan den anderen kant werd de aandacht van de leiding en de beschikbare hulpkrachten, zoowel als het gebruik van financieele en andere hulpmiddelen geheel in beslag genomen door andere belangstellenden. De oprichting van de Vereeniging tot bevordering van de studie der Paedagogiek in het jaar 1925 door de gezamenlijke vertegenwoordigers van dit vak aan de Nederlandsche Universiteiten en het verkrijgbaar stellen van een officieuse middelbare akte voor dit vak, deed de belangstelling buiten universitairen kring snel toenemen. De Ned. Indische regeering ging er toe over jaarlijks een aantal leerkrachten naar het moederland te zenden om in een drie- of vierjarigen studietijd
zich voor de akte B te bekwamen. En al volgde de Nederlandsche regeering dat voorbeeld niet, een snel stijgend aantal onderwijzers en onderwijzeressen van alle takken van het voorbereidend en lager onderwijs schroomde niet de verplichtingen van een vermoeiende dagtaak te verbinden met de eischen van wetenschappelijke studie, des te zwaarder, omdat onze huidige onderwijzersopleiding daarvoor in den regel allerminst voorbereidt.
Terwijl dientengevolge het aantal toehoorders, bij het Nutsseminarium ingeschreven, met snelle sprongen steeg, verplaatste het zwaartepunt der bemoeiingen zich meer en meer naar de zijde van de opleiding-middelbare akte. Van de omstreeks honderd hoorders, in 1930/31 en 1931/32 ingeschreven, hebben slechts een twintigtal als studiedoel een universitair examen of de promotie. De colleges zijn in de laatste jaren, behalve door den leider van het Nutsseminarium, die encyclopaedie der paedagogiek (A-examen) en didaktiek (B-examen) voor zijn rekening nam, gegeven door Prof. A.J. de Sopper (inleiding in de wijsbegeerte, A-examen), Drs. W.H. ten Seldam (algemeene psychologie en kinderpsychologie, A-examen), Mr. Dr. Ph.J. Idenburg (school-organisatie en onderwijs-