Universiteit van Amsterdam. Het is slechts klein, te klein zelfs, daar het niet meer dan zes kamers omvat, voorts 2 kelderruimten en een grooten zolder, welke ruimten alle in gebruik zijn genomen.
Een nieuw instituut is dan ook zeer gewenscht, te meer daar het ontleedkundig laboratorium zelf deze ruimten noodig heeft. Plannen voor een nieuw en grooter instituut tusschen het ontleedkundig laboratorium en de hoogere burgerschool op de Mauritskade zijn reeds door den gemeente-architect ontworpen.
De ruimteverdeeling in het tegenwoordige instituut is als volgt: De beide kelderruimten, ieder 5 × 8 M., worden gebruikt voor het bewaren van materiaal, dat nog niet gesneden is en dat niet in het museum werd ondergebracht; één kelder bevat pathologisch, de andere normaal materiaal. Daarboven zijn twee kamers, eveneens ieder 5 × 8 M., waarvan de eene als museum is ingericht, de andere als bewaarplaats voor de vergelijkend anatomische en embryologische serieën, welke in daarvoor speciaal vervaardigde kasten zijn ondergebracht. Tevens is er in deze kamer een teekenapparaat en verder plaats voor vier werkers. Op de verdieping hierboven zijn vier kamers, waarvan twee voor het technische werk (insluiten, snijden, kleuren, wasreconstructies) dienen. Bovendien is hier plaats voor drie wetenschappelijke werkers. Daarachter is een kamer voor drie onderzoekers, waarin tevens de pathologische menschelijke serieën bewaard worden en waar ook de teekenaar en bibliothecaresse werken. De vierde kamer is die van den directeur. Deze kamer dient tevens als bibliotheek. Van de zolders van het instituut wordt de vóórzolder gebruikt voor microskopisch-photographisch werk. Hier worden ook de negatieven en lantaarnplaatjes, van ieder ongeveer 2500, bewaard en eenig ander glaswerk, alsmede een tweehonderdtal wandkaarten. De achterzolder wordt gebruikt voor het maken van microphotographieën. Een gedeelte van dien zolder is afgeschoten en als donkere kamer ingericht. De kasten op dezen zolder dienen als bewaarplaats voor chemicaliën en instrumenten.
Alhoewel de tegenwoordige directeur van het instituut tevens als buitengewoon hoogleeraar verbonden is aan de Universiteit en het materiaal van het instituut op deze wijze ook voor het onderwijs nuttig gemaakt wordt, is het instituut er zelf niet op ingericht om als onderwijsinstituut voor studenten dienst te doen, met uitzondering van diegenen, die voor een dissertatie werken.
De groote meerderheid van de werkers in het instituut zijn doctoren en professoren, meerendeels uit het buitenland, neuro-anatomen of klinische neurologen. Het dagelijksch verblijf in het instituut is ook alleen toegestaan aan den staf en degenen, die daar wetenschappelijk werk verrichten.
De publicaties van het instituut verschijnen gedeeltelijk in de Verslagen (Proceedings) der Koninklijke Academie van Wetenschappen, gedeeltelijk in, meestal buitenlandsche tijdschriften, gewoonlijk in de Engelsche taal. Ieder jaar wordt een lijst van deze publicaties en van het door het instituut ontvangen materiaal, alsmede een verantwoording der gelden, gepubliceerd in het Jaarboek der Koninklijke Academie van Wetenschappen.
C.U. ARIËNS KAPPERS.