Gedenkboek van het Athenaeum en de Universiteit van Amsterdam 1632-1932
(1932)–Hajo Brugmans, J.H. Scholte– Auteursrecht onbekend
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vierde hoofdstuk
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Professor H. Florentinus, hoogleeraar te Leiden, deed - in 1618 - zoodanig schrijven aan de regenten zelfs vergezeld gaan van een ‘potteke mensensmeer’Ga naar voetnoot1) voor de toezending van het lijk eener geëxecuteerde vrouw, daaraan den wensch toevoegend, dat de regenten het (tendienste der zieken!) in dank zouden willen aanvaarden ‘en in toecomende tijden de lichamen derghener die gheëxecuteert sullen moghen werden, te willigher sullen volgen’. Met betrekking tot de in 't Gasthuis geboden gelegenheid tot het anatomiseeren, ‘niet slechts privatim, maar ook publiek’, deelt Dr. J.J. Haver DroezeGa naar voetnoot2) mede, dat tal van later beroemd geworden hoogleeraren daar hebben gewerkt. ‘In 1726 bepaalden Burgemeesteren dat, wanneer eenig geschil mocht ontstaan over het afleveren van lijken, dat verschil te brengen voor de Inspectores Coll., teneinde daarna een rapport kon worden uitgebracht over de hangende questie. In October van 't zelfde jaar kwam een ernstige klacht in van Prof. Ruysch over het besproken punt. Hij zei, te voren alle medewerking gehad te hebben van de aurtoriteiten, doch in den laatsten tijd slechts bemoeilijking en tegenwerking te ondervinden. De hoogleeraar wees op de groote schade daardoor aan het onderwijs in de ontleedkunde toegebracht, ook voor de a.s. vroedvrouwen. Toen hij zich hierover bij een der regenten beklaagde, werd hem door dezen bits toegesproken, dat dit vroeger gemakkelijker ging dan nu. In 1700 was echter reeds door Burgemeesteren goedgevonden, dat, op verzoek der Inspectores Coll. Med. of wel van Prof. Ruysch zelf, op dat hij zijn instructie van 1696 zal kunnen nakomen, om 't vierendeels jaars tot onderricht der vroedvrouwen uit het Gasthuis of Pesthuis, als 't kan geschieden, een uitheemsche of vreemde doode vrouwspersoon zal moeten worden geleverd’. De aan het geneeskundig onderwijs bewezen diensten stempelden het Gasthuis daarom nog geenszins tot een onderwijs-instituut. Het lijdt geen twijfel dat den regenten van dien tijd het denkbeeld alleen reeds onsympathiek geweest zou zijn; ‘twee stuurlieden op één schip’, kwam nog hun nazaten in 1854 zóó verwerpelijk voor, dat het geheele Gasthuisbestuur - de regentessen incluis - aftradGa naar voetnoot3). In verband hiermede zij er aan herinnerd dat - in 1795 - de beide Gasthuis-chirurgijns, H.W. Krieger en R. Schreuder Harmsz. ongetwijfeld met instemming der regenten, zich krachtig en met succes hebben verzet tegen het door de Algemeene Wijkvergadering, namens de Grond- of Wijkvergadering gedane verzoek, het Gasthuis open te stellen voor het chirurgisch onderwijsGa naar voetnoot4). Het ontbreken van een geregeld contact tusschen het geneeskundig onderwijs en de beide Gasthuizen heeft reeds de aandacht getrokken van enkelen der vreemdelingen, die in vroeger eeuwen de Gasthuizen bezochten en hunne bevindingen daarover in de door hen uitgegeven reisbeschrijvingen hebben opgenomen. MeisznerGa naar voetnoot5) - een Duitsch medicus - die het Gasthuis in 1817 bezocht, merkte dienaangaande op, dat hem dit, ‘in 't bijzonder voor wat de Kraaminrichting in het Binnengasthuis betrof, een ernstige fout scheen. Voor opleiding in dezen tak van medische wetenschap toch hadden de studenten in Utrecht, naar hem was medegedeeld, weinig gelegenheid, omdat de Kraaminrichting aldaar slechts aan twee vrouwen plaats bood’. Met ‘de talrijke pupillen die’ - naar CarterGa naar voetnoot6) in zijn beschrijving van het Gasthuis mededeelt - ‘de doktoren assisteeren’ kunnen dan ook alleen de leerlingen vroedmeesters en vroedvrouwen in het Kraamdepartement bedoeld zijn. Howard,Ga naar voetnoot7) een Engelsch philantroop, die zich echter in 't bijzonder voor het gevangeniswezen interesseerde, bezocht, toen hij in 1785 in Amsterdam was, ook het Gasthuis. Hij vereenzelvigt den geneeskundigen staf daarvan waarschijnlijk met een van de hoofdafdeelingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het Athenaeum Illustre. Howard bevond nl. de patiënten nòch op hun lichaam, nòch op hun linnen schoon, ‘een fout - zegt hij - waarvoor het vooroordeel van de Faculteit aansprakelijk is, betrekking hebbende op de ongezondheid van schoon linnen. (voor de zieken)! Enkele bezoekers beginnen hun aanteekeningen over het Gasthuis en Pesthuis met een opmerking over den staat en de plaats van het Binnengasthuis. DaignanGa naar voetnoot1) - Fransch militair geneesheer - die het Gasthuis in 1777 bezocht, zegt daarvan nl. ‘dat het, als de Parijsche hospitalen, dit grootste aller nadeelen heeft: ‘het ligt bijna in het midden der stad, in de volkrijkste buurt’. Hij noemt dit een bewijs voor deszelfs oudheid, ‘want de Hollanders van thans zijn te verstandig om zulk een dwaling te begaan; de vorm der gebouwen zoowel als de naam (van het Gasthuis) zijn een bewijs daarvoor. Het bewijst echter dat de liefdadigheid der stichters onverdacht is, doch tevens dat groote toewijding niet altijd gepaard gaat met een groote mate van rede, want ik wil geen andere beweegredenen voor dusdanige ongerijmde praktijk veronderstellen’. SchultesGa naar voetnoot2) vergelijkt - weinig vriendelijk - de gracht, welke het Gasthuisterrein doorsneed, met de Cocytus. ‘Nòch het ziekenhuis zelf, nòch de zalen, welke ruim en frisch zijn en met Hollandsche - d.w.z. uiterste - zindelijkheid worden in stand gehouden, zijn gebouwd naar de eischen aan een goed ziekenhuis te stellen. Des te grooter dank is men dan ook verschuldigd aan den doktor die met de geneeskundige verzorging der zieken belast is’Ga naar voetnoot3). JollyGa naar voetnoot4) noemt het Gasthuis daarentegen ‘een van de schoonste zaken, welke waard is gezien en nagevolgd te worden’. ThouinGa naar voetnoot5) - 1795 - acht het Amsterdamsche Gasthuis zonder twijfel een der schoonste van Europa. Gaven vreemdelingen aldus hun oordeel over de feitelijke ongeschiktheid der Gasthuizen, als verplegings-inrichtingen te kennen, ook in eigen omgeving waren - en werden steeds meer - personen overtuigd van den dringenden eisch hunner vernieuwing en moderniseering. Niet allen evenwel oordeelden gelijk over de wijze, waarop deze zouden moeten geschieden. De tegenstrijdige meeningen vormden den inzet tot een langdurigen strijd, sedert bekend als ‘de Gasthuis-questie’. Daarover in een volgend hoofdstuk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. 1828-1883. De gasthuisquestie.In het Gemeenteblad van 1870 wordt door het Raadslid van der Toorn opgemerkt ‘dat men bij het nagaan der Gasthuis-questie verbaasd staat over de massa gewisselde stukken tusschen Collegien, autoriteiten enz.’ Het zou dan ook ondoenlijk zijn, van deze questie in dit kort bestek een eenigszins volledig overzicht te geven; ze is feitelijk ingeluid door tal van strijdschriften, welke sedert 1824 het licht zagen. Bedoelde - in brochurevorm verschenen - geschriften, o.a. van de hand der doktoren Thijssen, v. Geuns, Pool en anderen, bepleitten, al naar het inzicht van den schrijver, het vóór of tegen der drooglegging van poldersGa naar voetnoot6) en ophooging van gronden in polderterrein, wegens de daarvan verwachte gevolgen voor den gezondheidstoestand der Amsterdammers, in 't bijzonder voor dien van de bewoners van den zelfkant der stad, onder wie de telken jare heerschende najaarskoortsen de meeste slachtoffers maakten. De geschriften van de hoogleeraren Tilanus en Suringar, de bijdrage van Dr. Fabius in het ‘Archief voor Geneeskunde’ van 1841 en van Dr. Hageman, oud-geneesheer van het Buitengasthuis, brachten weliswaar den staat der beide Gasthuizen mede in het geding, echter werd van de zijde van Gasthuis, nóch van die van het stadsbestuur, vooreerst over deze aangelegenheid gerept. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het eerst wordt in de notulen der regenten-vergadering van 29 Juni 1846 melding gemaakt van bepaalde voornemens tot afdoende verbetering van het Binnengasthuis. Een der leden van het Gasthuisbestuur was van oordeel ‘dat elke gedeeltelijke verbetering, in het Binnengasthuis aangebracht, er nimmer toe zou kunnen bijdragen, om dat gesticht in dien staat te brengen, waarin een, naar de behoeften des tijds ingericht, Gasthuis behoorde te zijn, en dat meer dan eens in de vergaderingen was erkend, dat zonder afbraak en het op den zelfden grond bouwen van een geheel nieuw Gasthuis niets wezenlijk en in allen deele goeds te verwachten was. Dit lid stelde daarom voor, aan dat denkbeeld aanvankelijk in zoo verre gevolg te geven, door aan een bekwamen architect, die ook buiten-'s lands de vermaardste hospitalen gezien heeft, op te dragen, daarvan een schetsteekening en raming van kosten te maken.’ Regenten noodigden daarop nog in het zelfde jaar den architect J. Warnsinck uit, een schets-ontwerp te maken. Het in Januari 1847 ingediende plan voor den bouw van één groot ziekenhuis voor 675 patiënten, zou bevatten: M.V. Kr. vr.
De kosten van den bouw werden geraamd op f 600.000 à f 700.000. Burgemeester en Wethouders, aan wien het plan ter kennisneming werd toegezonden, gaven het Gasthuisbestuur evenwel in overweging om, teneinde in het chronisch plaatsgebrek in de Gasthuizen te voorzien, een andere verdeeling te maken in de hoogte der bestaande lokalen, door deze tot drie verdiepingen op te trekken, hetgeen aanmerkelijk minder zou kosten dan de bouw van nieuwe lokalen en waardoor meer profijt van de (in de hoogte) beschikbare ruimte zou worden getrokken. Regenten antwoordden daarop echter, dat alleen het Mannenziekenhuis en een deel van het Vrouwenziekenhuis, voor zoodanige vergrooting in aanmerking zouden komen, doch dat deze gebouwen den last eener derde verdieping niet konden dragen en de kosten ervan dan ook die van een geheel nieuw gebouwGa naar voetnoot2) aanmerkelijk zouden overtreffen. Het ‘plan Warnsinck’ werd tenslotte door de regenten ongeschikt bevonden, wijl zij het Gasthuisterrein te klein en te onregelmatig oordeelden om daarop een groot en aan de gestelde eischen voldoend ziekenhuis te bouwen.Ga naar voetnoot3) Zij deden daarvan mededeeling aan Burgemeester en Wethouders en vestigden daarbij tevens de aandacht op het terrein der Veemarkt bij de Utrechtsche poort met het aangrenzende Drilveld. Reeds vroeger had het Gasthuisbestuur verzocht, het gebouw van het Grootboek bij het Gasthuis te willen voegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Burgemeester en Wethouders, waarschijnlijk niet met het voorstel der regenten instemmende, gaven in overweging te onderzoeken of de Oranje-Nassaukazerne wellicht tot ziekenhuis in te richten ware, teneinde het Binnengasthuis (toch) te kunnen ontruimen en op dit in het midden der stad gelegen terrein een kazerne te bouwen. Het onderzoek daarnaar werd opgedragen aan een commissie van 3 hoogleeraren: P.J. van Maanen, C.B. Tilanus en F.A.W. Miquel. Deze commissie bracht echter een ongunstig rapport uit; het kazernegebouw werd tot het beoogde doel ongeschikt geacht en zijne ligging aan den rand der stad tegenover de Plantage niet gunstig geoordeeld. In 1853 verscheen van de hand van professor G.E. Voorhelm Schneevoogt, len Geneesheer van het Buitengasthuis, een krachtig pleidooiGa naar voetnoot1) voor de opheffing van het Buitengasthuis en den bouw van een nieuw ziekenhuis op een andere plaats. Hij besluit dit geschrift, waarin hij als zijn oordeel uitspreekt dat slechts de door hem bepleite verbetering ‘het behoud van het leven en het herstel der gezondheid van duizende burgers verzekeren kan’ met de woorden ‘Praeterea censeo Carthaginem esse delendam!’ De Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht onderschreef het afkeurend oordeel van den hoogleeraar volkomen, terwijl in de Raadszitting van 7 November 1855 het lid Wolterbeek verklaarde ‘dat de toestanden onzer beide Gasthuizen zoodanig was, dat het tijd en meer dan tijd kon geacht worden om daarin te voorzien’. De Raad besloot dan ook, op voorstel van het lid Schimmelpenninck een leening van f 3.000.000 aan te gaan ‘tot verbetering der stadswallen en voor de noodzakelijke verbetering onzer Gasthuizen’, welke des ondanks geen stap nader tot een oplossing kwam. Het geschrift van Schneevoogt heeft het streven naar verbetering der Gasthuizen ongetwijfeld nieuw voedsel gegeven; regenten werden nl. uitgenoodigd, aan den Raad rapport uit te brengen over den staat der Gasthuizen; dezen verzochten op hun beurt, den hoogleeraren, zich met het samenstellen ervan te willen belasten. Het daarop door de hoogleeraren ingediende rapport betrof alleen het Binnengasthuis. Zij vingen daarin aan met een opsomming te geven van de verbeteringen, sedert de invoering van het klinisch onderwijs, in de huisvesting, verzorging en voeding der zieken tot stand gekomen. Met betrekking tot de reiniging der zieken diene, dat - vóór 1828 - het Gasthuis geen enkele badkamer bezat; in 1831 werd een lokaal tot dit doel ingericht, later door meerdere gevolgd. Onder de daarbij tevens aangebrachte verbeteringen roemden de hoogleeraren in 't bijzonder de in elke badkamer aangebrachte gelegenheid ‘om door middel van een slang met straalpijp in alle richtingen sterke stort- en straaldouches aan te wenden, waartoe men zich vroeger van een kleine brandspuit bediende’Ga naar voetnoot2). Niettemin handhaafden de hoogleeraren de reeds vroeger door twee hunner uitgesproken meening en gaven in overweging om bij het eventueel ontwerpen van een nieuw ziekenhuis in de plaats van het Buitengasthuis, tevens rekening te houden met de gebreken van het Binnengasthuis, zoodat aan de nieuwe inrichting de noodige uitbreiding gegeven zal kunnen worden, ten einde de beide Gasthuizen in één goed geheel te vereenigen. ‘De verbetering en uitbreiding van het Binnengasthuis zal onvoldoende zijn en moet dus worden ontraden’. De hoogleeraren waren dus - aanvankelijk - voorstanders van den bouw van één centraal ziekenhuis. Het rapport over den staat van het Buitengasthuis, van de hand des heeren Schneevoogt vormde, gelijk zich denken laat, een hernieuwd krachtig pleidooi voor de opheffing van het Buitengasthuis, welks kardinale gebreken daarin nogmaals duidelijk in het licht werden gesteld. Blijkens een, na het openbaar worden van dit rapport, door dokter Luber, oud-geneesheer aan het Buitengasthuis, aan den Raad gericht schrijven, kon deze zich allerminst vereenigen met het toeschrijven van de oorzaken der groote sterfte in het Buitengasthuis, aan de ligging en inrichting van het gebouw, hoezeer hij de waarheid van de in het rapport vermelde feiten nòch wilde ontkennen nòch in twijfel trekken, en dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook, naar zijn meening, eene verplaatsing der zieken naar elders nimmer de gewenschte gevolgen zou hebben. Niettemin kwam de zaak van de vernieuwing der Gasthuizen in den Raad aan de orde; in zijn vergadering van 8 Februari 1860 werd besloten:
Op voorstel van den Raad noodigden de regenten een der curatoren van het Athenaeum Illustre - den heer Van Beeck van Vollenhoven - en twee leden van de Plaatselijke Commissie van Geneeskundig Toevoorzicht - de doktoren C.E. Heynsius en Dr. E.C. Büchner - uit, om te zamen met het Gasthuisbestuur en de vier hoogleeraren, het vraagstuk van de vernieuwing der Gasthuizen nader te onderzoeken. Den 24sten Februari geïnstalleerd, aanvaardde de Burgemeester - de heer Messchert van Vollenhoven - op uitnoodiging van den president-regent het eere-voorzitterschap, en stelde na eenige bespreking vast, dat allereerst de volgende vragen aan de orde dienden te worden gesteld:
Professor C.B. Tilanus was van oordeel dat, voorwat de gebouwen van het Binnengasthuis betrof, alleen het Mannen- en het Vrouwenziekenhuis behoefden te worden vernieuwd. Het verbandhuis oordeelde hij alleszins voldoende, vooral wanneer dit met de daaraan grenzende Directeurswoning zou worden vergrootGa naar voetnoot1). In de vervolg-vergadering van 2 Maart werden daarop een viertal leden uitgenoodigd, een kleine commissie te willen vormenGa naar voetnoot2). In deze commissie werden benoemd: de president-regent der Gasthuizen Danckerts, de hoogleeraren van Geuns en Schneevoogt en het Raadslid Dr. Büchner. Deze commissie zou hebben te onderzoeken:
De heeren zouden zich daarbij kunnen doen bijstaan door een bouwkundige. Den 12den Juni 1860 bracht de subcommissie, die zich van de medewerking van den Stadsarchitect had verzekerd, een uitvoerig verslag uit, waarvan hier slechts de voornaamste punten worden genoemd: De Commissie oordeelde het terrein van het z.g. ‘eiland Marken’ in verband met het gunstige sterftecijfer van die buurt het meest voor ziekenhuisbouw geschikt. Er waren evenwel tal van beletselen om een daartoe strekkend voorstel aan den Raad te doen. Van de overige terreinen, welke als geschikt tot het beoogde doel waren aanbevolen, leek dat van het Binnengasthuis de commissie het meest gewenschte. Wat den bouw zelve betrof, werden zoowel de vorm van een vierkant, waarin de ziekenzalen een binnenplaats omsluiten, als de bouw van meerdere paviljoenen, ongewenscht geoordeeld. De voorstellen der commissie luidden als volgt: Het bouwen van één ziekenhuis van het corridor-systeem, bestaande uit twee verdiepingen, elk ter hoogte van 5 meter, waarop de ziekenzalen en een z.g. Rez de Chaussée, hoog | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 meter; deze laatste of niet, of althans slechts gedeeltelijk, tot ziekenzalen te bestemmen. Het grootste deel der zalen zou 12, enkele 20, weer andere 6 en eenige 1 à 2 bedden moeten bevatten. De lengte en breedte der zalen voor 12 bedden zouden moeten zijn 10 bij 7½ meter, het raam in den korten wand, de bedden ter weerskanten van de lange zijden; de corridor zou een breedte moeten hebben van 3 meter; 1200 bedden, van welke in normale omstandigheden steeds 200 beschikbaar zouden moeten zijn, werden alleen reeds voor de gewone behoefte noodig geoordeeld. Behalve de noodige dienstvertrekken en onderwijslokalen, w.o. ‘eenige collegekamers’, voor ambulante klinieken en sommige specialisten, zou het Gasthuis een eigen bakkerij met opslagplaats voor het meel en bewaarplaats voor het brood moeten hebbenGa naar voetnoot1). Op de geprojecteerde - niet tot wandelplaats voor patiënten bestemde - binnenplaats, ter linker- en rechterzijde door ziekenzalen, en aan de voor- en achterzijde respectievelijk door onderzoekkamers en een Anatomie-inrichting, geheel ingesloten, zou eventueel een gashouder worden opgesteld. In de Rez de Chaussée van elken vleugel zou een stoommachine worden geplaatst, ten dienste van het toepassen van een systeem van heeteluchtverwarming, naar het voorbeeld van het Parijsche hospitaal Necker. De daarbij te ontwikkelen stoom zou tevens kunnen worden benut: a voor het verwarmen van het benoodigde water voor de badkamers en de zalen, b voor het in beweging brengen der hijschtoestellen (liften) en c voor het drijven der stampinrichting van de apotheekGa naar voetnoot2). In een afzonderlijk rapport was het vraagstuk der Kraaminrichting behandeld; als resultaat van de gehouden besprekingen daarover werd voorgesteld de bouw van een Kraaminrichting voor 60 vrouwen in de onmiddellijke nabijheid der Gasthuisgebouwen, waartoe rapporteurs het aan het Binnengasthuis grenzende Oude mannenhuis bijzonder geschikt oordeelden. Zoowel het voormalige Leprozenhuis als het gebouw op den hoek der Heeren- en Brouwersgrachten, voorheen in gebruik tot kantoren der Handelmaatschappij werden, wegens hun verwijderde ligging, ongeschikt geoordeeld. Het eenige gebouw in de nabijheid van het Gasthuis dat, met het Oude mannenhuis, tot het beoogde doel geschikt lag - het Athenaeum Illustre - was te beperkt van lokaliteit en miste een ruime plaats. Aan de hand der hier vermelde stukken diende het Gasthuisbestuur den 26sten October 1860 het ‘Rapport over de verbetering van den staat der Gasthuizen’ aan den Raad in. De voornaamste punten daarvan behelsden:
Nadat de Raadsleden van dit rapport kennis hadden kunnen nemen, richtte Dr. Heynsius den 20sten November 1860 een missive aan den Raad, waarin hij zich tegenstander betoonde van het door de regenten aanbevolen plan. Hij deed daarbij tevens het volgende voorstel: Bouw van 3 kleinere ziekenhuizen, te weten: een op het terrein van het Leprozenhuis, een op het terrein van het Buitengasthuis na afbraak van dit gebouw en een op het terrein van het Binnengasthuis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van zijn meening over den bouw van een ziekenhuis in polderterrein, welks ophooging met zand door hem zelfs niet noodzakelijk geoordeeld werd, gaf hij ook tijdens de verdere behandeling der zaak blijk. De Plaatselijke Commissie voor Geneeskundig Toevoorzicht waarvan Dr. Heynsius de voorzitter was, gaf, in een schrijven aan den Raad van 17 Januari 1861 als haar oordeel te kennen: Dat op een totaal aantal van 1200 à 1300 zieken en 1500 bedden zou moeten worden gerekend. De Commissie formuleerde hare wenschen als volgt:
Ook de architect Leliman, die reeds ten verzoeke van professor Schneevoogt een plan voor een ziekenhuis op het ‘eiland Marken’ ontworpen hadGa naar voetnoot1), wendde zich in een schrijven van 4 December 1860 tot den Raad teneinde te informeeren:
Leliman achtte het hoekige en bijna ongenaakbare terrein van het Binnengasthuis ongeschikt tot den bouw van een ziekenhuis voor meer dan 400 à 500 zieken. ‘Tot daarstelling van een eenigszins monumentaal bouwwerk, Amsterdam waardig, wordt een vrijliggend, rechthoekig terrein vereischt’. Alleen de afdeeling Amsterdam der Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst, gaf, in een adres van 27 December 1860, hare ingenomenheid met het voorstel der regenten te kennen, zij het dan dat een plaatsruimte voor 1000 zieken waaronder 100 bedden voor syphilistische zieken, voldoende geoordeeld werd. Het Gasthuisbestuur heeft op de hiervoor medegedeelde bezwaren en opmerkingen in een schrijven aan den Raad van 28 Februari 1861, geantwoord; tegenstanders van den bouw van een afzonderlijk Gasthuis voor lijders aan geslachtziekten, oordeelden zij een voldoende scheiding dezer zieken van de overige patienten evenwel niet doenlijk. Zij wilden daarom niet àl de syphilitische zieken uit het Gasthuis weren, doch konden zich niet vereenigen met het denkbeeld, ‘om de prostistuées, die tengevolge eener strafverordening naar het Gasthuis zouden worden verwezen, op te nemen in een inrichting aan liefdadigheid gewijd en voor de verpleging van zieken bestemd. Dezulken dienen van de overige zieken streng gescheiden en anders behandeld te worden.’ (!) Zelfs de regenten der Inrichting voor stadsbestedelingen trokken, in vereeniging met de Plaatselijke Commissie voor Geneeskundig Toevoorzicht, te velde tegen hetgeen door regenten was opgemerkt ten aanzien van de door deze colleges geoefende kritiek op de toelichting van het ontwerp-plan. Regenten zonden den 28sten Februari een nieuw adres aan den Raad, ter nadere ondersteuning van hun voorstellen. In de Raadszitting van 27 Maart, waarin de plannen werden behandeld, staakten de stemmen over een amendement, ingediend door het lid Cool - oud-regent der Gasthuizen - om het Binnengasthuis voorloopig te laten blijven zooals het was en, ter vervanging van het Buitengasthuis, een nieuw ziekenhuis te bouwen op een nader aan te wijzen, en binnen de gemeente gelegen, terrein. Een ander raadslid steunde dit amendement; hij had op zijn reizen in Duitschland geen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkel groot ziekenhuis gezien, waaraan niet insgelijks groote gebreken kleefden, en was dan ook van oordeel, dat het Binnengasthuis niet het slechtste was. Tenslotte machtigde de Raad, bij besluit van 3 April 1861, den regenten, om op de door hen aangegeven grondslagen ter verbetering van den staat der Gasthuizen, in overleg te treden met een bekwaam architect; de Kraaminrichting zou evenwel 75 in plaats van 60 bedden moeten bevatten. De architect Godefroy, daartoe aangezocht, verklaarde zich bereid, een schets-ontwerp te maken; reeds den 4den Juli konden regenten Burgemeester en Wethouders een ontwerp aanbieden; het omvatte:
Door eventueelen aanbouw van nog driemaal twee zalen, elk voor 12 bedden, in een deel der tuinen van de Nederlandsche Bank, zouden daaraan nog 72 kribben kunnen worden toegevoegd. Ten behoeve van eventueel in te richten Collegezalen zouden 5 mannenverbandzalen met te zamen 60 bedden kunnen worden ingeruimd. Voor de operatiekamer op de tweede verdieping van den uitbouw (aan de zijde van den Grimburgwal) werden de lengte- en breedteafmetingen gesteld op 10 bij 10 meter. De zuidelijke gevel van het Oudemannenhuis zou moeten worden gesloopt en de gevelmuur van den tuin van dat gebouw vervangen door een ijzeren hek; de mannenwandelplaats zou door een steenen muur van den openbaren weg worden afgesloten. Op den zolder boven het naar den Grimburgwal gekeerde hoofdgebouw, zouden daarenboven 200, op die boven de vleugels 170 dienstboden gehuisvest kunnen worden. De bouwkosten werden geraamd op f 1.700.000 en die voor de meubileering op f 150.000. Voor den bouw eener Kraaminrichting werden de volgende terreinen het meest geschikt geoordeeld: het voormalige Oude mannenhuisGa naar voetnoot1), de gebouwen der Nederlandsche Bank en eenige perceelen aan den KloveniersburgwalGa naar voetnoot2). Daarbij werd aan de gebouwen der Nederlandsche Bank, als grenzende aan de aan die zijde te bouwen vrouwenafdeeling, de voorkeur gegeven. Het gebouw zou drie verdiepingen moeten bevatten waarvan de 1ste en 2de verdieping elk 3 zalen, ieder voor 12 kribben; de kosten van den bouw en meubileering werden geschat op f 145.000, de duur van den bouw van beide complexen op 6 jarenGa naar voetnoot3). Burgemeester en Wethouders, het plan aan den Raad indienende, merkten daarbij op, dat de totale kosten gevoegelijk op f 2.500.000 dienden te worden gesteld. De Raad besloot daarop in zijn vergadering van 1 April 1863 op voorstel van het lid Pijnappel, Burgemeester en Wethouders uit te noodigen den Regenten in kennis te stellen met de financieele bezwaren, welke tegen het ingediende plan bestonden, en hen uit te noodigen, den Raad van advies te willen dienen, wat er gedaan zou kunnen worden ter vermindering daarvan, 't zij met behoud, dan wel door vermindering van het oorspronkelijke plan om één Gasthuis te bouwen. De heer Godefroy, des gevraagd, gaf den regenten in overweging: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De zaak bleef geruimen tijd sleepende en bood daardoor Dr. Büchner gelegenheid, te zamen met een viertal anderen den 24sten November 1863, een tegenvoorstel in te dienen, n.l. den bouw van een ziekenhuis voor 300 bedden op de Schans bij de Zaagbarrière, waartoe een stuk grond ter grootte van een derde H.A. zou moeten worden aangeplempt. De kosten daarvan werden begroot op f 500.000. Zoowel regenten als hoogleeraren verzetten zich tegen dit plan. Laatstgenoemden herinnerden daarbij aan een vroeger - mede door Dr. Büchner uitgebracht - advies ‘dat het bouwen van een Gasthuis buiten de Stad of aan de Stadsvest onraadzaam moet worden geacht’. De Plaatselijke Commissie voor Geneeskundig Toevoorzicht was evenwel van oordeel ‘dat het op de Zaagbarrière te bouwen gasthuis niet zal zijn de rijke bron van koortsen en malaria-ziekten, al staat het op een terrein, dat, naar algemeen gevoelen, uit een hygiënisch oogpunt verwerpelijk moet worden geacht, maar dat, naar statistische berekeningen van den laatsten tijd juist gebleken is, niet zoo ten eenenmale verwerpelijk te zijn’. Tot veler teleurstelling deed de verkoop door den Staat van het gebouw van het Grootboek aan de Nederlandsche Bank het door de regenten ingediende plan teniet. Het Gasthuisbestuur berichtte daarop bij schrijven van 25 November aan den Raad:
Regenten verzoeken daarom dat de Raad zich afvrage, of hij één groot Gasthuis wil of daarop wil terugkomen, om, in het laatste geval te besluiten tot de vervanging van het Buitengasthuis alléén door een nieuw gesticht. Zij vragen bij voorbaat den waarborg dat, welke beslissing er ook genomen worde, éérst een terrein en een bedrag bepaald, en dan van hen een nieuw plan gevraagd worde. Het is bekend dat de deskundige adviseurs der regenten, met het oog op de eischen der hygiëne alle terreinen aan den omtrek der stad - alleen die aan het IJ gelegen uitgezonderd - afkeurden. De door regenten geraadpleegde architect had nog in overweging gegeven den Raad te verzoeken, zelf een geschikt terrein aan te wijzen, dat, naar zijn oordeel te vinden was in de Plantage, van den Hortus Botanicus af tot aan de Middenlaan; tot grondslag voor een raming der kosten zou moeten worden aangenomen f 2000 per krib, buiten de onteigeningskosten. Van eenig voorstel daartoe vermelden de bescheiden evenwel niets. Inmiddels hadden de hoogleeraren, aan wie een concept van het hiervoor vermelde schrijven der regenten ter kennisneming was toegezonden, aan het Gasthuisbestuur bericht, dat zij slechts met het onder a genoemde volkomen instemden; zij gaven regenten dan ook in overweging zich uitsluitend tot de daarin gestelde vraag te bepalen en verder den Raad te kennen te geven, dat zij bij hunne overtuiging bleven, dat beide Gasthuizen door één nieuw ziekenhuis zouden moeten worden vervangen. Ook werd in een der nummers van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde van 1865 de uitvoering volgens het oorspronkelijke plan door professor C.B. Tilanus bepleit. Inmiddels was de strijd over het voor en tegen van den bouw in polderterrein en aan den buitenkant der stad ontbrand. De klinische hoogleeraren en professor Voorhelm Schneevoogt, als ook Dr. G.D.L. Huet, die professor Schneevoogt als 1e Geneesheer aan het Buitengasthuis was opgevolgd, deden zich als tegenstanders daarvan kennen. Dr. Heynsius bepleitte daarentegen in een vlugschrift, getiteld ‘De bodem van Amsterdam en de omliggende polders in bescherming genomen’ (1865) dien bouw, terwijl hij in een tweede brochure welke tot titel droeg: ‘Is het middelpunt van Amsterdam gezonder dan de Plantage? (1866) welke in 't bijzonder bedoeld was als een vraag aan de regenten, zijn standpunt nader uiteenzette. Dr. Huet beantwoordde beide geschriften in een geschrift, getiteld: ‘Een stem uit den polder’, terwijl de doktoren Sarphati en Büchner zich aan de zijde van Dr. Heynsius schaarden. Inmiddels had zich den 1sten Maart 1865 in verband met de ingetreden stagnatie, een commissie uit de burgerij gevormdGa naar voetnoot1) tot het bijeenbrengen van een aan den Raad aan te bieden bedrag aan geld, teneinde daarvoor al vast een Gasthuis voor 200 zieken ter vervanging van het Buitengasthuis, en een Kraamzaal te doen bouwen. Binnen enkele weken ontving de commissie toezeggingen tot een gezamenlijk bedrag van f 144.000. Waar reeds alleen voor den bouw van een ziekenhuis voor 200 bedden, (dus zonder kraamzaal) een som van minstens f 300.000 noodig geoordeeld en van verdere toezeggingen weinig vernomen werd, besloot de commissie, in hare vergadering van 27 Augustus 1866, haar streven op te geven. De reeds gestorte gelden (f 67.000) w.o. een som van f 25.000 van den regent Mr. J. v. Eeghen, en een bedrag van f 1550 als opbrengst van muziekuitvoeringen en voorstellingen ten behoeve van het doel gegeven, werden overgedragen aan het Gasthuisbestuur. In een brochure, getiteld ‘Een nieuw Gasthuis te Amsterdam’ (1867) stelt Dr. Gori, oud-officier van Gezondheid den bouw voor van:
Daarenboven wenschte hij: een evacuatie-hospitaal in het Gooi, een ‘Succursaal’ aan het strand te Zandvoort en een ‘Maison de Santé voor betalende patiënten. Dr. HuetGa naar voetnoot2) bestreed deze voorstellen, zoowel wegens de verspreide ligging der te bouwen ziekenhuizen alswel wegens hun aantal en grootte. Men zou dit, naar hij - ongetwijfeld eenigszins ironisch - opmerkt, nog wel kunnen vermeerderen, ‘met enkele kinderhospitalen en een afzonderlijk verblijf voor tijdelijk af te zonderen krankzinnigen, een gesticht voor ongeneeslijken enz. Hij besluit met de opmerking, ‘dat dit plan tot de utopieën behoort’. Na opnieuw gehouden besprekingen deden Burgemeester en Wethouders den 8sten December 1866 de volgende voorstellen betreffende den gasthuisbouw ter beoordeeling aan de regenten toekomen: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Regenten antwoordden in een schrijven van 2 Maart 1867, dat, hoezeer de plannen niet in alle opzichten aan de bestaande gegronde bezwaren tegemoet kwamen, zij toch aan het open terrein van den Stadstimmertuin boven dat aan de Houtzaagmolenpoort de voorkeur gaven, en zij zich met de voorstellen vereenigden. Daarop diende het Dagelijksch bestuur den 9den April 1867 aan den Raad de volgende voorstellen in:
De keuze van het terrein der te bouwen Kraaminrichting berustte op de volgende overweging van Burgemeester en Wethouders: er zijn twee partijen, de eene verlangt één groot ziekenhuis voor 1000 bedden, wat nu niet meer kan; de andere een Gasthuis voor 400 bedden en een afzonderlijke Kraaminrichting voor 70 à 80 vrouwen. Wanneer de laatsten dus uit het Binnengasthuis worden verwijderd is er plaats genoeg. Voor de geheele afzonderlijke Kraaminrichting zou misschen het terrein naast de Nederlandsche Bank zeer geschikt zijn, met het oog zoowel op het onderwijs als op de ligging ervan. In de Gemeenteraadszittingen van 8 en 9 Mei werd de voordracht behandeld. Tijdens de zitting diende Dr. Büchner een tweetal voorstellen in, nl. het aan de orde stellen van den bouw van een ziekenhuis voor 300 zieken op de Schans bij de Zaagbarrière en het aanhouden van de voordracht van Burgemeester en Wethouders; beide voorstellen werden evenwel verworpen. Wel werd de voordracht aangenomen, echter niet dan na door het aannemen van een tweetal amendementen belangrijk te zijn gewijzigd:
De klinische hoogleeraren alsook een 67-tal doktoren gaven, in een adres aan den Raad, hun ontstemming over het gevallen besluit te kennen. Den 15den Mei berichtten de regenten aan den Raad, dat zij met leedwezen het besluit tot den bouw van een ziekenhuis op een terrein, waarvan de klinische hoogleeraren reeds in een aan den Raad gericht schrijven van 13 Februari 1864 met betrekking tot het voorstel Büchner hadden verklaard, ‘dat zij met nadrukkelijken ernst en met eenparige stemmen, evenzeer op grond van de algemeene ervaring van geneeskundigen van Amsterdam als met het oog op de statistieke berekeningen van den lateren tijd, het terrein van de Zaagpoort (waarmede dat bij de Raampoort in dit opzigt geheel gelijk staat) uit een hygiënisch oogpunt ten eenenmale verwerpelijk achten’. Verder ‘dat gemelde Heeren waarschuwen, dat het tegenwoordig geslacht geene onvoorzichtigheid, geen dwaasheid bega, waardoor het zich het regtmatig verwijt van de nakomelingschap op den hals zoude halen, als dat nieuw te bouwen ziekenhuis andermaal mogt blijken, een rijke bron van koortsen en malaria-ziekten te zijn’. Waar het Gasthuisbestuur de uitvoering der aangenomen plannen verderfelijk voorkwam, had het, gezien de opgedane ervaringen, nòch lust, nòch moed, om opnieuw mede te werken aan het maken van bouwplannen, welke aan de goedkeuring van den Raad zouden moeten worden onderworpen. Regenten dienden dan ook hun ontslag in, dat hun in de Raadsvergadering van 31 Mei 1867 op de meest eervolle wijze verleend werd, onder vereerende uitnoodiging nochtans, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hun ambt tot September te willen waarnemen. Een tijdelijke Raad van Administratie, gevormd door een tweetal leden van het Dagelijksch Bestuur der Stad, zou voorloopig het beheer en toezicht en de behandeling der gewone zaken op zich nemen, terwijl de Raad den 7den April 1869 besloot, de directie der beide Gasthuizen op te dragen aan een geneeskundige, als hoedanig met ingang van 1 Juli d.a.v. in dienst trad Dr. E.H.G. Thijssen. Met ingang van laatstgenoemden datum werd tevens een uit vijf leden bestaande ‘commissie van beheer over de Gasthuizen’ benoemd, aan welke de Directeur-geneeskundige als zesde lid werd toegevoegd. De bouw der Kraaminrichting werd inmiddels, nadat de plannen daarvoor den 15den Januari 1868 door den Raad waren goedgekeurd, in Juli van dat jaar voor een bedrag van f 164.964 aanbesteed; het gebouw kon den 10den Juni 1870 ter beschikking van het Gasthuisbestuur worden gesteld; het werd echter pas in Juni 1871 in gebruik genomen. Ongetwijfeld in strijd met het principe, dat aan den bouw der Kraaminrichting ten grondslag gelegen had, besloot de Raad op voorstel van Burgemeester en Wethouders in zijne vergadering van 14 September 1870: ‘om den Directeur-geneeskundige te machtigen van de overblijvende ruimte der Kraaminrichting tijdelijk(?) gebruik te maken voor zoodanige lijders, wier verpleging wordt geacht niet schadelijk te zijn voor de gezondheid der verpleegde Kraamvrouwen’Ga naar voetnoot1). Inmiddels hadden Burgemeester en Wethouders, in September 1867 tijdelijk als bestuurders der beide Gasthuizen opgetreden, aan den Stadsarchitect en den architect Godefroy opgedragen, een plan te ontwerpen voor den bouw van een ziekenhuis, op een der daartoe bij Raadsbesluit aangewezen terreinen, aan welke lastgeving den 30sten Juli 1868 werd voldaan. Burgemeester en Wethouders lieten het ter kennisneming en beoordeeling bij de onderscheidene commissiën circuleeren, waarna het, voorzien van de ingekomen rapporten, aan de commissie van voorbereiding der Publieke Werken werd gezonden. Deze heeft zich met het geven van een advies blijkbaar niet gehaast; eerst in de gemeenteraadszitting van 7 April 1869 deelden Burgemeester en Wethouders mede, dat de plannen en de daarover uitgebrachte rapporten aan de ontwerpers waren teruggezonden, met verzoek, ze overeenkomstig de gemaakte opmerkingen te wijzigen. Dit geschiedde; evenwel kwam de zaak eerst den 10den Juni 1870 opnieuw bij den Raad in behandeling. Burgemeester en Wethouders gaven nu echter in overweging om, alvorens een besluit te nemen, de vraag te stellen, of het ook raadzaam ware plannen tot verbetering van het Binnengasthuis op te maken en in te dienen, vóórdat met den bouw van een ziekenhuis bij de Zaagmolenpoort zou worden aangevangen, en tevens, of het nieuwe Gasthuis al dan niet zou worden ingericht ten dienste van het geneeskundig onderwijs. Den 22sten Juni werd de behandeling voortgezet. Een der raadsledenGa naar voetnoot2) stelde zich daarbij voor: ‘Dat het niet de bedoeling zou zijn de bestaande gebouwen te sloopen, ten einde op het vrijgekomen terrein een geheel nieuw Gasthuis op te trekken, maar ze zooveel mogelijk te verbeteren, te verbouwen en in onderling verband te brengen, zoodat men zou verkrijgen, een Gasthuiskolonie. Misschien zou een dergelijke inrichting niet aan de hoogste eischen der wetenschap voldoen, echter onder de geneeskundigen begint men in te zien, dat ook in deze zaak het ideaal moeilijk te bereiken zal zijn’. De Raad besloot nochtans, overeenkomstig het advies van Burgemeester en Wethouders en stelde daarbij, tot verbetering van het Binnengasthuis, het Oude Mannenhuis, het O.Z. Heerenlogement en de aangrenzende pakhuizen ‘het Wapen van Amsterdam’ en ‘St. Pieter’ ter beschikking van het Gasthuisbestuur, onder uitnoodiging, met den Directeur-geneeskundige de noodige plannen te doen ontwerpen en in te dienen, aan welke uitnoodiging reeds in November 1870 kon worden voldaan. Nadat ook deze plannen door de onderscheidene commissiën waren beoordeeld, werden ze in Juni 1871 weer aan het Gasthuisbestuur, onder bijvoeging van de schriftelijk gemaakte opmerkingen, toegezonden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat ze daarna, met een begeleidende ‘memorie van beantwoording’ opnieuw aan Burgemeester en Wethouders deed toekomen. Dr. Berns meende ‘te mogen betwijfelen of deze plannen in extenso wel ooit gemaakt zijn’Ga naar voetnoot1). Professor J.W.R. Tilanus deelt evenwel mede, dat een volledige teekening van het plan in 't bezit is van het (Koninklijk) Oudheidkundig genootschap. In het Oud-archief der Gemeente bevindt zich een plattegrondteekening van dit plan, waaruit blijkt, dat het niet anders geweest is dan het zetten van nieuwe lappen op een oud kleed. Het plan behelsde, voor wat de amoveering der eeuwenoude Klooster- en andere gebouwen aanging, slechts het sloopen van het voormalige ‘Kraamdepartement’, weleer kapel der Oude nonnen; de rest zou intact worden gelaten en slechts van bevolking verwisselen. Aan het van 1594 dateerende Verbandhuis, dat nog in 1834 met een aanbouwsel - een operatiekamer met een tweetal isoleerkamers - vergroot was, zou nog een gebouwtje voor ernstig gewonden worden toegevoegd. Het gebouw der voormalige Klinische School aan den Kloveniersburgwal zou worden bestemd tot woning van den Geneesheer-directeur. Slechts een drietal nieuwe gebouwen waren in het plan begrepen, te weten: twee vrouwenziekenhuizen, respectievelijk geprojecteerd in den voormaligen tuin der regenten en regentinnen en op de plaats van het Oude Zijds Heerenlogement en de beide pakhuizen. Het derde betrof een gebouwtje op het plein ‘de Blijde hoek’, bestemd tot polikliniek met wachtkamers. Het aldus voorgestelde plan werd o.m. heftig bestreden door Dr. Gori, in een door hem geschreven vlugschrift: ‘Een ziekendorp te Amsterdam’. Schrijver verklaart zich daarin opnieuw tegen het concentreeren of beter gezegd opeenhoopen van alle zieke en gewonde armen in één groot Gasthuis’; het bouwen van een Gasthuis of Kraaminrichting in het midden eener groote stad is in strijd met de eenvoudigste begrippen der gezondheidsleer. Voorstander van den bouw van meerdere kleine ziekenhuizen, gaf hij in overweging, een tweetal ziekenhuizen te bouwen, en wel één op de Schans bij de Zaagmolenpoort en één tusschen de Leidsche- en Weteringbarrières. De meerderheid der hoogleerarenGa naar voetnoot2) keurde, in haar rapport van 21 December, het plan unaniem af; het zondigt - zeiden zij - tegen het a. b. c. der Gasthuisvraag. De Commissie van voorbereiding van Publieke Werken stond niet onsympathiek tegenover het plan; een der leden deed echter opmerken ‘dat de bestaande gebouwen nog in den besten staat verkeerden en men er vooreerst niet aan behoefde te denken ze te amoveeren’. Een ander betreurt, dat er geen historische nota bestaat, waarin alle phasen der Gasthuisquestie chronologisch gerangschikt en kritisch behandeld zijn. De Commissie wijst er verder op, dat het Oude mannenhuis, reeds afgekeurd voor kazerne wegens gemis aan licht en lucht, nooit dienen kan voor een behoorlijk Gasthuis; dat de verbouwingsplannen, met een kostenbedrag van f 1.500.000 niet aan de verwachting zullen beantwoorden en eindigt met als haar meening uit te spreken, dat de Gemeenteraad niet licht zal besluiten tot den bouw van een zóó ongunstig geplaatst ziekenhuis, als dat bij de Zaagmolenpoort zou zijn, en evenmin tot het stichten van één groot Gasthuisgebouw. De afdeeling Amsterdam der Maatschappij tot bevordering der geneeskunst had zich, in een adres aan den Raad van 22 Mei, integendeel voor een vergroot en verbeterd Binnengasthuis verklaard, op grond van de voortreffelijke eigenschappen der terreinen. Burgemeester en Wethouders maakten daarbij bezwaar, het geheele Oude mannenhuis beschikbaar te stellen; voor de in het gebouw gevestigde vier tentoonstellingszalen was in het centrum der stad geen andere plaats beschikbaar, en deze in het gebouw te laten, werd ongepast geoordeeldGa naar voetnoot3). Zij stelden dan ook, mede op grond van het rapport der Commissie voor de Publieke Werken, voor, de aangeboden plannen zoo als zij daar liggen, af te keuren en de Commissie uit het Burgerlijk Armbestuur voor de Gasthuizen uit te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noodigen, in overleg met den Directeur-geneeskundige een plan te ontwerpen tot verbetering van het Binnengasthuis binnen de bestaande grenzen zonder gebruikmaking van omliggende gemeentegebouwen, en tevens te beslissen of de bouw van het ziekenhuis bij de Zaagmolenpoort zal worden gehandhaafd. Den 27sten December 1874 besloot de Raad het Gasthuisbestuur uit te noodigen, nieuwe plannen tot verbetering van het Binnengasthuis in te dienen, met gebruikmaking der reeds vroeger ter beschikking gestelde gebouwen, met uitzondering evenwel van het Oude-mannenhuis, en den bouw van een ziekenhuis inplaats van het Buitengasthuis te handhaven. Eerst in April 1872 dienden Burgemeester en Wethouders een nieuwe voordracht aan den Raad in, welke al evenveel tegenkanting ontmoette. Het door 't Gasthuisbestuur en den Directeur-geneeskundige ontworpen plan, dat op zijn beurt de spitsroeden der betrokken commissiën doorloopen had, betrof den bouw van een gebouw voor Vrouwenverband, een voor Anatomie en een Polikliniek met wachtkamers. De Gezondheidscommissie getuigde er van dat zij er wel een nieuwen bouw maar geen verbeteringen in vindt; zij keurde het Polikliniekgebouw met wachtkamers naast de apotheek af, en eveneens het Vrouwenverband en verzette zich met alle kracht tegen het stichten van een gebouw voor Anatomie met lijkenkelders op het terrein van het Gasthuis. De Directeur-geneeskundige beantwoordde dit rapport; hij acht, met het nieuwe gebouw aan den Grimburgwal juist een gouden tijdperk aangebrokenGa naar voetnoot1) en het overige van het Gasthuis in den besten staat. Als de vrouwen slechts uit het Verbandhuis verwijderd zijn, is dit volkomen voldoende in te richten; ook het Anatomie-gebouw keurde hij goed. Evenzoo betuigden de beide hoogleeraren Tilanus en Lehman, in een adres aan den Raad, van 12 Mei, hun ingenomenheid met de voordracht; van het Anatomie-gebouw verklaarden zij ‘dat het aan alle hygiënische eischen voldoet, en van het Vrouwenverband ‘dat het afdoende en uitstekend wordt ingericht’Ga naar voetnoot1). De meerderheid der hoogleeraren zond, nog op den dag der in behandelingneming van de voordracht - 15 Mei - een schrijven aan Burgemeester en Wethouders. Daarin herinneren zij aan de hoofdstrekking van hun schrijven van 21 December 1871, nl.: ‘dat zij zich, bij gemis aan een algemeen plan, behoorden te onthouden van de beoordeeling van een plan, dat slechts een stuksgewijze verbetering beoogde. Intusschen verklaarden zij zich bereid, om mede te werken tot het ontwerpen van een deugdelijk plan. Wijl het hun voorkwam, dat van hen zulk een plan, alsmede de beoordeeling van het reeds ingediende plan verwacht dan wel verlangd werd, verklaarden de hoogleeraren, het ontvangen van zoodanige opdracht op prijs te zullen stellen. Van het ingediende plan merkten zij op, dat daarbij aan de vele en gewichtige eischen, welke als wezentlijke beginselen der ziekenhuisbouw op den voorgrond behooren te staan, ter nauwernood schijnt te zijn gedacht. Bij de in behandelingneming stelde de Voorzitter voor, den hoogleeraren voor hun aanbod dank te zeggen, doch er geen gebruik van te maken. Een der leden deed echter het voorstel, hun een termijn van vier weken toe te staan voor het indienen hunner plannen en inmiddelds de voordracht te schorsen. Dit voorstel werd verworpen en de voordracht goedgekeurdGa naar voetnoot2). Met den bouw werd in 1874 aangevangen; het Anatomie-gebouw en de Polikliniek in den Blijden Hoek kwamen in 1875, het Vrouwenverband in 1876 gereed. Inmiddels had de Raad in Juni 1873 het Gasthuisbestuur uitgenoodigd, de vereischte voorstellen te doen tot uitvoering van het besluit tot den bouw van het Ziekenhuis voor 400 zieken bij de Zaagmolenpoort, en tevens te onderzoeken voor hoeveel kribben en op welke wijze het nieuw te bouwen ziekenhuis zou moeten worden ingericht en of het bij Raadsbesluit van 10 Mei 1867 aangewezen terrein daarvoor geschikt was te achten. Het Gasthuisbestuur stelde daarop voor: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bouwen van meerdere, geheel vrijstaande paviljoenen, te zamen voor 500 kribben, geplaatst op een geheel open terrein, waartoe de grond van het Buitengasthuis wel het meest geschikt geoordeel werd. Dit plan werd, na den gebruikelijken weg te hebben gevolgd en van de noodige commentaren voorzien te zijn, aan Burgemeester toegezonden. Den 6den Augustus 1874 werden nu de volgende voorstellen aan den Raad ingediend:
Uit de mede overgelegde adviezen bleek, dat de Commissie uit het Burgerlijk Armbestuur voor de Gasthuizen, het college van hoogleeraren en de meerderheid der Gezondheidscommissie zich met de voorgestelde plannen vereenigd hadden. De hoofdindeeling van het plan betrof: een Directiegebouw, één gebouw, gesplitst in twee helften voor 500 zieken, twee geïsoleerde gebouwen voor besmettelijke zieken en krankzinnigen. Niettegenstaande nu alle partijen het met deze grondtrekken in hoofdzaak eens waren, werd den 14den September door het raadslid J. Teixeira de Mattos met drie anderen een tegenvoorstel ingediend, behelzende:
Bij de behandeling der beide voorstellen op den 18den November, werd punt 1 van de voordracht van Burgemeester en Wethouders, en de beide punten van het voorstel des heeren Teixeira de Mattos c.s. aangenomen! Blijkbaar heeft men evenals vroeger, geen haast gemaakt met de uitvoering er van, althans gaf de heer Teixeira in October 1875 den raad, den Gasthuisbouw vooral niet uit te stellen, drie jaren later gevolgd door het voorstel om f 1.000.000 voor den Gasthuisbouw op de begrooting te brengen. Bij de behandeling der begrooting van 1881 verklaarde de Voorzitter het te betreuren, ‘dat deze begrooting geen rekening houdt met den Gasthuisbouw’. Wel werd tot tweemaal toe een bedrag van f 100.000 voor de uitvoering der plannen uitgetrokken, echter gevoelde een der leden zich er door bezwaard, dat de eventueele voorstemmers gehouden zouden zijn aan het emplacement van den Stadstimmertuin. Dit lid verklaarde dan ook, ‘dat aan zijn stem vóór de voordracht, de beteekenis zou moeten worden gehecht, dat de Raad èn de plannen èn de plaats zal hebben goed te keuren’. Een nieuwe kink in den kabel derhalve; waarmede de gasthuisquestie opnieuw voor onbepaalden tijd van de baan was. G. HELLINGA. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. De reorganisatie van de verpleging in de gasthuizen en de bouw van het academisch ziekenhuis, 1883-1932.De uitnoodiging om in dit Gedenkboek het een en ander over de gasthuizen in Amsterdam over de laatste 50 jaren mede te deelen, heb ik gaarne aangenomen, omdat ik de geheele evolutie van ziekenverpleging en ziekenhuis-inrichtingen in die jaren, van nabij heb medegemaakt. Ik heb gemeend het tot mij gerichte verzoek zóó te moeten opvatten, dat hier slechts die ziekenhuizen besproken worden, die met ons Medisch Hooger Onderwijs in verband staan. Derhalve het Binnengasthuis en het Buiten- later Wilhelmina-gasthuis en het door ombouwing van dit laatste, tot stand komende Academisch ziekenhuis. Dat de hiervoor beschikbaar gestelde ruimte in dit Gedenkboek slechts een zeer globaal overzicht dier geschiedenis toelaat, spreekt wel van zelf. De verbetering, die de inrichting dezer ziekenhuizen heeft ondergaan, stond in nauw verband met de sedert 1882 ingetreden verbetering in de verpleging, die toen uit de handen van onbeschaafd en onopgeleid personeel in handen werd gesteld van beschaafde en speciaal daarvoor opgeleide personen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reeds in 1837 had Ds. A.A. Stuart in Amsterdam er op aangedrongen, dat, nu in het buitenland de verpleging van zieken in handen was van Soeurs de Charité, in ons land door de Protestanten dat voorbeeld zou gevolgd worden. Nadat de Katholieken in Amsterdam een klein gesticht tegenover de Agnieten-kapel hadden ingericht met 4 liefdezusters, die de zieken in hunne huizen gingen verplegen, werd in 1847 op voorstel van Dr. J.P. Heye de Vereeniging voor Ziekenverpleging opgericht (de tegenwoordige ‘Prinsengracht’), die zich ten doel stelde, ‘om daartoe aanbevolen vrouwen door een bekwame opleiding geschikt te maken tot het behoorlijk verplegen van zieken’. De inrichting was echter klein, er konden slechts weinige zusters worden gehuisvest en voor opneming van zieken bestond in het eerst in het geheel geen gelegenheid. De Noord-Hollandsche Vereeniging ‘het Witte Kruis’ in 1875 opgericht ter bestrijding van besmettelijke ziekten, nam de systematische opleiding van zieken-verpleegsters en -verplegers in handen. Onder leiding van Dr. J.P. Barnouw stichtte zij een school voor ziekenverpleegsters voor dames uit den beschaafden stand. Dezen ontvingen een theoretische en in het Binnengasthuis, als extern, een praktische opleiding. De door het Witte Kruis, na afgelegd examen, verstrekte diploma's voor ziekenverpleging zijn later door een Staats-diploma vervangen, dat slechts verkregen wordt door een met goed gevolg afgelegd examen voor een commissie waarin de Staat een vertegenwoordiger benoemt. Intusschen was in 1879, door Dr. en Mevr. Berns in Amsterdam het Burgerziekenhuis opgericht; een ziekenhuis voor den middenstand, waar de verpleging uitsluitend in handen was van dames uit den beschaafden stand. Mevr. Berns, die als bestuurslid van het Witte Kruis aan de verbetering van de ziekenverpleging had medegewerkt, trad als Directrice op met de HH. Dr. A.W.C. Berns en Dr. J.J. Bos als behandelende doctoren. Een groot heerenhuis op de Keizersgracht tegenover de Westermarkt - sedert voor het maken der Raadhuisstraat afgebroken - werd door hen aangekocht door middel van belangrijke bijdragen van enkele milde stadgenooten en door groote financieele offers, die de Heer en Mevr. Berns zich persoonlijk daarvoor getroostten. Het Burgerziekenhuis was het eerste model-ziekenhuis in Amsterdam. Als hoofdverpleegster trad bij de oprichting op Mej. C.H.C. Jas, en als verpleegsters de dames Montijn, Kalff, Bok en de Leeuw (Geertruida Carelsen). Schrijver dezes, die als med. cand. tijdelijk inwonend assistent in het Binnengasthuis op de afdeeling van Prof. Stokvis geweest was en later, bij afwezigheid van Dr. Berns, nu en dan tijdelijk in het Burgerziekenhuis inwoonde, was ruimschoots in de gelegenheid, om het hemelsbreede verschil tusschen de verpleging in die beide ziekenhuizen op te merken. Aan Dr. Berns waren als Gemeenteraadslid de wantoestanden in de verpleging in het Binnengasthuis niet onbekend gebleven; de Geneesheer-directeur van het Binnengasthuis schrijft trouwens zelf in een zijner jaarverslagen aan Burgemeester en Wethouders: ‘Het verplegend personeel had zich hoogst zelden uit roeping voor het verplegen van zieke medemenschen, maar gewoonlijk uit pis aller voor die taak aangemeld; het was in geen enkel opzicht voor deze taak opgeleid, het ontving van de evenzoo onkundige vaders en moeders geen enkele opleiding, het zou ook van dezen geen opmerkingen hebben afgewacht; hunne karige bezoldiging trachtte het door min of meer vrijwillige, maar meestal afgedwongen giften te verhoogen; het was dikwerf door invaliditeit, maar meestal door drankzucht voor elke andere betrekking ongeschikt’. Ten gevolge van zijn krachtig optreden in den Gemeenteraad bereikte Dr. Berns het instellen van eene Commissie van onderzoek (Mr. P.A. Brugmans, A. Gildemeester, F.J.T.H. Schmitz, M.J. Waller en Mr. W.S.J. Waterschoot van der Gracht), ten einde over het al of niet gegronde der klachten over de verpleging in het Binnengasthuis rapport uit te brengen. In October 1882 bracht deze Commissie dit uit; de toestanden werden daarin niet alleen als gebrekkig, maar als volkomen onhoudbaar geschilderd en aanbevolen werd om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mej. J.P. Reynvaan, adj. dir. Buitengasthuis. 1883.
Jkvr. J. Rogalla v. Bieberstein (zittend), adj. dir. Binnengasthuis en Baronesse v. Lynden. 1883.
Adj. dir., hoofdverpleegsters en verplegers Binnengasthuis. 1884. Zittend v.l.n.r. adj. dir. L.C. Boissevain, dir. kraaminricht. Mej. Arts, Zr. Steenbekkers, Zr. Kerkhof, Zr. Schäfer, Zr. Prins, Mej. Epkema (huish.); op den grond Zr. Garms. Staand v.l.n.r. Br. Trumphler, Br. Nemitz, Reuzelaar. Zr. Margadant, Zr. Krätke, Zr. Blankenberg, Zr. Slaterus, Zr. Hubers. Midden achter Veldhuyzen (huismeester), Br. Kluth. Dr. en Mevr. Berns met verpleegsters van Burgerziekenhuis, Keizersgracht.
Staand v.l.n.r. Zr. v. Ooyen, Dr. Berns, Zr. Pigeaud, Zr. Buizerd, Zr. Snyder; Zittend v.l.n.r. Zr. v. Amstel, Mevr. Berns (directrice), Zr. Kist, Zr. Faber, Zr. C.H.C. Jas (hoofdverpleegster). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de verpleging in handen te stellen van zusters van het Witte Kruis, zijnde dit een geheel neutrale Vereeniging. Reeds in December van dat jaar werden eenige zusters van het Witte Kruis als hoofdverpleegsters op verschillende afdeelingen aangesteld. Hare taak te midden van de onwillige, bestaande werkkrachten was verre van benijdenswaard, maar zij hebben haar taak moedig aanvaard. Spoedig daarop verzocht de Directeur Geneeskundige van het Binnen-gasthuis als zoodanig ontslag en benoemde de Raad als hoofd der verpleging een adjunct-directrice: Jkvr. J. Rogalla von Bieberstein, die te zamen met Baronnesse van Lynden, beiden Diaconessen uit Bielefeld, de leiding der verpleging in het Gasthuis in handen namen, terwijl aanvankelijk Prof. P.K. Pel als tijdelijk Directeur optrad. Hij werd in 1883 door Dr. H.A. Zegers als Directeur-Geneeskundige opgevolgd. Een gelukkiger keuze van adjunct-directrice voor het tot stand brengen der reorganisatie in de verpleging had men moeilijk kunnen doen: Mevrouw von Bieberstein was èn door hare kennis der verpleging, èn door haar onstuimig initiatief en door hare krachtige, bijna mannelijke gestalte dadelijk de leidende persoon. De eertijds almachtige huismeester en huismeesteres werden, zonder dat tegenstand ook maar overwogen kon worden, op de hun toekomende plaats terug gezet. Meiden en knechts, vaders en moeders werden de een na de ander uit het gasthuis verwijderd en in den beginne aan het hoofd der vrouwenafdeelingen diaconessen uit Bielefeld aangesteld, aan het hoofd der mannen-afdeelingen diaconen. Men moest wel, wilde men de reorganisatie dadelijk doen slagen, tot deze buitenlandsche krachten zijn toevlucht nemen, daar Nederlandsche krachten in dien tijd niet in voldoende mate beschikbaar waren. Waar dit wèl het geval was, werden deze aangesteld, zoo werd Mej. J.P. Reynvaan tot adjunct-directrice van het Buitengasthuis benoemd. In beide ziekenhuizen schaarden zich spoedig een aantal beschaafde vrouwen om de directies en werkten mede om de ziekenhuizen in het vervolg den goeden naam te verschaffen, dien zij tot den huidigen dag hebben. Toen de reorganisatie ongeveer een jaar doorgewerkt had, vroegen Mevr. von Bieberstein en Bar. esse van Lijnden haar ontslag en werden opgevolgd door Mej. L.C. Boissevain. Uit haar tijd dateert de groep van directrice, verpleegsters, verplegers en huismeester van het Binnengasthuis, die wij hier laten volgen. Ik gaf deze korte historische uiteenzetting van de verbetering der verpleging hier vooraf, omdat deze de wenschelijkheid naar betere huisvesting der zieken sterker deed gevoelen. Er waren trouwens al lang vóór 1883 heel wat plannen gemaakt om de ziekenhuizen van Amsterdam meer naar de moderne eischen in te richten. Sedert Schneevoogt's noodkreet in 1853 over den onhoudbaren toestand van het Buitengasthuis en sedert Huet in 1886 zijn ‘stem uit den polder’ deed hooren, zijn tal van plannen daarvoor gevormd, die men in het aan dit opstel voorafgaande artikel van onzen Heer G. Hellinga medegedeeld vindt. Door meeningsverschil over de vraag of één of meer ziekenhuizen moesten gebouwd worden en over de plaats, waar die zouden moeten komen, is geen dier plannen tot verwezenlijking gebracht. De vrees, dat de terreinen aan de grens van Amsterdam voor ziekenhuisbouw ongeschikt zouden zijn - het Buitengasthuis zou daaraan immers zijn groot ziekte- en sterfte-cijfer te wijten hebben - deed telkens weer het verbouwen van het Binnengasthuis op den voorgrond komen; maar een groot opgezet plan tot zulk een verbouwing met aantrekken van verscheidene huizen aan het Rokin bij het terrein, werd, zooals wij in het artikel van den Heer Hellinga medegedeeld zien, in 1865 voor goed verijdeld door den verkoop door het Rijk van een aantal dier huizen ten behoeve van een verbouwing van De Nederlandsche Bank. Wat men nu nog aan het Binnengasthuis kon doen, was slechts lapwerk. Toen de stad zich ook buiten de barrières begon uit te breiden en het wonen aldaar geen nadeelen voor de gezondheid bleek te hebben, werd van verschillende zijden de gegrondheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de vrees voor de buitenwijken in twijfel getrokken, ook ten opzichte van gasthuisbouw. Vooral het lid van den Raad, Dr. C.E. Heynsius, hield tegenover Dr. Teixeira de Mattos en tegenover Huet vol, dat de talrijke gevallen van malaria in die buitenwijken eerder moesten worden toegeschreven aan het droogleggen van polders in de nabijheid van Amsterdam dan aan het terrein van het Buitengasthuis zelf. ‘Bouwt een nieuw gasthuis’ zoo schreef hij, ‘waar ge wilt, maar niet in het midden der stad en liefst daarbuiten; maar zorg er voor, dat de grond daarbuiten niet op allerhande wijzen verontreinigd wordt’. Een meening, die hij, niettegenstaande de scherpe critiek van Dr. J. Zeeman, tot het laatst van zijn leven heeft verdedigd. Het is verklaarbaar, dat Dr. Berns, wien de gasthuistoestanden zoozeer ter harte gingen, na al die plannen, de een na den ander, op niets te hebben zien uitloopen, zich geroepen gevoelde, om zelf het hand aan den ploeg te slaan en in het vertrouwen op de uitspraak van Dr. Heynsius over de geschiktheid van het terrein in de omgeving van het Buitengasthuis, een plan ontwierp om op die terreinen één groot ziekenhuis te bouwen ter vervanging zoowel van Binnen- als van Buitengasthuis. De terreinen van het Binnengasthuis wilde hij, ter bestrijding van de kosten, als bouwgrond verkavelen. In de brochure getiteld: De Gasthuizen van Amsterdam, in 1883 door J.H. en G. van Heteren te Amsterdam uitgegeven, gaf hij, na een historisch overzicht van de gasthuis-questie, een plan met kosten-berekening van den bouw van één groot ziekenhuis voor 1000 patiënten op de terreinen van het Buitengasthuis, met opoffering van dit gebouw. Wel is waar kon het historische gedeelte van die brochure niet op volledigheid aanspraak maken en werd daarin van de tegenovergestelde meeningen van Teixeira de Mattos en Huet, met betrekking tot de geschiktheid van het terrein van het Buitengasthuis, in het geheel geen gewag gemaakt (iets waarop Zeeman in 1886 niet naliet de aandacht te vestigen, toen hij de opvatting van Berns ten gerieve van zijn eigen plan tot het bouwen van een ziekenhuis op de Veemarkt en den Stadstimmertuin bestreed), maar toch heeft de stap van Berns mede den stoot gegeven tot de nieuwe plannen, die Burgemeester en Wethouders in 1886 aan den Raad der Gemeente voorstelden. Het door Berns, dd. 10 April 1883 voorgestelde plan omvatte:
Hoewel wij dit plan bij onze tegenwoordige opvattingen zeker niet als een ideaal plan zouden willen beschouwen met zijn gebrek aan polikliniek-gebouw, het midden op het terrein staande lijkenhuisje, de veel te groote afstanden van de Paviljoenen onderling, het alleen staande gebouw voor operaties enz., zoo was het denkbeeld van een nieuw ziekenhuis op een groot vrij terrein, met den ingang aan de Bilderdijkstraat (nu 1e Constantijn Huygensstraat) zeker toe te juichen en beter dan al de verbouwingen, die men ten slotte aan het Binnengasthuis heeft moeten doen. Het nu in aanbouw zijnde Academisch ziekenhuis op het terrein van het Wilhelminagasthuis zal eveneens zijn ingang in de 1e Constantijn Huygensstraat krijgen. In 1913 verklaarde Prof. Pel in de Verband-commissie, dat, ware dit plan van Berns tot uitvoering gekomen, de geheele questie van het Acad. ziekenhuis toen tot oplossing zou zijn gebracht. Eene opvatting, die men in het algemeen wel kan onderschrijven, hoewel toch latere verbouwingen ook daar niet zouden zijn uitgebleven. De brochure werd door Korteweg in Het Ned. Tijdschrift voor Geneeskunde aangekondigd, maar door Huet hevig aangevallen, omdat daarin geen gewag gemaakt was van zijne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bestrijding van Heynsius' opvatting, waarin hij had aangetoond, dat het optreden van malaria geen gelijken tred hield met droogmakerijen in de nabijheid van Amsterdam; maar dat deze gevallen geregeld in het vóór- en najaar voorkwamen en dus niet met droogmakingen, maar wel degelijk met de bodem-gesteldheid in verband gebracht moesten worden. Toch sloot Huet zich nu bij het plan van Berns aan. De uitbreiding der bebouwing in die buurt, het draineeren van de terreinen, o.a. door het oprichten van het Vondelpark, maakten, ook volgens Huet, die terreinen nu veel geschikter voor den bouw van een ziekenhuis dan vroeger het geval was. Met het afbreken van het Binnengasthuis kon Huet zich echter niet vereenigen: een ziekenhuis in het midden van de stad bleef, volgens hem, noodzakelijk en daarenboven zou het door Berns gewenschte ziekenhuis van 750 bedden spoedig blijken onvoldoende te zijn, om al de zieken van Amsterdam op den duur op te nemen. Het plan van Berns werd door Burgemeester en Wethouders in ernstige overweging genomen, hoewel het in vele opzichten afweek van het besluit van den Raad van 18 November 1874, waarbij bepaald was:
Tevens was bepaald, dat op het terrein van het Buitengasthuis geen nieuw gasthuis zou worden gebouwd. Aan het Burgerlijk Armbestuur was opgedragen van dit plan van 1874 gedetailleerde plannen en een begrooting van kosten voor dien bouw bij Burgemeester en Wethouders in te dienen. Gaande de overleggingen over deze door het Burgerlijk Armbestuur ingezonden plannen, brak in 1882 de strijd los over de verpleging in het Binnengasthuis, dien wij hierboven in het kort vermeldden. Burgemeester en Wethouders wilden nu de reorganisatie der beide gasthuizen, die daaruit was voortgevloeid, eerst laten doorwerken, vóórdat aan nieuwe bouwplannen werd gedacht. Na een paar jaar werd de zaak weder ter hand genomen en stelden Burgemeester en Wethouders het plan van Berns in handen van de commissie van beheer en toezicht op de gasthuizen en van den Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht Dr. Teixeira de Mattos. Tevens werden eenige klinische hoogleeraren daarover geraadpleegd. Teixeira hield nog een tijdlang vast aan het oude plan van het bouwen van een gasthuis op den Stadstimmertuin, later met de Veemarkt uitgebreid, in overeenstemming met de minderheid der commissie; maar de meerderheid van de commissie voor de gasthuizen, de Directeur-geneeskundige van het Binnengasthuis en de Geneesheer-Directeur van het Buitengasthuis verklaarden zich voor den bouw van een nieuw gasthuis op een ander terrein. In de commissie was toen eenstemmigheid verkregen over de volgende punten:
Nadat deze conclusiën aan Burgemeester en Wethouders waren medegedeeld, meenden deze, ten einde de taak der commissie ‘te verlichten’, aan eenige bekende buitenlandsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plan van den Duitschen architect H. Schmieden van een groot ziekenhuis op de terreinen van het Buitengasthuis, ter vervanging van Binnen- en Buitengasthuis. Ontworpen op verzoek van Dr. A.W.C. Berns, 1884.
Eerste plan Wilhelmina-Gasthuis 1886. Schets van Dr. Delprat.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
architecten te moeten opdragen om schetsplannen te maken van alles wat buiten het Binnengasthuis zou moeten geschieden. Zij wendden zich daartoe, onder overlegging van de situatie-teekeningen der terreinen, dd. 30 Mei 1884, tot de architecten Bilmayer en van Riel te Antwerpen, met het verzoek, plannen in te dienen, zoowel voor een groot ziekenhuis van 800 à 1100 zieken op de terreinen van het Buitengasthuis, als voor een bescheidener plan voor 300 niet-besmettelijke zieken op de Stadstimmertuinen en de Veemarkt. Van zijn kant had Dr. Berns aan den op het gebied van ziekenhuis-bouw bekenden Duitschen architect H. Schmieden, vorm. Gropius en Schmieden, die reeds een 25-tal groote ziekenhuizen voor Duitsche steden gebouwd had, verzocht een plan te maken voor een groot ziekenhuis op de terreinen van het Buitengasthuis. De teekeningen van dit plan waarvan wij hier een gezicht in vogelvlucht weergeven, werden door de gemeente aangekocht. Het plan week van de schetsteekening, die Dr. Berns in zijn brochure over de gasthuizen van Amsterdam had gegeven, in vele opzichten af, maar had daarmede gemeen, dat de ingang van het ziekenhuis in de Bilderdijkstraat ontworpen was. De vogelvlucht-afbeelding is uit het oude archief van Amsterdam afkomstig. Het Pesthuys was daarin afgebroken gedacht. Men ziet op die afbeelding, dat het met den ingang aan de Bilderdijkstraat gelegen administratie-gebouw ten zuiden geflankeerd is door een zusterhuis, ten noorden door een polikliniek-gebouw. Op het terrein achter het administratie-gebouw liggen langs het Jacob van Lennepkanaal drie paviljoenen voor zieke vrouwen en verder westwaarts twee chirurgische paviljoenen voor vrouwen; langs de 1e Helmersstraat drie paviljoenen voor zieke mannen en twee chirurgische paviljoenen voor mannen. De meest westelijke van deze paviljoenen voor zieke mannen en zieke vrouwen zijn verbonden door een verbindingsweg, waarin aan de vrouwenzijde een collegezaal, aan de mannenzijde een operatie-kamer is ontworpen, terwijl in het midden boven een doorrit naar het verdere westelijke gedeelte van het terrein de kerk verrijst. De doorrit leidt naar het badhuis en de oeconomie op het midden van het terrein, aan de vrouwenzijde geflankeerd door de gynaecologische afdeeling, aan de mannenzijde door de oogheelkundige afdeeling. Verder westelijk langs het Jacob van Lennep-kanaal de kraaminrichting en de psychiatrische afdeeling, langs de 1e Helmersstraat het waschhuis en de afdeeling voor huid- en geslachtsziekten. Aan het einde van het terrein langs de Nicolaas Beetsstraat het hygiënisch instituut, de algemeene pathologie, het pharmacodynamisch laboratorium, het gebouw voor de operatieve chirurgie en de pathologische anatomie. Tegenover het administratie-gebouw waren aan de overzijde van de Bilderdijkstraat de barakken voor de besmettelijke ziekten en het kinderziekenhuis ontworpen. De kosten van dit plan van Schmieden waren door den architect opgegeven als te komen op f 3.000.000; maar bij de narekening, die de stads-architect daarvan gemaakt had, was gebleken, dat zij ruim f 4.000.000 zouden bedragen. Het plan van Schmieden had het voordeel, dat het op een vrij terrein gebouwd kon worden en dus geen rekening met bestaande gebouwen behoefde gehouden te worden, zooals bij den nu in gang zijnden bouw van het Academisch ziekenhuis wèl het geval is. Evenwel werd noch van dit plan noch van die van de architecten Bilmayer en van Riel, die eveneens door de Gemeente aangekocht waren, gebruik gemaakt.
Voor de plannen van verbouwing van het Binnengasthuis werd door de commissie voor de gasthuizen de Gemeente-architect geraadpleegd. Deze kwam tot de conclusie, dat verbouwing van het Binnengasthuis niet minder dan f 550.000 zou kosten en wanneer men daarbij zooveel mogelijk op de belangen van het M.H.O. zou letten (!) de som van f 650.000. Deze plannen werden aan het oordeel van de Faculteit der Geneeskunde onderworpen, maar konden geen meerderheid in dat college verkrijgen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten gevolge dier afwijzende houding besloot de commissie van haar voorstel: het Binnengasthuis hoofdgasthuis en bestemd voor het M.H.O., af te zien, nu het toch niet aan de eischen van het onderwijs zou voldoen. Zij vervingen dit door een voorstel om het Binnengasthuis slechts voor chronische of veraf wonende zieken te behouden en op het terrein van het Buitengasthuis, behalve een gebouw voor 90 psychiatrische zieken, gasthuisinrichtingen tot stand te brengen voor 500 zieken en al de inrichtingen voor medisch onderwijs, ook de Kraaminrichting en de gynaecologie, daarheen over te brengen. Intusschen had Dr. J. Zeeman, lid der gasthuis-commissie, het oude plan van het bouwen op de Veemarkt en de Stadstimmertuinen weder ingediend; waarbij voorgesteld werd om het Ooglijders-gesticht in de Spinozastraat als oogheelkundige kliniek te gebruiken. Zoowel dit plan als het plan der commissie en dat van Dr. Berns werden namens het College van Burgemeester en Wethouders uitvoerig besproken met de klinische hoogleeraren. den Voorzitter der Faculteit der Geneeskunde en Dr. Zeeman. Men werd het er over eens, dat Kraaminrichting en Gynaecologie en Secours immédiat in het Binnengasthuis zouden blijven en dat een nieuw ziekenhuis op het terrein van het Buitengasthuis zou worden gebouwd. Door de toeneming van het aantal zieken konden deze niet op de Stadstimmertuinen alleen worden ondergebracht en men zou dus òf de Veemarkt daarbij moeten nemen òf het Buitengasthuis-terrein voor den verderen bouw moeten aanwijzen. Aan dit laatste werd de voorkeur gegeven, omdat de terreinen van de Stadstimmertuinen en Veemarkt grooter waarde als bouwgrond hadden dan die bij het Buitengasthuis. Op het eerste terrein stonden niet alleen scholen, die dan vervangen zouden moeten worden, maar het was ook te voorzien, dat, wanneer het aantal zieken toenam, de barakken, waarin men de zieken wenschte op te nemen, ontoereikend zouden zijn en deze dan wegens ontbreken van reserve-terrein met zeer groote kosten tot paviljoenen zouden moeten worden omgebouwd. Op het Buitengasthuis-terrein daarentegen was voldoende reserve-terrein om zoo noodig het aantal barakken te vermeerderen. Burgemeester en Wethouders gaven dus nu de voorkeur aan het plan: Binnengasthuis, hulpgasthuis, en Buitengasthuis, hoofdgasthuis. De kosten daarvan werden, buiten de meubileering, begroot op ruim twee millioen gulden. Het terrein van het Buitengasthuis was groot genoeg om er desnoods 26 barakken op te plaatsen. Ook konden daar de besmettelijke zieken in steenen barakken verpleegd worden. Burgemeester en Wethouders stelden dus aan den Raad voor (29 Juli 1885):
Dit plan week dus van dat van Dr. Berns in zooverre af, dat het Binnengasthuis als hulpgasthuis behouden bleef. Wanneer de Raad zich met hun plan kon vereenigen, stelden Burgemeester en Wethouders zich voor, om een commissie van 4 leden te benoemen, welke bij de uitwerking der schetsplannen van advies zou dienen, met een lid van het Dagelijksch Bestuur der Gemeente als voorzitter. Vóórdat dit plan in October 1885 in de afdeelingen van den Raad besproken werd, zond Dr. Zeeman (19 September 1885) nog een uitvoerige verdediging in van zijn plan van een ziekenhuis op de Veemarkt en de Stadstimmertuinen, waarin hij een fellen aanval deed op de plannen van Dr. Berns en op diens bewering, dat het terrein van het Buitengasthuis voor ziekenhuisbouw geschikt zou zijn. Hij stelde daartegenover de uitspraak van den Geneeskundigen Kring van Amsterdam, 28 September 1874, een rapport van den Inspecteur van het Geneeskundig Staatstoezicht en een van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen; dit laatste over de gevolgen van de eventueele drooglegging der Zuiderzee. De verre afstand van een ziekenhuis op zulk een terrein achtte Zeeman ook een gevaar voor het bezoeken van de poliklinieken. De Kring had de vraag in ernstige overweging genomen ‘of men het er voor mocht houden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat bij de nauwkeurige studie over de hygiënische vraagpunten de questie voldoende uitgemaakt is, dat het terrein van het Buitengasthuis alsnu beschouwd mag worden in die mate boven de bedenking van ongezondheid verheven te zijn, dat men met genoegzame overtuiging, dat terrein kon kiezen voor het bouwen van een nieuw gasthuis. De Kring was tot de overtuiging gekomen, dat daartegen ernstige bezwaren bestonden’ (Voorzitter Prof. J. van Geuns). In één afdeeling van den Raad werd bij de bespreking dezer plannen de opmerking gemaakt, dat, wanneer in 1883 het aanbod van R.C. zijde was aangenomen, dat spoedig door een dergelijk aanbod van Ned. Herv. Gemeente zou gevolgd zijn, de gemeente Amsterdam van de zorg voor de verpleging van armlastige zieken voor een groot deel zou verlost zijn geworden, daarbij natuurlijk over het hoofd ziende, dat Amsterdam in den vorm van subsidies toch een groot deel van de kosten zou hebben te dragen. In de afdeelingen was men over het algemeen vóór den bouw van een gasthuis op een terrein bij het Buitengasthuis, maar werd gevraagd, of de barakken, die men daar voor de zieken wenschte op te richten, wel een goede behuizing voor zieken konden genoemd worden. In het plan toch van Burgemeester en Wethouders zouden op het Buitengasthuisterrein twee paviljoens elk voor 32 zieken en 6 barakken ieder voor hetzelfde aantal zieken opgericht worden, behalve de gebouwen voor operatieve chirurgie, path. anat., pharmacodynamie en hygiëne. Deze vraag werd in het begin van December ten stadhuize besproken in een bijeenkomst, waar de HH. Berns, Muysken, Gosschalk, (leden van den Raad) en Prof. Forster met de Wethouders van Lennep en Ankersmit aanwezig waren. Daarin gaf Forster als zijne meening te kennen, dat met zuiver zand opgehoogde grond zonder een vaste onderlaag, af te keuren was voor het plaatsen van barakken en zeker niet kon worden toegelaten, als men een zoo groot aantal zieken daarin wenschte te verplegen. De bodem zou onder de vloeren der barakken door het zich daar ophoopende vuil verontreinigd worden. Wanneer men echter onder de vloeren der barakken een ondoordringbare laag moest leggen dan zou deze, volgens Berns, weer onderheid moeten worden; dit maakte de uitvoering van het plan wel bezwaaarlijk en toen daarenboven de stadsarchitect met den eisch aankwam, dat tusschen de vloeren en den ondergrond een open ruimte van 1 Meter hoogte moest worden vrij gehouden, besloten Burgemeester en Wethouders de zaak nog eens nader te overleggen. Op 21 December 1885 dienden zij daarop een veranderde voordracht in en wel om op het terrein van het Buitengasthuis die gasthuisinrichtingen tot stand te brengen, die ‘ter vervanging van het Buitengasthuis-gebouw’ noodig zijn, maar die bebouwing zóó in te richten, dat ‘op dat terrein de meest geschikte ruimte overbleef, om zoo dit later noodig of wenschelijk mocht blijken, aldaar de verdere inrichtingen tot stand te brengen ter verpleging van al de zieken, die voor rekening der Gemeente moesten worden opgenomen, benevens voor de gebouwen en laboratoria voor het Medisch Hooger Onderwijs’. De barakken waren in dit plan door paviljoenen vervangen. Van eene verbouwing van het Binnengasthuis werd in dit plan niet meer gesproken, tot groote ontstemming der klinische hoogleeraren, die daarover in Januari 1886 hunne teleurstelling aan Burgemeester en Wethouders te kennen gaven. Deze plannen en die van Dr. Berns werden in den Gemeenteraad uitvoerig behandeld. In verband met de bewering van Dr. Berns, dat zijn plan op den duur oeconomischer zou zijn, werd het advies van de commissie van beheer en toezicht op de gasthuizen gevraagd. Dit advies luidde ongunstig: de vergelijkings-cijfers, waarop Berns zich beroepen had waren:
Werd rekening gehouden met de uiteenloopende omstandigheden en werden de cijfers niet eenvoudig naast elkander gesteld, dan was het aan de commissie gebleken, dat Amsterdam goedkooper was dan Rotterdam en Den Haag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van zijn ziekbed af kwam Dr. C.E. Heynsius, 1886, er tegen op, dat men de kosten van een algemeen ziekenhuis vergeleek met die van een ziekenhuis, dat geheel voor onderwijs diende en natuurlijk veel duurder was. Heynsius wilde noch op een beperkt terrein in de stad noch op het terrein van het Buitengasthuis een groot ziekenhuis voor onderwijs gebouwd zien. Werd tot den bouw van zulk een ziekenhuis voor 1000 patiënten buiten de stad besloten, dan moesten daarvan slechts 250 patiënten voor onderwijs bestemd worden; dit achtte hij volkomen voldoende voor de medische, chirurgische en verloskundige behoeften voor onderwijs, dat immers ook de keuze had uit de 750 andere patiënten, die op dat terrein op veel minder kostbare wijze konden verpleegd worden. Met die restrictie kon hij zich met de plannen van Burgemeester en Wethouders vereenigenGa naar voetnoot1). In de Gemeenteraadzitting van 24 Maart 1886 werd punt 1 van de voordracht: intrekking van het besluit van 1874, zonder stemming, en punt 2: het bouwen van een nieuw gasthuis ter vervanging van het Buitengasthuis, op de terreinen daarvan, met 26 tegen 2 stemmen aangenomen. In aansluiting daaraan benoemden Burgemeester en Wethouders in April 1886 een commissie van deskundigen, om hen bij het opmaken van ontwerpen bij dien gasthuisbouw bij te staan. Tot leden dezer commissie werden benoemd Prof. Th. Place, Prof. B.J. Stokvis, Mr. W.S.J. Waterschoot van der Gracht, de heer J.A. Fritzlin, Dr. J. van Deventer en Dr. C.C. Delprat, de laatste tevens als secretaris. Overeenkomstig de in Juli 1886 door deze commissie ingediende plannen dienden Burgemeester en Wethouders 11 October 1886 een nieuwe voordracht bij den Raad in voor het bouwen van een geheel nieuw gasthuis in paviljoen-systeem voor 392 patiënten op een terrein zuid-westelijk van het oude Buitengasthuis groot 6 H.A., dus voor 100 patiënten meer dan toen in het Buitengasthuis verpleegd werden. Voor de besmettelijke zieken zouden steenen barakken gebouwd worden. De inrichting en plaatsing der gebouwen op het terrein zou zoodanig geschieden, dat er ten allen tijde plaats voor uitbreiding van dit ziekenhuis zou overblijven, indien nu of later mocht blijken, dat vereeniging van alle gebouwen voor ziekenverpleging of voor hooger onderwijs op één terrein bij elkander mocht worden raadzaam geacht. Daarenboven werd in die voordracht het moderniseeren van het Binnengasthuis voorgesteld. Voor dit laatste waren Burgemeester en Wethouders te rade gegaan met de commissie van beheer en toezicht op de gasthuizen, met de klinische hoogleeraren, hoofden der afdeelingen, met den Directeur-geneeskundige van het Binnengasthuis en andere aan het Binnengasthuis werkende hoogleeraren van de Faculteit der Geneeskunde. Deze waren eenstemmig van oordeel, dat zoowel aan de eischen van eene goede ziekenverpleging als aan die van het hooger onderwijs zou voldaan worden, indien deze verbouwing geschiedde op de door Burgemeester en Wethouders aangegeven wijze. De moderniseering van het Binnengasthuis zou zóó geschieden, dat daarin plaats voor 524 patiënten kwam. Zij zou plaats hebben door:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het zoogenaamde mannenverband in het Binnengasthuis wenschten Burgemeester en Wethouders, in afwijking van de meening van de commissie van beheer en toezicht op de gasthuizen, voorloopig onveranderd te laten. De kosten waren geschat op f 1.457.500; die voor het verbouwen van het Binnengasthuis op f 315.500. In een schrijven van 1 November 1886 gaf de commissie van beheer en toezicht te kennen, dat zij, eenparig met de klinische hoogleeraren, in het voorstel van Burgemeester en Wethouders: ‘de lang gewenschte oplossing zagen van de gasthuis-questie’. Bij de behandeling van deze voordracht in de Raadszittingen van 10 en 17 November 1886 werd door het raadslid J.A. Sillem te vergeefs een poging gedaan om de verbouwing van het Binnengasthuis uit de voordracht te lichten (plan-Berns), ten einde te bereiken, dat alle gebouwen voor ziekenverpleging en onderwijs dadelijk op het terrein van het Buitengasthuis zouden worden samengebracht. Tusschen de beide raadszittingen in schreven de klinische hoogleeraren, 13 November 1886, dat zij zich met het behoud van het Binnengasthuis konden vereenigen, omdat in de nabijheid daarvan zich reeds verscheidene inrichtingen voor het Hooger Onderwijs bevonden; maar dat zij verwachtten, dat de voordracht ook op dit punt zou worden aangenomen en de verbouwing spoedig ter hand genomen zou worden, al zou daardoor niet de ‘modelinrichting’ ontstaan, waarop zij door een vroegere voordracht gehoopt hadden. Mocht de Raad deze voordracht niet aannemen, dan hoopten zij, dat dit alleen zou geschieden om haar te vervangen door het vroegere ‘groote en voortreffelijke’ plan. Bij de behandeling dezer voordracht in den Raad kregen Burgemeester en Wethouders en de hoogleeraren harde woorden te hooren over hunne telkens wisselende uitspraken en plannen en over de ‘volte face’, waarvan zij blijk gaven; men achtte hen ‘weinig betrouwbare gidsen in dezen gasthuisbouw’. Maar na een krachtige verdediging van de voordracht door den Burgemeester van Tienhoven werd in de avondzitting van 17 November besloten tot den bouw van een nieuw Buitengasthuis en tot verbouwing van het Binnengasthuis overeenkomstig de ingediende plannen.
De verbouwing van het Binnengasthuis werd in November 1887 volgens de plannen van den Gemeente-architect aanbesteed voor f 238.850. De oude gebouwen van mannen- en vrouwenziekenhuis en enkele huizen aan den Kloveniersburgwal werden gesloopt en daarvoor in de plaats de beide nu nog bestaande klinieken voor interne zieken gebouwd, met het bekende ronde uitbouwsel tusschen de beide vleugels, dat de collegezalen bevat voor 138 toehoorders, benevens de apotheek aan den Kloveniersburgwal. Wat betreft het Buitengasthuis was de in April 1886 benoemde commissie dadelijk bijeengekomen. Als architect was haar de Heer Leguyt toegevoegd. Na eenige voorloopige besprekingen werd door dezen een plan ontworpen, dat door de commissie werd goedgekeurd en dat tot heden als het Wilhelmina-gasthuis in gebruik geweest is en goed voldaan heeft: het administratie-gebouw aan de 1e Helmersstraat, het oeconomie-gebouw aan het Jacob van Lennepkanaal met het ketelhuis en tusschen deze in en met de lengteas loodrecht op die van deze gebouwen, drie paviljoenen één voor interne zieken, één voor chirurgie en één voor psychiatrie voor 120 patiënten elk. Westelijk van het paviljoen voor psychische zieken en met haar lengteas loodrecht daarop werden 5 steenen barakken voor besmettelijke zieken gebouwd. In het administratiegebouw was gelegenheid gegeven voor het verplegen van klasse-patiënten in den meest westelijken vleugel. Van dit laatste heeft men spoedig afgezien: de ruimte was spoedig voor andere doeleinden noodig. Na eenige weinige vergaderingen stelde de commissie het plan definitief vast en in Juni 1886 werd haar rapport aan Burgemeester en Wethouders gezonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit dit rapport stippen wij het volgende aan: De Commissie wenscht het gasthuis op te richten op het meest westelijk gelegen deel van het door de Gemeente aangekochte terrein, omdat het oostelijk gedeelte bij eventueelen verkoop het meest zou opbrengen en omdat het bosch bij het oude gebouw bewaard moet blijven. Zij geeft uitvoerig de gronden aan, waarom het oude gebouw niet in de plannen werd opgenomen: wanneer het als administratie-gebouw zou gebruikt worden, dan zou de geheele bouw meer oostelijk op het terrein moeten geschieden, omdat de ziekenafdeelingen niet ver van de administratie konden gelegen zijn; de meer westelijk gelegen gronden zouden voor bouwterrein voor gewone huizen dan minder opbrengen. Daarenboven had de Commissie laten onderzoeken, of de fundamenten van het oude gebouw van dien aard waren, na een 250-jarig bestaan, dat een grondige verbouwing, die noodig zou zijn, daarop zou kunnen geschieden. Dit onderzoek had niet volledig kunnen plaats hebben, daar bij het openleggen van het sousterrain zich een dusdanige stank ontwikkeld had, dat een lang onderzoek niet doenlijk was gebleken te zijn. Het besparen van den bouw van een administratie- en oeconomie-gebouw zou door het verbouwen van het bestaande geheel teniet gedaan worden. De Commissie had dan ook eenstemmig besloten niet tot het gebruik van het oude gebouw te moeten adviseeren. Daarenboven werd overwogen, dat in 1883 en 1884 op het terrein naast het oude gebouw twee barakken opgericht waren, die nog gedurende vele jaren dienst konden doen, maar die met het bosch zouden moeten worden opgeofferd, wanneer het oude gebouw in het nieuwe complex zou worden opgenomen. De afmetingen van het oeconomie-gebouw had de Commissie zoo genomen, dat ook aan de eischen van een grootere bevolking kon worden voldaan. Met het indienen der plannen voor het bouwen op het terrein van het Buitengasthuis was de taak der daarvoor aangewezen commissie ten einde. Het zou nog eenige jaren duren, vóórdat met den bouw van dit nieuwe gasthuis kon begonnen worden; want eerst moesten de veranderingen in het Binnengasthuis zijn afgeloopen.
Om de verbouwing van het Binnengasthuis mogelijk te maken, moesten de zieken van de klinieken van de hoogleeraren Stokvis, Hertz, Pel en Van Haren Noman overgebracht worden naar het gebouw van de Kraaminrichting aldaar en deze laatste verplaatst worden naar een huis op de Keizersgracht bij de Leliegracht. Eenige ziekenzalen werden in de Kraaminrichting als college-zalen ingericht. Bij het gereed komen van dezen nieuwbouw in 1889 werden de klinieken van de hoogleeraren Hertz en Pel benevens hunne laboratoria daarheen overgebracht. De klinieken van Stokvis en van Van Haren Noman bleven in de Kraaminrichting gevestigd; later (1904) kwam ook die van Straub daarbij. Prof. Hertz werd in 1896 door Winkler, Prof. Stokvis in 1902 door Ruitinga en Pel in 1916 door Snapper opgevolgd, welke laatste in 1930 een nieuwe kliniek en laboratorium op het Wilhelminagasthuis-terrein betrok.
Toen deze verbouwing was gereed gekomen werd de nieuwbouw op het Buitengasthuisterrein ter hand genomen. De eerste steen daarvoor werd op 28 Mei 1891 op plechtige wijze door Koningin Wilhelmina gelegd in tegenwoordigheid van hare moeder de Koningin Regentes. Zij sprak daarbij de woorden, die nu nog daar te lezen zijn: ‘Ik hoop, dat dit Gebouw tot zegen moge strekken voor Amsterdam’. Dit nieuwe gasthuis was niet voor onderwijs, maar voor armwezen bestemd en zou als débouché dienen voor chronische zieken uit het Binnengasthuis, die voor het Medisch Hooger Onderwijs niet van belang waren. De eerste gebouwen werden in April 1894 ter bezichtiging gesteld.
Met de verbouwing van het Binnengasthuis en den bouw op het Buitengasthuisterrein waren echter de bemoeiingen van de gemeente Amsterdam voor het Medisch Hooger Onderwijs niet afgeloopen. In 1897 dienden Burgemeester en Wethouders een voordracht bij den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Raad in om voor Prof. Rotgans, die in 1893 Prof. J.W.R. Tilanus als hoogleeraar was opgevolgd, het oude mannenverband met den aangrenzenden timmerwinkel en linnenkamer en de barak achter het mannenverband af te breken en in de plaats daarvan een chirurgische kliniek voor dien hoogleeraar, ziekenzalen voor den Geneesheer-Directeur, benevens een zusterhuis te bouwen, volgens door den architect Poggenbeek ontworpen plannen, die de volle goedkeuring van de Commissie van beheer en toezicht en van den Geneesheer Directeur hadden weggedragen. De Faculteit der Geneeskunde was daarin met opzet niet geraadpleegd, omdat zoowel Rotgans als de Geneesheer-Directeur, de heer Stumpff, vermoedelijk niet ten onrechte, meenden op die wijze hunne plannen spoediger uitgevoerd te kunnen krijgen. Deze plannen werden in den Raad zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Tijdens den bouw werd in den gasthuisdienst voorzien door het in gebruik stellen van de reserve-zalen (Sint Bernardus-gesticht) van het Binnen-gasthuis en door het in gebruik nemen van een barak in het Buitengasthuis. Voor den Secours immédiat, de zoogenaamde ‘wachtkamer’, werd op het open terrein vóór de anatomie in het Binnengasthuis een legerbarak opgesteld. De nieuwe kliniek en de ziekenzalen voor den Geneesheer-directeur werden in October 1900 officieel in gebruik genomen met een openbaar college van Prof. Rotgans in tegenwoordigheid van een aantal genoodigden. Hiermede waren de laatste der oude gebouwen van het Binnengasthuis door moderne inrichtingen vervangen, uitgezonderd eenige voor administratie te gebruiken kleinere ruimten. Een jaar te voren, 1896, was een voorstel van Burgemeester en Wethouders door den Raad aangenomen om op het terrein van het Wilhelmina-gasthuis een nieuwe vrouwenkliniek te bouwen voor Prof. Treub. De kraaminrichting en de gynaecologie die, toen de bouw in het Binnengasthuis moest geschieden, naar de Keizersgracht 127 verplaatst waren, werden, toen het nieuwe ziekenhuis gereed was, niet naar het Binnengasthuis terug gebracht. Het bleek namelijk, dat de in de oude kraaminrichting vrij komende ruimte bij het in gebruik nemen van de nieuwe ziekenafdeeling voor de zieken in het Binnengasthuis niet gemist kon worden. En daar de huur van het huis op de Keizersgracht een groote uitgave vorderde, hadden Burgemeester en Wethouders tot den bouw van een nieuwe vrouwenkliniek besloten, oostelijk van de nieuwe op het Wilhelmina-gasthuis gebouwde paviljoenen. In deze zelf was geen plaats beschikbaar. In Maart 1911 werd door den Raad tot uitbreiding van deze vrouwenkliniek besloten. Het jaar 1898 bracht nog een andere uitbreiding van het M.H.O. In September van dat jaar was door de raadsleden Dr. Voûte en Dr. Schippers een voorstel ingediend om een lectoraat in de kinderziekten in te stellen, een voorstel, dat door de Vereeniging der Paediatrie warm ondersteund werd. Na een gunstig advies van de Faculteit der Geneeskunde en een ietwat voorzichtig gesteld oordeel van Curatoren, die niet overtuigd waren, dat de paediatrie als een afzonderlijk vak moest beschouwd worden, brachten Burgemeester en Wethouders een gunstig praeadvies hierover uit, waarmede de Raad zich vereenigde. Op 18 Mei 1899 werd Dr. J. de Bruin tot lector in de kinderziekten benoemd. Hem werden eenige zaaltjes in de voormalige Kraaminrichting als kliniek aangewezen. Den 29sten December 1911 deden Burgemeester en Wethouders wegens het volkomen ontoereikende dezer zaaltjes een voorstel aan den Raad, om op het Binnengasthuisterrein een nieuwe kinderkliniek te bouwen en den bouw tevens dienstbaar te maken aan het onderbrengen der administratie en directie van het Binnengasthuis. Hieraan had de kinderkliniek in het Binnengasthuis zijn ontstaan te danken. Het is een model-inrichting geworden, maar te bekrompen wegens het beperkte terrein en daardoor onvoldoende voor een moderne onderwijs-kliniek.
Wel is waar had het Gemeentebestuur op onbekrompen wijze de wenschen van de Faculteit der Geneeskunde ingewilligd, waren de oude gebouwen in het Binnengasthuis door nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vervangen, maar toch waren tal van klinieken en laboratoria nog op onvoldoende wijze ingericht, de kliniek voor huid- en geslachtszieken, die voor kinderziekten, de laboratoria voor path. anat., pharmacodynamie, operatieve chirurgie, ook de chirurgische kliniek voor Korteweg lieten veel te wenschen over. Reeds in een schrijven aan Curatoren, dd. 8 Mei 1899, verzocht de Faculteit aan Curatoren hunnen invloed te gebruiken, dat ook het Buitengasthuis met zijn nieuwe paviljoenen en zijn groot beschikbaar vrij terrein voor die vakken zou worden opengesteld, waar dan nieuwe gebouwen konden worden geplaatst. Ten slotte werd de benoeming van Prof. Lanz tot opvolger van den naar Leiden beroepen hoogleeraar Korteweg in 1902 de aanleiding tot een hernieuwde actie der Faculteit. Lanz had bij zijne benoeming de belofte ontvangen, dat de chirurgische kliniek belangrijke wijzigingen zou ondergaan; maar toen daarover het advies der Curatoren werd gevraagd, gaven deze te kennen, dat waar eene verbetering van de chirurgische kliniek-Korteweg volgens de plannen van den heer Lanz f 63.600 zou kosten en waar deze verbetering slechts een tijdelijk karakter zou dragen, het beter zou zijn voor f 160.000 à f 200.000 een nieuwe chir. kliniek op het W.G.-terrein te laten bouwen, die ‘in een onafzienbare reeks van jaren’ zou voldoen. In geheime raadszitting was de wensch uitgesproken, dat hierover de meening van de Faculteit der Geneeskunde zou worden ingewonnen. De Faculteit voldeed hieraan in een breed opgezet, krachtig en helder gesteld rapport aan Curatoren van October 1902, waarin niet alleen de bouw van de chirurgische kliniek behandeld werd, maar een geheel exposé werd gegeven van het samenstel van wenschen, dat de Faculteit voor de inrichting van het M.H.O. koesterde. In hoofdzaak kwam dit daarop neer, dat niet het Binnengasthuis, maar het Wilhelmina-gasthuis het centrum moest worden van dit onderwijs en dat dit niet broksgewijze, naar gelang van toevallige omstandigheden, moest geschieden, zooals nu bij de benoeming van een nieuwen chirurgischen hoogleeraar geschied was, maar volgens een vast plan, dat de Faculteit daarbij in groote trekken aangaf. Over dit plan had een uitvoerige bespreking plaats tusschen den Voorzitter van Curatoren, de beide geneesheer-directeuren van de gasthuizen en de door de Faculteit daarvoor aangewezen hoogleeraren Place, Treub en Winkler (April 1904). In dien tusschentijd dienden Burgemeester en Wethouders, 30 December 1902, een voordracht in tot het bouwen van eene nieuwe oogheelkundige kliniek voor Prof. Straub in het Wilhelmina-gasthuis; bouwkosten f 225.000, meubilair en electrische verlichting f 47.200. Deze voordracht ondervond bezwaar van de zijde van de commissie voor het Burgerlijk Armbestuur, zoodat Burgemeester en Wethouders in Juli 1903 een ander voorstel indienden, waarbij deze kliniek verbonden zou worden met den bouw van een zusterhuis voor 52 zusters. Dit laatste was noodig, omdat door een motie van den heer Kouveld in den Raad was aangenomen, dat de werktijd der zusters in de beide gasthuizen zou worden verkort. Hierdoor moest het aantal zusters ook in het Wilhelmina-gasthuis worden vermeerderd; nu daarenboven voor de nieuwe oogheelkundige kliniek een aantal zusters uit het Binnengasthuis naar het Wilhelmina-gasthuis zouden overgaan moest voor een goed onderkomen voor hen gezorgd worden. Dit nieuwe zusterhuis zou ongeveer f 115.000 kosten. Het werd hoog tijd, dat in deze zaak eene beslissing genomen werd; want aan het legaat-Borski ad f 500.000, dat in 1899 ‘ten behoeve der gasthuizen’ was vermaakt, maar volgens een schrijven van de weduwe van den legataris bepaaldelijk bedoeld was voor verbetering van de hulp aan behoeftige ooglijders, was nog steeds geen bestemming gegeven. De gebrekkige toestand van de oogheelkundige kliniek in het Binnengasthuis en de onzekerheid of deze, niettegenstaande de gelden aanwezig waren, spoedig zou verholpen worden, hadden het geduld van den hoogleeraar Straub dermate uitgeput, dat voor de Universiteit van Amsterdam het verlies van dezen begaafden docent dreigde. De wakkere curator Dr. J. Zeeman en de bemoeiingen van de Proff. Winkler en de Bussy, wisten ten slotte te bewerken, dat het bouwen van een nieuwe oogen-kliniek doorgezet werd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch heeft het een warmen strijd gekost om het voorstel van Burgemeester en Wethouders van Juli 1903 voor den bouw van deze nieuwe kliniek met een zusterhuis op het Wilhelmina-gasthuis-terrein in den Raad aangenomen te krijgen. Door enkele raadsleden werd getracht dien bouw als een onderdeel vast te koppelen aan het groote plan, dat de Faculteit der Geneeskunde in 1902 bij Curatoren had ingediend tot overbrengen van alle klinieken en laboratoria naar het Wilhelmina-gasthuis. Van deze oppositie tegen de voordracht van Burgemeester en Wethouders krijgt men bij de lezing van de notulen der raadsvergadering den indruk, dat zij meer gericht was tegen het college van Burgemeester en Wethouders dan wel door belangstelling voor het M.H.O. werd ingegeven. Waren de raadsleden met deze oppositie medegegaan, dan was toen de geheel questie van het overgaan van de klinieken van het Binnengasthuis naar het Wilhelmina-gasthuis-terrein commissoriaal gemaakt, en zou de bouw van de oogheelkundige kliniek zeker voor verscheidene jaren uitgesteld geworden zijn; daar weet men alles van. De krachtige verdediging van het voorstel van Burgemeester en Wethouders door den Burgemeester van Leeuwen, door den Wethouder Blooker en door Dr. Josephus Jitta tegenover de aanvallen van de raadsleden Z. van den Bergh en Gerritsen deden het voorstel van Burgemeester en Wethouders met 25 tegen 8 stemmen aannemen (Juli 1903). In 1905 ging de oogheelkundige kliniek naar het Wilhelmina-gasthuis over. Ook met de door Prof. Lanz gewenschte verbeteringen kon niet gewacht worden, totdat over de groote plannen beslist zou zijn; zoodat voor een voorloopige verbouwing van die kliniek in het Binnen-gasthuis door het Gemeentebestúur in Januari 1903 een bedrag van f 18.500 beschikbaar gesteld werd.
In 1907 werd tot den bouw van een nieuwen spijskeuken en oeconomie-gebouw in het Binnengasthuis besloten. In het najaar van 1908 werd in het Binnengasthuis voor Prof. Wertheim Salomonson een laboratorium ingericht in de localen van den chef van dienst en van den waarnemenden chef van dienst, die elders op het terrein werden ondergebracht. In December 1908 bleek het noodzakelijk om eenige isoleerkamers in de kliniek van Prof. Lanz in te richten; dit werd gevonden door de trap in het zeer breede trappenhuis smaller te maken en in de uitbespaarde ruimte twee kleine isoleerkamers in te richten. In 1909 beklaagde de Faculteit er zich bij Curatoren over, dat door den Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst (Directeur Dr. J. Menno Huizinga) de patiënten, die door hoofden van poliklinieken voor opneming naar hunne klinieken werden gezonden, dikwijls in andere afdeelingen werden opgenomen dan waarvoor opneming gevraagd was. De klinieken werden vaak met chronische patiënten overvuld, waardoor de voor het onderwijs noodige patiënten dan geen plaats konden krijgen. Een klacht, zooals in den tegenwoordigen tijd nog herhaaldelijk gehoord wordt. Op het Buitengasthuis-terrein werden in 1909 twee barakken gebouwd voor besmettelijke zieken: een observatie-barak voor 38 patiënten en een verpleeg-barak voor 40 patiënten, te zamen voor f 100.000. In October 1911 ontvingen Curatoren een uitvoerig schrijven van Prof. Winkler, waarin deze verzocht om voor hem in het Wilhelmina-gasthuis het 3e paviljoen door bijbouw tot een neurologisch-psychiatrische kliniek en polikliniek in te richten met laboratorium en collegekamer. Zijne neurologische afdeeling in het Binnenhgasthuis zou dan aan Prof. Wertheim Salomonson toegewezen worden. Dit verzoek zonden Curatoren naar de Faculteit der Geneeskunde ter nadere inlichting. Deze werd door Winkler persoonlijk in dat College gegeven. Het verzoek stond in verband met de toezegging van den Heer Remmert Adriaan Laan om een som van f 50.000 beschikbaar te stellen voor een laboratorium voor hersen-onderzoek. Het advies der Faculteit luidde natuurlijk gunstig en Curatoren besloten (Mei 1912) het verzoek bij Burgemeester en Wethouders te steunen, zoodat er gegronde hoop bestond, toen ook de Geneesheer-Directeur van het Wilhelmina-gasthuis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laboratorium algemeen pathologie. Wilhelminagasthuis. Photo J.H. Martelhoff.
Interieur laboratorium. Wilhelminagasthuis. Photo J.H. Martelhoff.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en de commissie van beheer en toezicht zich daarmede vereenigd hadden, dat Winkler zijne wenschen vervuld zou zien. Dit is echter niet geschied. Het schrijven van de Faculteit der Geneeskunde (Juni 1912) over de verbouwing van het Wilhelmina-gasthuis tot Academisch ziekenhuis en de daarop gevolgde langdurige overleggingen hierover, die de verbouwings-plannen ten slotte in handen van eene uitgebreide commissie deden stellen, hadden tot gevolg, dat van partieele verbouwingen van het Wilhelmina-gasthuis, zonder een algemeen plan, niets gekomen is; in 1915 nam Winkler een beroep als hoogleeraar in de psychiatrie in Utrecht aan. Het kapitaal, dat de heer R.A. Laan beloofd had voor dit laboratorium te zullen geven, werd na zijn overlijden, hoewel dit niet testamentair was beschreven, door de familie uitgekeerd en in overleg met den broeder van den heer Laan, den heer J.A. Laan Sr. en door een ad hoc benoemde commissie, bestaande uit de HH. C. Winkler, C.C. Delprat en den heer J.A. Laan, bestemd als stamkapitaal, waarvan de renten zouden dienen tot ondersteuning van wetenschappelijk neurologisch onderzoek. Dit Remmert Adriaan Laan-fonds, in welks bestuur na het vertrek van Prof. Winkler naar Utrecht Prof. K.H. Bouman werd opgenomen, heeft o.a. de uitgave gefinancierd van Winkler's Handboek der Neurologie, Nederlandsche en Fransche uitgave, en verscheidene jaren een beurs beschikbaar gesteld voor neurologisch onderzoek voor werkers, die een vooraf vastgesteld neurologisch onderzoek wenschten te doen in een der Nederlandsche laboratoria. Een vijftal buitenlandsche doctoren hebben reeds van deze gelegenheid om gedurende een half jaar in ons land op dit gebied te komen werken, geprofiteerd. Kort na Winkler's verzoek tot het verkrijgen van een laboratorium in het Wilhelmina-gasthuis had Prof. W.M. de Vries, de opvolger van Prof. C.H. Kuhn als hoogleeraar in de pathologische anatomie, een plan ontworpen om zijn path. anat. laboratorium in het Binnengasthuis te vergrooten. Dit werd echter door hem zelven wegens de hooge kosten weer verworpen en ook de Directeur-Geneesheer van het Binnengasthuis verklaarde zich daartegen, omdat de weinige opene ruimte, die in het Binnengasthuis nog bestond, niet geheel vol gebouwd mocht worden. Nu achtte de Faculteit der Geneeskunde de tijd gekomen om wegens den volkomen onhoudbaren toestand van dat laboratorium opnieuw een overzicht aan Curatoren te zenden van wat zij voor het geneeskundig hooger onderwijs in Amsterdam noodzakelijk achtte, waarin zij in de eerste plaats er op aandrong om een nieuw laboratorium voor Prof. de Vries op het terrein van het Wilhelmina-gasthuis te bouwen. De consequentie hiervan, dat dan ook alle klinieken naar het Wilhelmina-gasthuis moesten worden overgebracht, gevoelde de Faculteit volkomen. Het was voor het geneeskundig onderwijs noodzakelijk, aldus schreef zij, dat de klinische hoogleeraren in dagelijksch nauw verband stonden met den path. anatoom, zoodat zij elkander wederkeerig de gewenschte inlichtingen konden geven. Daarenboven had de path. anatoom niet alleen materiaal noodig van de interne en van de chirurgische klinieken, maar ook van die van infectieziekten, van de oogheelkundige, de oorheelkundige, de gynaecologische en obstetrische klinieken, wat hem nu, tot schade van het onderwijs, ten eenenmale ontbrak. Het plan van het raadslid Dr. Abrahams, 2 April 1912, om een groot infectie-ziekenhuis aan den overkant van het IJ te bouwen en daarmede het Wilhelmina-gasthuis van die zieken te ontlasten, keurde de Faculteit op verschillende gronden af: in de eerste plaats kon het onderwijs die gevallen niet missen en in de tweede plaats zouden dan, wanneer zulk een infectie-ziekenhuis aan de overzijde van het IJ gebouwd werd, zich daarbij allengs ook andere klinieken aansluiten en aldus een zeer excentrisch gelegen derde ziekenhuis ontstaan, waardoor het aantal patiënten, die men nu eenmaal in de klinieken voor de opleiding van geneeskundigen noodig heeft, zeer zou afnemen. Over de mogelijkheid om een groot nieuw ziekenhuis op een geheel vrij terrein te bouwen, wilde de Faculteit liever niet eens spreken; zij vreesde, dat een dergelijk plan in deze tijden al zeer weinig kans van slagen zou hebben. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook voor de laboratoria van physiologie en histologie wenschte de Faculteit verbetering. Dit nieuwe schrijven van de Faculteit heeft mede den stoot gegeven tot de groote verbetering van de klinieken en laboratoria, die nu in gang is. In de Juli-vergadering van Curatoren van 1912 werd het Faculteits-schrijven door de HH. Winkler, De Vries en Lanz, namens de Faculteit, nader toegelicht. In September 1912 besloot dit college zich met de wenschen der Faculteit te vereenigen. Sedert dien werden over deze zaak verscheidene adviezen uitgebracht: 7 November 1912, door de commissie van de gasthuizen, na ingewonnen adviezen; October 1912, van de directeuren der beide gasthuizen. Deze adviezen luidden eenparig, dat wel is waar de klinieken en laboratoria van het M.H.O. dringend verbetering behoefden, maar dat het onjuist was om deze naar het Wilhelmina-gasthuis over te plaatsen: het terrein aldaar was h.i. daarvoor volkomen ontoereikend en de gebouwen voor oeconomie, apotheek, wasscherij, keuken waren evenmin als de centrale verwarming, enz. op zulk een groote uitbreiding berekend, zoodat deze dan alle belangrijk zouden moeten worden uitgebreid, resp. geheel vernieuwd. De oplossing moest volgens deze adviezen voor het geneeskundig onderwijs gezocht worden in den bouw van een voor onderwijs bestemd nieuw derde ziekenhuis voor 1000 bedden. Hiermede en met den bouw van een tuberculose-ziekenhuis en van een ziekenhuis voor infectie-ziekten zou een einde gemaakt worden aan het gebrek aan ziekenhuisruimte, waarover sinds 1911 geklaagd werd. Deze adviezen werden daarop door den Wethouder voor Armwezen in de zoogenaamde Verband-commissie besproken. De Verband-commissie was ingesteld naar aanleiding van de in 1909 door de Faculteit der Geneeskunde geuite klacht over de voor het medisch onderwijs schadelijke wijze, waarop de opneming van zieken in de gasthuizen plaats had. Het voorstel daartoe was 22 October 1909 uitgegaan van den Wethouder Dr. Josephus Jitta, die in een nota aan Burgemeester en Wethouders de wenschelijkheid betoogd had van het instellen van eene commissie van advies ‘die van gedachten zou kunnen wisselen omtrent alle onderwerpen, betreffende de gasthuizen, waarbij gelijkelijk de belangen van onderwijs en armwezen zijn betrokken’. Na hierover uitgebrachte gunstige adviezen van de Curatoren der Universiteit, van de commissie uit het Burgerlijk Armbestuur voor de gasthuizen en van de Faculteit der Geneeskunde besloten Burgemeester en Wethouders in hunne vergadering van 12 April 1910 om een gemengde commissie voor dat doel in te stellen en die te doen bestaan uit: den Wethouder voor Armwezen en Openbare Gezondheid, Voorzitter van het Armbestuur, den Wethouder voor Onderwijs, een lid van het college van Curatoren der Universiteit, een lid van de Faculteit der Geneeskunde en een lid van de commissie uit het Burgerlijk Armbestuur voor de gasthuizen. De door deze commissie ontworpen concept-verordening werd door Burgemeester en Wethouders overgenomen en bij den Gemeenteraad ingediend, die haar in zijn vergadering van 3 April 1912, na geringe wijzigingen zonder hoofdelijke stemming aannam. In die verordening werden 29 Juli 1914 kleine wijzigingen aangebracht, die het wezen der zaak niet troffen, en toen in de Gemeenteraads-zittingen van 15 Januari 1919 en 14 April 1920 op voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten werd de stichting ‘De beide gasthuizen’ op te heffen, moesten ook in de verordening der Verband-commissie daarmede samenhangende wijzigingen worden aangebracht. Later, in zijne vergadering van 3 November 1920, nam de Gemeenteraad zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan om ‘onder intrekking der verordening regelende de verhouding tusschen het Hooger Onderwijs en het Armwezen in de gasthuizen, vastgesteld bij Raadsbesluit van 3 April 1912 (Verband-Commissie), vast te stellen een verordening op de Gemeente-ziekenhuizen’. In art. 27 hiervan werd bepaald, dat: ‘indien geen overeenstemming kon worden verkregen in de gevallen, waarin overleg is voorgeschreven tusschen de geneesheer-directeuren en de hoogleeraren of lectoren, Burgemeester en Wethouders beslissen, Curatoren gehoord’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Verband-commissie was hiermede opgeheven, hetgeen zeker niet in het belang van het Hooger Onderwijs in de Geneeskunde is. De Wethouder Dr. Josephus Jitta vroeg over de wenschen der Faculteit der Geneeskunde het oordeel van den Directeur van Publieke Werken (18 Januari 1913) en stelde in de Raadsvergadering van 29 Januari 1913 een voorstel in uitzicht omtrent de voorstellen van Dr. Abrahams en over den bouw van een derde ziekenhuis op een vrij terrein. Het advies van den Directeur van Publieke Werken van 11 Februari 1913 droeg de teekenen van ontstemming over het feit, dat de geneeskundige Faculteit over de mogelijkheid van het samenbrengen van alle klinieken en laboratoria op het Wilhelmina-gasthuis-terrein een oordeel had uitgesproken zonder daarover met hem overleg gepleegd te hebben. Hij achtte het terrein van het Wilhelmina-gasthuis en adnexa ongeveer 3 maal te klein voor al hetgeen de Faculteit daarop wenschte geplaatst te zien en het plan dus niet voor verwezenlijking vatbaar. Ook hij meende, dat de oplossing gezocht moest worden in het bouwen van een nieuw derde ziekenhuis op een vrij terrein, waarvoor op de uitbreiding-Zuid mogelijkheid bestond. Daar zou een ziekenhuis voor 800 bedden kunnen gebouwd worden voor rond 4 millioen gulden, of met den grond mede voor f 5.700.000. Mochten er weder besprekingen van eenige beteekenis over deze zaak gevoerd worden, dan verzocht hij, dat dit niet zonder hem en den Onderdirecteur van Publieke Werken zou geschieden. Van het verhandelde in de Verbandcommissie over het schrijven der Faculteit der Geneeskunde en de daarop gevolgde adviezen bracht de medische Curator bij schrijven van 17 Januari 1913 verslag uit aan het College van Curatoren, welk verslag op zijn verzoek ook ter kennis gebracht werd van de Faculteit der Geneeskunde, die officieel geen inzage had gekregen van de verschillende bezwaren, die in de adviezen van de commissie voor de gasthuizen en van het Burgerlijk Armbestuur tegen haar voorstel waren ingebracht. De Faculteit der Geneeskunde belegde naar aanleiding van dit verslag en van de mededeeling van Dr. Jitta op 8 Februari 1913 een vergadering, waarin ook een briefje van den heer de Groot, Onderdirecteur van Publieke Werken, werd voorgelezen, die het terrein van het Wilhelmina-gasthuis 3 maal te klein noemde om daarop alles te plaatsen, wat de Faculteit wenschte. De bezwaren tegen haar voorstel werden daar uitvoerig weerlegd en in een nader schrijven van 15 Februari 1913 aan Curatoren uiteen gezet; de Faculteit bleef bij haar voorstel en zoolang niet uit de cijfers zou blijken, dat het terrein van het Wilhelmina-gasthuis voor het doel te klein was, achtte zij het onnoodig en ongewenscht om over den bouw van een derde ziekenhuis te spreken. Hoewel zij dus van meening bleef, dat het terrein van het Wilhelmina-gasthuis groot genoeg was voor het doel, was zij niettemin bereid het voorstel van een derde ziekenhuis in overweging te nemen, wanneer vast stond, dat dit met het oog op onderwijs en bloc zou gebouwd worden; dat dus niet een aanvang met dien bouw gemaakt zou worden, die slechts dan voltooid zou worden, wanneer er behoefte aan ziekenhuisruimte zou blijken te bestaan. Kreeg de Faculteit de verzekering, dat dit ziekenhuis voor onderwijs zou gebouwd worden, dat daar alle klinieken en laboratoria zouden te samen komen, dat er voor behoorlijk ingerichte poliklinieken zou gezorgd worden, dan zou zij er vrede mede hebben zulk een ziekenhuis als Academisch ziekenhuis te aanvaarden. Haar oorspronkelijke plan zou echter volgens haar, minder kosten en veel spoediger tot het concentreeren van alle onderwijsinrichtingen op één terrein leiden. Op 13 Maart 1913 werd deze questie in een tweede vergadering der Verband-commissie besproken. Daar waren behalve de leden ook de HH. Posthumus Meyes en van der Meulen van de gasthuis-commissie, de hoogleeraren Winkler, de Vries en Lanz van de Faculteit en de HH. Bos en de Groot van Publieke Werken, met de beide directeuren van de gasthuizen, de HH. Kuiper en Stumpff, aanwezig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Wethouder, Dr. Josephus Jitta, verklaarde in het laatste schrijven van de Faculteit een toenadering van beide partijen te hebben gezien. Winkler sprak weder zijn vrees uit over het slechts gedeeltelijk uitvoeren van den bouw van het derde ziekenhuis en de Directeur van Publieke Werken moest, na een duidelijke uiteenzetting van Prof. de Vries, dat het terrein niet te klein was, zijn uitspraak over het te klein zijn van het Wilhelmina-gasthuis-terrein terugnemen! Pel betreurde het, dat de Faculteit zich in 1883 tegen het plan van Dr. Berns had verklaard; was zij toen met dat plan medegegaan, dan zouden nu deze discussies niet meer noodig zijn geweest. Nu toegegeven werd, dat alles op het terrein van het Wilhelmina-gasthuis kon geplaatst worden, zag ook hij de noodzaak van het bouwen van een derde ziekenhuis niet in. Op het dringend verzoek van den Voorzitter aan Winkler om met het plan van het derde ziekenhuis mede te gaan, verklaarde deze, dat in overweging te willen nemen op de voorwaarden, die de Faculteit gesteld had over het en bloc bouwen en wanneer een groot terrein in reserve werd gehouden voor latere uitbreiding. De Faculteit bleef op dit en bloc bouwen den nadruk leggen, omdat bij de discussies de Wethouder geen toezegging hierover gedaan had. Het bleek dan ook uit de concept-voordracht aan den Raad, dat dit niet in zijn plan lag, want hierin werd niet gesproken van een Academisch ziekenhuis, maar van een Gemeenteziekenhuis, waarop enkele klinieken zouden worden gebouwd en dat ‘zoo noodig’ later kon worden afgebouwd. De Faculteit zag ten slotte het voordeel van een geheel nieuw ziekenhuis wel in en wilde daarom wel eenige concessies doen. Den 16den Maart 1913 schreef Winkler in een particulier schrijven: ‘als men naast de verzekering, dat in 4 jaar de 3 klinieken: neuro-psychiatrie, interne en chirurgische klinieken en de pathologische anatomie in gebruik genomen zullen zijn, nog die kon verkrijgen, dat de rest in 10 jaren ook zou komen, dan geloof ik, dat de Faculteit zou omgaan’. En op 12 April 1913 schreef deze aan Curatoren, dat zij haar oorspronkelijk denkbeeld van de verbouwing van het Wilhelmina-gasthuis slechts dan zou prijs geven, wanneer het nieuwe ziekenhuis als geheel werd ontworpen en wanneer het juist was, wat de Directeur van Publieke Werken in de vergadering van 13 Maart had medegedeeld, dat dit ziekenhuis in 1917 voor 600 bedden gebouwd zou zijn en wanneer zij zou mogen aannemen, dat in 1922 het volledige Academisch ziekenhuis voltooid zou zijn. Zij wenschte, dat een terrein van 20 H.A. voor dat ziekenhuis gereserveerd zou worden. Curatoren gaven 10 Mei 1913 een uitvoerige nota over het hun toegezonden voor-ontwerp van den Wethouder. Zij vonden een volledig derde ziekenhuis een zeer fraaie oplossing, wanneer de verzekering werd gegeven, dat het geheel, ook dan wanneer geen nijpend gebrek aan ziekenhuisruimte bestond, zou worden afgebouwd. Die verzekering hadden zij echter in het ontwerp niet aangetroffen, zoodat zij de voorkeur bleven geven aan het oorspronkelijke plan der Faculteit. Ongewijzigd achtten zij het voorstel van den Wethouder ook daarom niet aannemelijk, omdat daarin nergens uitdrukkelijk werd gezegd, dat het voor onderwijs zou gebouwd worden. De Wethouder voor Armwezen wenschte kennelijk geen der beide partijen voor het hoofd te stooten en sprak daarom niet openlijk uit, dat dit ziekenhuis voor onderwijs bedoeld was. Den 3den Juni 1913 verscheen een voordracht aan den Gemeenteraad, onder den titel van Bouw van een nieuw gemeenteziekenhuis, waarbij werd voorgesteld, Burgemeester en Wethouders uit te noodigen: ‘plannen voor te bereiden met begrooting van kosten, strekkende tot den bouw van een nieuw gemeente-ziekenhuis, bestemd voor het hooger onderwijs in de geneeskunde in het uitbreidings-plan Zuid’.
Het scheen nu werkelijk, dat de weg gebaand was om tot eene beslissing te komen, waarbij aan de Faculteit het bouwen van een nieuw derde ziekenhuis voor onderwijs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gewaarborgd werd. Maar op 11 October 1913 verzochten de 4 medische raadsleden, Dr. Nuyens, Dr. de Man, Dr. Bellaar Spruyt en Dr. Abrahams nadere schriftelijke inlichtingen te mogen ontvangen over:
Zij meenden, dat zonder beantwoording dezer vragen niet over het voorstel van Burgemeester en Wethouders kon gesproken worden. Die opgaven werden op 7 November 1913 verstrekt. De kosten werden op ongeveer 2 millioen gulden geschat, maar dan moest nog voorzien worden in het bouwen van een nieuw toevlucht voor onbehuisden, in het later overplaatsen van de chirurgische kliniek van Prof. Rotgans en in een pharmaco-dynamisch laboratorium. De duur der verbouwing van het Wilhelmina-gasthuis zou 3 à 4 jaar zijn. De oogheelkundige kliniek 1903 had f 3000, de vrouwenkliniek f 2525 per bed gekost. Verdere bijzonderheden konden Burgemeester en Wethouders niet geven; zij wilden eerst het principe uitgemaakt zien en zouden dan met plannen komen. Op verzoek van Burgemeester en Wethouders gaf Dr. Wortman, directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst, op 24 November 1913 in een buitengewone zitting van den Gemeenteraad, waartoe ook de leden der Verbandcommissie uitgenoodigd waren, een overzicht van de plannen voor het derde ziekenhuis. Wegens het plaatsgebrek in de gasthuizen achtte hij een vermeerdering van het aantal ziekenhuisbedden in Amsterdam met ongeveer 1000 bedden noodig. Geschiedde de nieuwbouw op een vrij terrein dan kon dit in ongeveer 4 jaren gereed zijn. Een afzonderlijk ziekenhuis voor besmettelijke zieken was daarbij onnoodig. Hij wees er voorts op, dat het verbouwen van een in bedrijf zijnd ziekenhuis zeer bezwaarlijk zou zijn, zoodat de bouw op een vrij terrein verre te verkiezen was. Het moest en bloc gebouwd worden voor 1000 zieken op een terrein van 15 H.A. en binnen 5 jaar in gebruik genomen kunnen worden. Winkler wees er in die vergadering namens de Faculteit uitdrukkelijk op, dat op het nieuwe vrije terrein alle klinieken bijeen moesten komen, dus ook die voor verloskunde en gynaecologie en die voor oogheelkunde, al waren deze klinieken nog niet zoo lang geleden op het Wilhelmina-gasthuis-terrein gebouwd. De Faculteit vond het verbouwen van het Wilhelmina-gasthuis nog altijd te verkiezen, omdat het h.i. sneller gereed zou zijn en Amsterdam op het oogenblik bij de Rijks-Universiteiten ten achter was, vooral wat betreft de laboratoria. Zij had 1200 à 1300 bedden gevraagd, maar zou met de 1000 bedden, die Dr. Wortman beloofde, tevreden zijn, wanneer zij vertrouwen kon, dat het Wilhelmina-gasthuis dan als evacuatie-ziekenhuis kon gebruikt worden. Dit werd in een schrijven aan Curatoren, 1 December 1913, nog eens uitdrukkelijk uiteen gezet. Met het oog op het geheel nieuwe plan, door Dr. Wortman ontwikkeld, zou zij echter slechts dan in alle opzichten vrede hebben, wanneer uitdrukkelijk verzekerd werd, dat dit en bloc zou worden uitgevoerd. In dienzelfden geest schreven Curatoren, 10 December 1913, aan Burgemeester en Wethouders; zij gingen met het door Wortman voorgestelde plan mede, indien de genoemde voorwaarden op stellige wijze in de voordracht uitgedrukt werden. Het gevolg was, dat Burgemeester en Wethouders op 13 Januari 1914 een voorstel bij den Raad indienden van een nieuw derde ziekenhuis geheel in den geest van de wenschen der Faculteit, maar met voorloopigie weglating van een nieuwe vrouwenkliniek en een nieuwe oogheelkundige kliniek. Het concept-besluit, dat aan den Raad werd voorgelegd luidde: Burgemeester en Wethouders uit te noodigen plannen voor te bereiden met begrooting van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kosten strekkende tot den bouw van een nieuw gemeente-ziekenhuis, bestemd voor het onderwijs in de geneeskunde, en reeds terstond ingericht voor het onderwijs in de path. anatomie, de interne zieken (waaronder de kinderziekten), de chirurgie (kliniek voor Prof. Lanz), de psychiatrie, de keel-, neus, en oorheelkunde, de ziekten van het zenuwstelsel en de huid- en geslachtsziekten. Tegenover dit plan stelden op 20 Januari 1914 de HH. Nuyens, Abrahams en Bellaar Spruyt het voorstel, dat naar hun oordeel veel spoediger en veel oeconomischer een ruime vermeerdering van het aantal ziekenhuis-bedden zou geven: De ondergeteekenden hebben de eer, den Raad voor te stellen, Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, plannen voor te bereiden met begrooting van kosten, strekkende tot uitbreiding van het Wilhelmina-gasthuis tot Academisch Ziekenhuis, volgens het plan, aangegeven in hunne nota van 30 December 1913. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders en het tegenvoorstel kwamen den 28sten Januari 1914 in den Raad in behandeling. De HH. Nuyens en Bellaar Spruyt verdedigden hun plan tegenover dat van Burgemeester en Wethouders. Voorts bleken verschillende opvattingen te bestaan over de vraag of één groot ziekenhuis de voorkeur verdiende boven verscheidene kleinere ziekenhuizen (van 400 bedden!), waar, zooals de heer Ed. Polak meende, ‘meer individueel verpleegd kon worden’. Bij deze discussies viel de heer Vliegen de voordracht van Burgemeester en Wethouders krachtig aan; hij klaagde over het onjuiste van de verschafte gegevens ten aanzien van het gebrek aan ziekenhuisruimte en verdacht den heer Wortman van met opzet tendentieuse cijfers gegeven te hebben. Het bestaan van plaatsgebrek mocht namelijk niet worden afgeleid uit de verkorting van den verpleegduur in de laatste jaren, zooals Wortman beweerd had; die verkorting mocht niet worden toegeschreven aan den drang om wegens plaatsgebrek de patiënten spoediger naar huis te zenden; want in de particuliere ziekenhuizen en in de confessioneele ziekenhuizen, waar die drang niet bestond, zag men hetzelfde, hoewel in mindere mate. Daarenboven werd de verkorte verplegingsduur niet aangetroffen bij de interne en de chirurgische patiënten, voor welken juist het plaatsgebrek het sterkst zou bestaan, maar in hoofdzaak bij de psychiatrische patiënten. Daar werd het echter veroorzaakt, doordat in den laatsten tijd andere gestichten voor die lijders waren opengesteld. Verschil van meening openbaarde zich vooral ook met betrekking tot de vraag hoeveel bedden winst de verschillende plannen zouden geven en over de kosten van de voorgestelde plannen. Na verdediging van de voordracht door den Wethouder diende de heer F.M. Wibaut de volgende motie in: De Raad enz. besluit eene commissie te benoemen, die de vraag op welke wijze in de behoeften aan meer ziekenhuisruimte, zoowel uit het oogpunt van armenzorg als van onderwijs, moest worden voorzien, in haren geheelen omvang zal hebben te onderzoeken. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, intusschen de plannen bedoeld in hun voordracht van 13 Januari 1914 en de plannen bedoeld in het voorstel-Nuyens c.s. van 20 Januari 1914, met kostenberekening te doen uitwerken, opdat voor het geval de Raad naar aanleiding van het rapport van deze Commissie tot de conclusie komt, dat de oplossing in de richting van die voordracht of van dat voorstel moet worden gevonden, terstond tot de uitvoering kunne worden overgegaan. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, voorstellen te doen, om door plaatsing van barakken in den onmiddellijken nood aan ziekenhuisruimte te voorzien. Ook over deze motie en hare juiste beteekenis werd uitvoerig van gedachten gewisseld. Zij werd ten slotte zonder hoofdelijke stemming aangenomen. In de bedoelde commissie werden door den Raad op voorstel van Burgemeester en Wethouders, benoemd de Wethouder Josephus Jitta en de Heeren Hendrix, Posthumus Meyes, Nuyens, Vliegen, Oudegeest, Winkler, Stephan, de Wal, Delprat en Wortman; de laatste als secretaris. Aan de commissie werd een crediet van f 20.000 toegestaan. Hare eerste vergadering werd op Maandag 8 April 1914 ten stadhuize gehouden. Reeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spoedig werd besloten zich in het buitenland van de gasthuis-toestanden te gaan op de hoogte stellen. Zij deed daarvoor in pleno een reis naar Hamburg, Kiel en Kopenhagen. Bij haar terugreis vernam zij in het station te Hamburg den dubbelen moord in Serajewo, die binnen enkele weken tot den wereld-oorlog zou leiden. Van vergaderen in 1914 kon dus weinig meer komen, omdat alle krachten voor de maatregelen werden vereischt, die door den oorlog noodzakelijk geworden waren. In het eind van 1914 leed de commissie daarenboven het zeer groote verlies, doordat Winkler, die in dezen geheelen strijd de hoofdwoordvoerder der Faculteit geweest was, een beroep naar Utrecht had aangenomen. Was men in de gelegenheid geweest Winkler een spoedige vervulling van zijne wenschen ten opzichte van een psychiatrisch-neurologische kliniek in Amsterdam toe te zeggen, dan zou hij vermoedelijk wel in Amsterdam gebleven zijn; maar de omstandigheden maakten dit hoogst onwaarschijnlijk, zoo niet onmogelijk. Winkler's plaats in de commissie werd door Prof. W.M. de Vries ingenomen. In de motie-Wibaut was voorzien, dat wellicht het tijdelijke plaatsgebrek door den bouw van barakken op het Wilhelmina-gasthuis zou moeten worden verholpen. Daarvoor verscheen in 1914 voordracht No. 864, waarbij tevens de verbouwing van de wasscherij werd voorgesteld. Ook hiertegen kwamen de medische raadsleden in verzet, die van de verbouwing der wasscherij niets wilden weten, maar meer barakken op het Wilhelmina-gasthuis terrein wilden geplaatst zien. Hun voorstel luidde: ‘De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit ten spoedigste over te gaan tot aankoop van 4 of 5 verplaatsbare barakken, gelijk aan de thans reeds op het Wilhelmina-gasthuis aanwezige barak IX en deze barakken ten spoedigste op het open terrein van het Wilhelmina-gasthuis te doen plaatsen’. Toen in het eind van 1914 het oorlogsgevaar ook ons land scheen te naderen, stelde de Geneesheer-Directeur van het Wilhelmina-gasthuis, Dr. J. Kuiper, aan het Roode Kruis voor om op het sport-terrein naast het Wilhelmina-gasthuis een negental houten barakken op te stellen, ten einde aan mogelijke epidemieën het hoofd te kunnen bieden. Het Roode Kruis verklaarde zich ten huize van Prof. J. Rotgans, na langdurige discussie, daar beslist tegen. Kuiper wendde zich toen tot den Wethouder Jitta met het dringende verzoek, dat dan de Gemeente den bouw dezer barakken zou mogelijk maken. De Wethouder was daartoe onmiddellijk bereid en de houten, zoogenaamde oorlogsbarakken werden op het bedoelde terrein opgericht, ten slotte toch ook met een bijdrage van f 100.000 van het Roode Kruis. Deze zeer eenvoudige barakken, die met gas verwarmd werden, waren oorspronkelijk voor een 5-jarig bestaan bestemd, maar staan nu na 17 jaren nog aldaar. Zij voldeden uitnemend, maar moesten nu en dan bijgewerkt worden. Ten slotte zullen zij voor den afbouw van het Academisch ziekenhuis moeten verdwijnen. Eerst in 1916 kwam de in 1914 benoemde commissie, na hare buitenlandsche reis, weder bijeen, daar meer en meer over gebrek aan ziekenhuisruimte geklaagd werd. De HH. Ed. Polak en Hendrix hadden uitvoerige, gedrukte nota's over den ziekenhuisbouw tot de commissie gericht. De eerste brak in zijn nota een lans voor het bouwen van kleine ziekenhuizen en achtte een ac. ziekenhuis voorloopig niet noodig, al kon hij zich vereenigen met het bouwen van een nieuw laboratorium voor de path. anat., een kliniek voor huid- en geslachtszieken en een voor neus-, keel- en oorzieken. Hij wenschte ook voor de ziekenhuizen in de stad decentralisatie, zooals die bestond bij de gas-levering, electrische voorziening, vischvoorziening, marktwezen, badinrichtingen. Voor een eventueel te bouwen academisch ziekenhuis ware een flinke toelage van het rijk te vragen. De heer Hendrix had in zijn nota de kosten van een nieuw academisch ziekenhuis met die van een verbouwing van het Wilhelmina-gasthuis vergeleken. Het eerste zou volgens hem 12 millioen kosten, het laatste 8 millioen; maar daarbij zouden nog twee kleine ziekenhuizen elk van 400 bedden gebouwd moeten worden. Het lid der commissie Oudegeest wenschte één goed centraal model-ziekenhuis, waar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Paviljoen I. Inwendige Ziekten. Wilhelminagasthuis. Photo J.H. Martelhoff.
Pathologisch Instituut. Wilhelminagasthuis. Photo J.H. Martelhoff.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leiders van kleine ziekenhuizen hun opleiding moesten kunnen krijgen en dat dus als gangmaker voor de kleine ziekenhuizen zou moeten dienen. Zoo stonden de zaken, toen in de vergadering van 26 Mei 1916 de Wethouder plotseling met de mededeeling kwam, dat meer dan 500 patiënten op opneming wachtten en dat geen oogenblik verzuimd mocht worden om een ‘noodziekenhuis’ op te richten, onafhankelijk van de plannen, waarmede de commissie zich nu bezig hield. Om dit te bereiken had Dr. Wortman op zijn verzoek een spoed-ontwerp gemaakt voor een noodziekenhuis voor 500 à 550 bedden. Hij meende, dat dit de bespreking over plannen voor het nieuwe academisch ziekenhuis in geenen deele overbodig zou maken; want naderhand zou het nood-ziekenhuis als tbc.-ziekenhuis dienst doen. Dit onverwachte plan werd niet zonder verbazing door de commissie vernomen, die ook niet begreep, hoe dit noodplan, dat uit steenen barakken zou bestaan, in zóó korten tijd gereed zou kunnen zijn. De vertegenwoordigers van het onderwijs zagen daarin een groot gevaar voor het tot stand komen van het academisch ziekenhuis, welks totstandkoming men bezig was voor te bereiden. Zij zagen in, dat, werd eenmaal tot den bouw van zulk een nood-ziekenhuis besloten, van dien van het groote plan niets zou komen, en verklaarden slechts dán aan zulk een noodziekenhuis voor 500 bedden te willen medewerken, wanneer die bouw geschiedde op het terrein, dat voor het Academisch ziekenhuis bestemd was en als begin van dat ziekenhuis. Daar de stemming in de commissie niet van dien aard was, dat zij daarin zou medegaan, zonden de HH. de Vries, de Wal en Delprat, de juistheid van den zoo hoog gestegen nood aannemende, voor de vergadering van 31 Mei 1916, waarin over het voorstel van Dr. Jitta beslist zou worden, een tegenvoorstel in: wanneer men inderdaad vóór den winter een noodziekenhuis wil bouwen, laat dit dan uit houten berakken bestaan, natuurlijk zonder centrale verwarming en niet onderheid. Zij hadden dit in allerijl in overleg met den onderdirecteur van Publieke Werken in de volgende voorstellen belichaamd: De Commissie spreekt als haar meening uit, dat in de behoeften van armenzorg en onderwijs op de volgende wijze moet worden voorzien:
Zij waren er zich volkomen van bewust, dat dit geen ideaal voorstel was; het was een noodschot om te voorkomen, dat de bouw van het Academisch ziekenhuis door dien van het noodziekenhuis zou worden onmogelijk gemaakt. Het was, zooals de HH. Polak en Oudegeest niet nalieten op te merken, een ietwat fantastisch plan, hoewel niet veel fantastischer dan het plan, dat Jitta en Wortman hadden voorgesteld. Het had de bedoeling om den Wethouder aan zijn noodziekenhuis te helpen, zonder het Academisch ziekenhuis in gevaar te brengen. Het voorstel werd in de vergadering van 31 Mei 1916 behandeld, maar natuurlijk niet aangenomen. Wèl aangenomen werd een voorstel om dadelijk een ‘klein ziekenhuis’ voor 500 bedden te bouwen, ergens in de Watergraafsmeer. Dit voorstel luidde: De commissie gezien het stijgende plaatsgebrek in de ziekenhuizen adviseert Burgemeester en Wethouders zoo spoedig mogelijk voorstellen te doen aan den Gemeenteraad om over te gaan tot den bouw van een eenvoudig ziekenhuis voor ongeveer 500 zieken, in afwachting van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beslissing, op welke wijze aan de bestaande behoefte aan een Academisch ziekenhuis zou worden voorzien. Door de aanneming van dat geheel onvoldoend toegelichte plan, waarvan noch ontwerpen noch kostenberekening waren opgemaakt en waarvan slechts medegedeeld was, dat het uit niet-onderheide, op betonplaten geplaatste steenen barakken zou bestaan, waren de andere plannen op den achtergrond gedrongen. Vier maanden later, 29 September 1916, werd op grond van dit advies een voordracht door Burgemeester en Wethouders ingediend: Over den bouw van een hulpziekenhuis ter voorziening in het meest dringend gebrek aan ruimte voor ziekenhuis-verpleging. Het voorstel luidde:
In de toelichting zeggen Burgemeester en Wethouders, dat wel, zooals dat telken jare geschiedde, het aantal der op plaats wachtenden belangrijk ingekrompen was in den zomer, doch dat men het wel als vaststaande mocht aannemen, dat dit slechts tijdelijk was. Het ziekenhuis zou uit zes steenen barakken bestaan voor 500 interne en chirurgische zieken, maar van zoodanig degelijke constructie, dat het later voor andere doeleinden zou kunnen gebruikt worden. Als plaats van oprichting achtten Burgemeester en Wethouders het meest geschikt een 5 H.A. groot terrein, behoorende tot Stadswijk, gelegen in de nabijheid van den Amsteldijk op het gebied van Nieuwer-Amstel. Dit voorstel werd 30 October 1916 door den Gemeenteraad goedgekeurd. Daarbij was reeds dadelijk te kennen gegeven, dat het crediet hoogstwaarschijnlijk met f 750.000 zou moeten worden overschreden. De prijzen der materialen waren echter in November 1917 zoodanig gestegen, dat dit plan moest worden opgegeven, te meer daar over den duur daarvan geen enkele zekerheid kon worden gegeven. Daarom stelden Burgemeester en Wethouders 27 November 1917 voor om het besluit van 30 October 1916 weder in te trekken en te besluiten tot den bouw van een ziekenhuis voor 500 bedden, bestaande uit een complex van houten gebouwen volgens door den dienst van Publieke Werken opgemaakte plannen en wel 8 zieken-paviljoenen, elk met 50 bedden en twee zieken-paviljoenen elk met 49 bedden, verbonden aan een operatie-gebouw, een gebouw voor administratie, apotheek, huisvesting voor medisch en ander personeel, vier paviljoenen voor woning van leerling-verpleegsters, voorts voor hoofdverpleegsters en ander personeel een zusterhuis met eetzaal en recreatie-zaal, cursuszaal, directeurs-woning, keukengebouw, woningen voor dienstpersoneel enz. Buiten den inventaris werden de kosten van een en ander op f 2.290.000 gerekend. Voor den inventaris werd f 500.000 noodig geacht. Dit geheele gebouwen-complex zou na een 4-tal maanden in gebruik genomen kunnen worden! Ook dit plan zou niet tot uitvoering komen. Toen het voorstel in Januari 1918 in den Raad werd behandeld, was daarnaast een voorstel van Dr. Abrahams ingekomen (28 Januari 1918) om het Weeshuis van de Ned. Herv. Diaconie in de Tesselschadestraat te koopen. Bij de toelichting, die Dr. Abrahams in den Raad van dit voorstel gaf, bleek, dat reeds 1½ jaar te voren met het moderamen van de Ned. Herv. Gemeente besprekingen waren gevoerd over den aankoop van dit weeshuis, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten einde het tot ziekenhuis te verbouwen. Deze plannen waren toen afgesprongen, omdat volgens de mededeeling van den plaatsvervanger van den stads-architect Hulshoff (die afwezig was) er in dat ziekenhuis, door de toen bedoelde, zeer eenvoudige verbouwing, slechts 250 patiënten zouden kunnen worden opgenomen en dan nog op zeer bekrompen wijze. Daarvoor achtte men toen den verlangden koopprijs van f 800.000 te hoog en had men van den aankoop afgezien. Van het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het bouwen van een uit een complex van houten gebouwen bestaand ziekenhuis was het evenwel gebleken, dat de commissie van bijstand voor Openbare Gezondheid niets wilde weten. Later was door het raadslid de Miranda voorgesteld om de onderhandelingen met het moderamen der Ned. Herv. Gem. te heropenen en nog eens, nu door den Heer Hulshoff zelven, in overleg met den Directeur van den Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst, te laten nagaan:
Het bleek nu uit dit nieuwe onderzoek, dat met een meer uitgebreide verbouwing dan eerst bedoeld was, het weeshuis voor ongeveer 400 patiënten zou zijn in te richten en volgens de meening van Dr. Abrahams in ongeveer 9 maanden. Nu was de zaak dus veel aannemelijker en de onderhandelingen werden weder aangeknoopt. Het moderamen bleek nu echter slechts tot den verkoop bereid te zijn op voorwaarde:
Deze voorwaarden kwamen Burgemeester en Wethouders aannemelijk voor. Men zou daardoor een ziekenhuis voor ongeveer 354 patiënten krijgen; de kosten voor verbouwing zouden f 700.000, de duur der verbouwing, na de ontruiming, 9-12 maanden bedragen. De kosten voor verbouwing, meubileering en stoffeering werden op f 250.000 geschat, waaronder ook de bijdrage voor den bouw van de tijdelijke weesinrichting. Uit een financieel oogpunt was deze transactie beter dan de bouw van het houten ziekenhuis, dat na 15 à 20 jaren weer door een ander zou moeten vervangen worden. Het weeshuis was een zeer hecht gebouw en uitnemend gelegen; maar in andere opzichten zou het houten ziekenhuis aan den Amstel te verkiezen zijn geweest, dat medisch-technisch beter kon worden ingericht en ongeveer 150 patiënten meer zou kunnen bergen en ‘veel sneller in gebruik genomen zou kunnen worden’ (25 Januari 1918). Daarop dienden 30 Januari 1918 de raadsleden Van den Tempel en Abrahams het voorstel in om:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plan van een nieuw Academisch ziekenhuis in de uitbreiding-Zuid. 1916.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na zeer uitvoerige en geanimeerde discussies, die 30 Januari 1918 een geheele middag- en avond-zitting in beslag namen en waarbij ook het complex van houten gebouwen aan den Amstel warme verdediging vond, werd het voorstel van Van den Tempel-Abrahams met 32 tegen 11 stemmen aangenomen. Burgemeester en Wethouders trekken daarop hun voorstel van het ziekenhuis van houten barakken aan den Amstel in. Op 26 Februari 1918 schreven Burgemeester en Wethouders aan den Raad, dat eene beslissing moest genomen worden over de wijze, waarop die tijdelijke inrichting van het te verbouwen Diaconie-weeshuis zou worden beheerd. Zij achten het gewenscht het beheer daarvan zelf op zich te nemen, daarbij ondersteund door de commissie van bijstand voor de Openbare Gezondheid. Aan het hoofd van het nieuwe ziekenhuis zou een Geneesheer-Directeur moeten staan op een jaarwedde van f 7500. De Raad nam deze voorstellen zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming aan. Tot geneesheer-directeur werd Dr. J.L.C. Wortman benoemd, wien op 2 December 1918 ontslag als Directeur van den Gezondheidsdienst werd verleend. Hij moest reeds dadelijk bij den bouw adviezen geven en dus spoedig benoemd worden. Zijne instructie werd op 20 Maart 1918 vastgesteld. Voor meubileering en stoffeering werd op 23 Mei 1918 een bedrag van f 300.000 toegestaan. Dit Tesselschade-ziekenhuis werd in 1920 geopend, dus ruim drie jaren na het overhaaste besluit van den bouw van het ‘noodziekenhuis’ in 1916. Al deze maatregelen waren echter slechts bestemd als noodziekenhuis, als voorloopige regeling ter voorziening in het ‘gebrek aan ziekenhuisruimte’; de definitieve oplossing moest worden aangegeven door het rapport der commissie van 1914. Dit rapport werd in 1916 ingediend met een zeer globaal schetsplan van den architect A.R. Hulshoff, om te laten zien, hoe ongeveer de klinieken en de laboratoria op het terrein zouden kunnen verdeeld worden. (Plan 1916). In 1917 volgde een aanvullend rapport. Aan de hand dezer rapporten deden Burgemeester en Wethouders 12 Juli 1918 de volgende voorstellen aan den Gemeenteraad:
In de afdeelingen van den Gemeenteraad werd de geheele zaak van het Academisch ziekenhuis en de questie verbouwing Wilhelmina-gasthuis of een Academisch ziekenhuis op een vrij terrein, weder ampel besproken. Daarin werd ook de vraag geopperd, of niet verschillende inrichtingen ten behoeve van ziekenhuizen: wasscherij, apotheek, kleedermagazijn, enz. centraal konden worden gemaakt; ook werd gevraagd, waarom in deze voordracht niet van twee chirurgische klinieken werd gesproken, maar van één van 180 bedden, wat men voor één hoogleeraar veel te groot vond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een uitvoerige beantwoording wezen Burgemeester en Wethouders, dd. 22 October 1918, er op: ‘Dat alleen door den bouw van een Academisch ziekenhuis op een vrij terrein met behoorlijke gelegenheid tot expansie, de kwestie voor goed van de baan zou zijn, terwijl de Gemeente bij ombouw van het Wilhelmina-gasthuis, omdat daar ter plaatse terrein-uitbreiding van eenige beteekenis onmogelijk was, wellicht vrij spoedig weer voor ernstige moeilijkheden kon komen te staan’. In de zitting van den Gemeenteraad van 17 Januari 1919 werd dit voorstel van Burgemeester en Wethouders, waarvan de kosten met de andere voorzieningen, die op ziekenhuisgebied gedaan moesten worden: tbc.-ziekenhuis, ziekenhuis voor besmettelijke ziekten, eventueel noodige kleinere ziekenhuizen in verscheidene buurten van de stad, op f 25.000.000 geschat waren, zonder discussie en zonder stemming aangenomenGa naar voetnoot1). De begrijpelijke stilte, die bij dit voorstel in den Raad heerschte, voorspelde niet veel goeds. Deze stilte werd, wat de ziekenhuizen betreft, verder niet gestoord. Van gebrek aan ziekenhuisruimte werd niet meer gerept; het plaatsgebrek in de gasthuizen scheen een booze droom uit lang vervlogen jaren te zijn geweest. Menigeen dacht reeds lang niet meer aan de mogelijkheid, dat voor het M.H.O. iets afdoende zou gedaan worden, en ware niet de toestand van verval, waarin de zoogenaamde oorlogs-barakken op het terrein van het Wilhelmina-gasthuis verkeerden, ten slotte zóó in het oog geloopen, dat wel iets daaraan gedaan moest worden, dan zou wellicht zelfs nu nog niet tot vervulling van de wenschen van de Faculteit der Geneeskunde zijn overgegaan.
In het voorjaar van 1923 meende men, dat de oorlogsbarakken op het Wilhelmina-gasthuisterrein nu langzamerhand moesten vervangen worden. Zij waren reeds herhaaldelijk op allerlei wijzen opgeknapt en haar leven, dat in 1914 op ongeveer 5 jaren geschat was, was reeds met 4 jaren verlengd! Er zouden nog wel een tiental jaren bij komen. Het was wel kenmerkend, dat de eerste vraag, die men daarbij deed, deze was: hoe zullen wij dan verder de infectie-zieken, die in de barakken verpleegd worden, onderbrengen? Eerst daarna schijnt men op de gedachte gekomen te zijn, dat er ook nog een academisch ziekenhuisquestie bestond. Toen de bovengenoemde vraag in de commissie van bijstand van Armenzorg besproken werd, vroeg men, hoe staat men op het oogenblik tegenover de vraag of het Wilhelmina-gasthuis tot Academisch ziekenhuis zal worden verbouwd. Dat in 1919 door den Raad besloten was om het Academisch ziekenhuis op een vrij terrein te bouwen, achtte men geen voldoende aanwijzing meer voor hetgeen nu moest geschieden. De Wethouder voor Armenzorg, Dr. I.H.J. Vos, niet die voor Onderwijs, vatte dit vraagstuk nu krachtig aan, natuurlijk beginnende met het instellen van eene commissie van deskundigen. Op 27 April 1923 kwamen op zijn verzoek de HH. Prof. Ruitinga, Dr. Abrahams, de arts W. Polak, Dr. L. Heijermans, Dr. J. Kuiper, Dr. J. Ed. Stumpff en Dr. C.C. Delprat in zijn bureau samen om een voorloopige bespreking te houden over de wijze, waarop voorziening in de verpleging van infectie-zieken moest geschieden, nu de oorlogsbarakken van 1914 het bijltje er bij neer schenen te leggen. ‘De vraag op welke wijze deze voorziening behoort te worden getroffen, roert’, aldus schreef de Wethouder, ‘het nog steeds aanhangige vraagstuk betreffende de stichting van een Academisch ziekenhuis aan en daarom acht ik het van belang om met hen, die op dit gebied deskundig zijn en wier werkkring hen dagelijks met dit vraagstuk in aanraking brengt, eene voorloopige bespreking te houden’. In die bijeenkomst besloot de commissie een rapport met kostenberekening uit te brengen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over het vroegere denkbeeld van den bouw van een Academisch ziekenhuis volgens de wenschen van de Faculteit der geneeskunde op een vrij terrein en over de eventueele verbouwing van het Wilhelmina-gasthuis daarvoor. Ter voorbereiding van dit rapport werd uit de zooeven genoemde commissie eene ‘Kleine Commissie’ van 4 leden aangewezen, bestaande uit de HH. Dr. J. Kuiper, Dr. J. Ed. Stumpff, den stads-architect Ir. A.R. Hulshoff en Dr. C.C. Delprat. Haar werd door den Wethouder een nota ter hand gesteld, waarin Dr. J. Kuiper reeds zijne denkbeelden had uiteengezet over hetgeen voorloopig voldoende zou zijn voor de behoeften van het Medisch Hooger Onderwijs. In deze nota was uitgegaan van de opvatting, dat het niet de bedoeling van den Wethouder was om dadelijk het geheele Academisch ziekenhuis tot stand te brengen. De ‘Kleine Commisse’ kwam na eenige besprekingen tot de overtuiging, dat het zeer onwaarschijnlijk moest geacht worden, dat in de toen bestaande tijdsomstandigheden van een groot en bloc gebouwd Academisch ziekenhuis op een vrij terrein iets zou kunnen komen en verzocht aan haar medelid Hulshoff om aan de hand van de reeds van vroeger bekende wenschen van de Faculteit der geneeskunde na te gaan of het mogelijk zou zijn al de door de hoogleeraren gewenschte inrichtingen voor het Medisch Hooger Onderwijs op het Wilhelmina-gasthuis-terrein, met of zonder behoud van het Pesthuys, bijeen te brengen. Zij zond op 29 April 1924 aan den Wethouder Vos eene nota over de wijze, waarop naar hare meening het best aan de haar gestelde opgave zou worden voldaan. Die nota ging vergezeld van een map met 19 teekeningen, waarop door Ir. Hulshoff de voorloopige schetsplannen waren aangegeven voor de verschillende gebouwen, die te zamen het Academisch ziekenhuis moesten vormen, met een situatie-plan:
Zij gaf in het rapport een kort overzicht van den geheelen gang van zaken bij den bouw en zette uiteen, waarom zij het bouwen van een geheel nieuw ziekenhuis op een vrij terrein, waartoe indertijd besloten was, nu niet meer kon aanbevelen, maar wederom op de oude gedachte van 1912 van de Faculteit der geneeskunde was teruggekomen van den bouw op het Wilhelmina-gasthuis-terrein, met opoffering van het Pesthuys. De commissie meende namelijk, dat in dezen tijd, nu de naweeën van den oorlog zich nog deden gevoelen, het bouwen van een geheel nieuw Academisch ziekenhuis op een vrij terrein een onbereikbaar ideaal was, en dat zij niet, door aan dat ideale plan vast te houden, de gelegenheid, die zich nu weer aanbood om moderne klinieken en laboratoria voor het onderwijs te verkrijgen, mocht laten voorbijgaan, indien dit op eenvoudige, doch juiste wijze was tot stand te brengen. De heer Hulshoff had berekend, dat de bouw van een nieuw Academisch ziekenhuis voor ± 1000 bedden op een vrij terrein, zonder oogheelkundige- en zonder vrouwen-kliniek, ongeveer 11 millioen gulden zou kosten. Verder zouden de waarde van het nieuwe terrein groot ± 12 H.A. op f 1.800.000 en de inrichtingskosten op 1½ millioen gesteld moeten worden, waardoor dus voor deze 1000 bedden, die dan nog niet het complete Academisch ziekenhuis zouden vormen, gerekend moest worden op een totaal-uitgave van ± f 14 millioen. Daarenboven zou dan nog een infectie-ziekenhuis gebouwd moeten worden en zouden in verloop van tijd ook de bovengenoemde klinieken, die voorloopig in het Wilhelmina-gasthuis zouden gebleven zijn, naar het nieuwe terrein moeten worden overgebracht. In het plan van verbouwing van het Wilhelmina-gasthuis echter, dat aan den Wethouder aangeboden werd, was er op gerekend, dat op de steenen barakken op het westelijk gedeelte van het Wilhelmina-gasthuis-terrein een verdieping opgezet kon worden, waardoor nog 168 bedden voor infectie-ziekten werden verkregen en het bouwen van een nieuw infectie-ziekenhuis voorloopig onnoodig was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plan I. Situatie-plan van de in 1923 bestaande gebouwen in het Wilhelmina-Gasthuis.
Plan II. Situatie-plan plan na voltooiing der 1e phase van den bouw.
Zwart: nieuwe of vernieuwde gebouwen. Plan III. Situatie-plan na geheelen opbouw van het Academisch Ziekenhuis.
Niet-geärceerd: Schematische aanduiding van nieuwe gebouwen, na afbraak van Pesthuis en oorlogsbarakken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij het ontwerpen dezer plannen was de heer Hulshoff in de eerste plaats geleid door het denkbeeld, dat het geheel niet achter elkander afgebouwd zou worden, maar dat de bouw in twee phasen zou geschieden, met een tusschentijd van vermoedelijk een 10-tal jaren. In de eerste phase zouden de klinieken en laboratoria gebouwd worden, die het meest dringend vernieuwing behoefden, en in de tweede phase zou dan de geheele afbouw plaats hebben. In de tweede plaats was door den Wethouder de grootst mogelijke zuinigheid aanbevolen, zoowel wat de gebouwen zelve als wat het terrein betrof. In het plan der 1e phase, plan II, zouden voor onderwijs worden verkregen:
In het situatie-plan II is aangegeven op welke wijze de gebouwen op het terrein verdeeld zouden zijn. Daaruit bleek, in tegenstelling met vroegere ontwerpen, dat een groot deel van het Wilhelmina-gasthuis-terrein, na uitvoering van die werken, nog beschikbaar bleef voor de voltooiing van het Academisch ziekenhuis, waarvan de mogelijkheid op de situatie-schets van plan III was aangegeven. De Commissie wees verder in haar rapport op de wenschelijkheid om, indien tot de uitvoering besloten werd, den bouw te doen geschieden onder voortdurende bespreking met hen, die zoowel de belangen van onderwijs als die van een groot ziekenhuis kennen, om elk oogenblik met den bouwmeester overleg te kunnen plegen. Deze plannen werden in een bijeenkomst van de oorspronkelijke, grootere commissie op 10 Juni 1924 besproken. Daarin was Prof. Ruitinga als vertegenwoordiger van de Faculteit der Geneeskunde intusschen vervangen door Prof. Noordenbos. Deze laatste verklaarde in die bijeenkomst op een vraag van den Wethouder: ‘dat de Faculteit en spreker persoonlijk zich met deze plannen zeer wel zou kunnen vereenigen, al kan spreker evenals eenigen van zijne ambtgenooten (die voorloopig in het Binnengasthuis moesten blijven) niet verhelen, dat zij er niet op vooruit zullen gaan. Zij gevoelen als een groot bezwaar de overplaatsing van het laboratorium voor de path. anatomie’. In den loop der discussies verklaarde hij ‘evenwel in dit opzicht door de mededeelingen in de commissie gerustgesteld te zijn’. Aan het slot der vergadering kon de Wethouder constateeren, dat gebleken was, dat alle aanwezigen zich met de groote lijnen dezer plannen konden vereenigen. Bij de uitvoering der plannen zullen de betrokken hoogleeraren ieder over hun eigen afdeeling uitvoerig geraadpleegd worden. De hoofdgedachte: verbouwing van het Wilhelmina-gasthuis, kwam trouwens met het door de Faculteit in 1912 voorgestelde overeen, waarvan zij toen slechts schoorvoetend af te brengen geweest was. In December 1924 verscheen daarop het 1e concept van de voordracht van Burgemeester en Wethouders aan den Gemeenteraad:
Het verschijnen van deze voordracht bracht de voorstanders van het behoud van het Pesthuys tot een poging om dit gebouw te behouden en op te nemen in het complex van gebouwen van het Academisch ziekenhuis. Het was vooral naar aanleiding van de pogingen van Prof. Jan Veth, dat de Wethouder op 24 Mei 1925 aan de Kleine Commissie verzocht, om te onderzoeken of het niet mogelijk zou zijn een plan te maken, waarbij het Pesthuys, bij voltooiing van het geheele plan, behouden werd. De heer Hulshoff slaagde er daarop in een situatie-plan te ontwerpen, waarbij het gerestau- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Plan A. Situatie-plan der 1e phase, indien het Pesthuys behouden moet blijven.
Plan B. Situatie-plan der 2e phase op vergroot terrein met behoud van het Pesthuys.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reerde Pesthuys een onderdeel zou uitmaken van het volledige Academisch ziekenhuis; maar daarvoor moest de zuinigheid, zoowel in het gebruik van het terrein als in den geheelen opzet, worden prijs gegeven. Immers, wilde men het Pesthuys als onderdeel van het geheel behouden, dan moest dit gebouw geheel gerestaureerd worden, hetgeen een bedrag van minstens f 500.000 zou vergen en ten tweede moest men over een veel ruimer terrein kunnen beschikken, omdat het uitzicht op het gebouw door omringende gebouwen niet belemmerd mocht worden. Om dat plan te kunnen uitvoeren, zouden de huizen tusschen de 1e Helmersstraat, de 2e Constantijn Huygensstraat en de 2e Helmersstraat moeten worden aangekocht en afgebroken, hetgeen op een bedrag van f 2 millioen gulden geschat werd. Ook zou de geheele bouw van het Academisch ziekenhuis een belangrijke vertraging ondervinden door de te verwachten langdurige onteigenings-proceduren. Dit situatieplan - plan B - dat hierbij wordt gereproduceerd, en dat beschouwd moet worden als een zeer voorloopig plan, alleen bedoeld om de mogelijkheid van behoud van het Pesthuys aan te toonen, maakte een nieuw plan voor de 1e phase noodig - plan A - als onderdeel van plan B. In plan A was de chirurgische kliniek volgens den wensch van Prof. Lanz van het laboratorium van Prof. Snapper los gemaakt en meer noordelijk op het terrein geplaatst aan het Jacob van Lennep-kanaal. Dit was de belangrijkste afwijking van Plan II. In plan B ziet men, hoe het oostelijk gedeelte van het terrein, met de genoemde huizen vergroot, bebouwd zou kunnen worden, Ook hier zijn de gebouwen slechts geheel schematisch aangeduid, om dezelfde reden waarom dit in plan III geschied was. De verbouwing van het Pesthuys, dat in plan B was opgenomen, om het bijv. voor administratie of zusterhuisvesting te laten dienen, was door den heer Hulshoff op ongeveer f 500.000 begroot. Het zou echter zeer moeilijk zijn om daarvan een goed bruikbaar geheel te maken, zonder het uiterlijk aspect geheel te veranderen. De zalen in het gebouw hadden alle, hoog boven den vloer gelegen, ramen; om dus voldoende licht in die zalen te verkrijgen zouden de vloeren naar boven moeten worden gebracht, maar dan zou daaronder slechts een donkere ruimte ontstaan, die door het aanbrengen van nieuwe ramen zou moeten verlicht worden; dan zou echter ook het geheele uiterlijk van het gebouw veranderd zijn. Het hiervoor gegeven plaatje, dat wel is waar het oorspronkelijke in 1633 voltooide, maar in 1732 uitgebrande gebouw weer geeft, doet toch deze verhoudingen, die in het later herbouwde dezelfde waren, zeer goed zien. Een poging van de Regeering om door het geven van eenige toelage het afbreken van het Pesthuys te voorkomen, omdat hare adviseurs meenden, dat de huizen, die bij het behoud moesten aangekocht en gesloopt worden, toch ook bij het aangenomen plan zouden moeten worden opgeofferd en de kosten daarvan dus niet op rekening van het Pesthuysbehoud mochten geschreven worden, had geen succes, omdat de commissie kon verklaren, dat van opofferen van die huizen bij de bestaande plannen geen sprake was. Na hetgeen op het oogenblik omtrent de zoogenaamde hechtheid van dat oude gebouw (een ‘ijzersterk gebouw’ noemde men het) bekend is geworden, mag men van geluk spreken, dat van eene verbouwing niets is gekomen. Na ampel wikken en wegen besloot de Raad, dat het Pesthuys niet moest worden bewaard. Hiermede waren dus de schetsplannen A en B van de baan. Hoewel reeds in 1860 besloten was tot de ontruiming van het Pesthuys en in 1900 reeds een aanschrijving tot aanbesteding voor afbraak was geschied, die op het laatste oogenblik bij algemeene kennisgeving werd ingetrokken, was het besluit nu onherroepelijk en is dan ook in November 1931 met de gedeeltelijke afbraak van den noord-westelijken hoek een aanvang gemaakt. De Wethouder had ook nog aan de commissie de redenen gevraagd, die zij gehad had, om van het bouwen op een vrij terrein af te zien. In hare nota van 3 October 1925 deelde deze mede, dat dit geschied was: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Of de Kleine Commissie op het oogenblik al deze gronden nog zou willen onderschrijven, zou ik niet durven verzekeren. De voordracht van Burgemeester en Wethouders had een levendige gedachten-wisseling in den Raad ten gevolge. Op aandringen van het raadslid, den arts W. Polak, werd besloten de uitvoering der beide phasen van den bouw dadelijk achter elkander te laten volgen. Het was een groote voldoening voor de commissie en zeker niet minder voor de Faculteit der Geneeskunde, dat de heer Polak zoo hardnekkig zijn voorstel tegenover de tegenstanders had verdedigd. Toen de voordracht, op deze wijze geamendeerd, door den Raad was goedgekeurd, kwam het aan de commissie voor, dat eene uitbreiding met een lid van de Faculteit der Geneeskunde gewenscht was en dat ook een lid van den Gemeenteraad zitting in de commissie moest hebben. Voor de Faculteit werd daarop, 21 Mei 1926, door Burgemeester en Wethouders, in overleg met Curatoren, Prof. W.M. de Vries en voor den Raad, op verzoek der commissie, de arts W. Polak aangewezen. Daarenboven werd de Gemeente-Inspecteur Dr. J.F. van Oss door Burgemeester en Wethouders aan de commissie toegevoegd. Deze combinatie is aan het werk zeer ten goede gekomen, omdat, nu een lid der Faculteit der Geneeskunde, een deskundig raadslid en een adviseur voor bezuinigingszaken in de commissie zitting hadden, het overleg met Faculteit, Raad en Burgemeester en Wethouders zeer vergemakkelijkt was. De Wethouder Vos heeft gemeend, niet als voorzitter der commissie te moeten optreden, maar heeft toch een enkele maal een zitting bijgewoond. Ook de latere Wethouders Rutgers en Douwes bekleedden niet den voorzittersstoel. De werkwijze, die de commissie heeft gevolgd, was deze, dat eerst over de plaats van elk gebouw afzonderlijk overleg werd gepleegd, wanneer het niet eene verbouwing betrof; dàn werd den betrokken hoogleeraar verzocht een programma van wenschen op te stellen en ontwierp de heer Hulshoff aan de hand daarvan een schetsplan. Hiervan ontvingen alle commissie-leden een blauwdruk en had eene voorloopige bespreking in de commissie plaats. Daarna werd het plan met den betrokken hoogleeraar in de commissie besproken, werd aan de wenschen tot verandering zoo eenigszins mogelijk gevolg gegeven en het nieuwe plan aan de commissie en aan den hoogleeraar voorgelegd. Na goedkeuring ook door dezen laatste werd van den hoogleeraar een schriftelijk fiat ontvangen en werden de verder noodige besprekingen over elk onderdeel tusschen den hoogleeraar en den heer Hulshoff gevoerd. Op deze wijze was men dus zeker, dat het gebouwde geheel volgens de wenschen der hoogleeraren tot stand kwam. Van de zittingen der commissie, die vooral in de eerste jaren zeer veelvuldig waren, werden uitvoerige notulen gemaakt, die na goedkeuring door de vergadering, nadat alle leden een concept hadden ontvangen, aan den Wethouder O.G.Z. werden toegezonden. Daarenboven werd elk jaar een verslag aan Burgemeester en Wethouders en aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Faculteit der Geneeskunde gezonden over de werkzaamheden der commissie in het afgeloopen jaar, zoodat beide van den gang van zaken geheel op de hoogte bleven. In den loop der jaren heeft de commissie eenige wijziging ondergaan: Prof. W.M. de Vries trad als vertegenwoordiger van de Faculteit af, toen over den bouw en de inrichting van het Path. Anat. Laboratorium geen besprekingen in de commissie meer noodig waren: hij werd vervangen door Prof. W.P.C. Zeeman. Bij het aftreden van Dr. J. Kuiper als Geneesheer-directeur van het Wilhelmina-gasthuis, trad zijn opvolger, de heer W.F. Veldhuyzen, als lid der commissie op; maar Dr. Kuiper, die als bewaarder van het archief der commissie was aangewezen, werd op verzoek der commissie door Burgemeester en Wethouders als lid gehandhaafd. Bij het aftreden van Dr. J. Ed. Stumpff als Geneesheer-directeur van het Binnengasthuis trad zijn opvolger de heer G. van der Reijden, als lid der commissie op, maar ook Dr. Stumpff bleef als lid aangewezen. De oorspronkelijk uit 4 leden bestaande ‘Kleine Commissie’ telt nu 9 leden, maar heeft toch haar naam behouden. Op plan I ziet men een situatie-teekening van het Wilhelmina-gasthuis, zooals dit was op het oogenblik, waarop het werk der Kleine Commissie een aanvang nam. Links ziet men de 5 steenen barakken van één verdieping, waarin de besmettelijke zieken verpleegd worden; geheel rechts de 9 houten oorlogsbarakken, die in 1914 in zeer eenvoudige constructie waren opgericht. Tusschen deze in staan de 3 paviljoenen van het Wilhelmina-gasthuis, het administratie-gebouw en het oeconomie-gebouw; hier en daar op het terrein liggen nog verscheidene barakken verspreid, die, naar mate de nood in den loop der jaren drong, waren opgericht. Rechts van het administratie-gebouw de vrouwenkliniek en rechts daarvan de oogheelkundige kliniek. Ten einde meer plaats voor de infectie-zieken te verkrijgen, nu de oorlogsbarakken ten doode gedoemd waren, was de heer Hulshoff op het denkbeeld gekomen om op de steenen barakken nog een verdieping te zetten, waardoor in elk dezer barakken 42 nieuwe plaatsen verkregen werden of in het geheel 168 bedden meer en dus voorloopig voor de infectie-ziekten geen nieuwe maatregelen behoefden genomen te worden. De onderbouw dezer barakken bleek een dergelijken opbouw te gedoogen. De barakken werden daarbij in paviljoenen herdoopt. De werkwijze, die de commissie had vastgesteld, was, dat het eerst de plannen voor de verbouwing der steenen barakken voor de infectie-ziekten gemaakt zouden worden, dat daarna het laboratorium voor de path. anatomie aan de beurt zou komen en dan de kliniek voor Prof. Snapper en zijn laboratorium voor de algemeene pathologie en de aan dit laboratorium te bouwen chirurgische kliniek van Prof. Lanz. Het kostte natuurlijk heel wat overleg om de patiënten, die in die barakken verpleegd werden, gedurende de verbouwing in andere barakken over te brengen. De Geneesheer-Directeur van het Wilhelmina-gasthuis, Dr. Kuiper, stelde daarvoor 2 barakken ter beschikking. Het was dus onmogelijk om alle 4 de barakken tegelijkertijd te verbouwen. In Augustus 1926 werd het verbouwen van de barakken 1 en 2 aanbesteed en hierdoor dus een aanvang gemaakt met de uitvoering der bouwwerken. De verbouwing van barak 1 liep op 16 Augustus 1927 af, die van barak 2 op 29 November; zij worden voortaan aangeduid als paviljoen 4 en 5. De verbouwing van de beide andere barakken was in het eind van 1928 gereed. Gedurende die verbouwing werden de plannen voor het laboratorium voor de pathol. anatomie ter hand genomen. Voor dezen bouw moest de brandweerpost op de Noordwestelijke punt van het terrein verdwijnen, benevens barak 5. De onderbouw werd in Augustus 1927 aanbesteed en het gebouw kwam in het najaar van 1930 gereed en werd 3 November 1930 door den Burgemeester geopend. Op 17 October 1930 werd het nieuwe laboratorium en de kliniek voor Prof. Snapper door den Burgemeester aan Prof. Snapper overgedragen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tusschen den bouw van het laboratorium van Prof. Snapper en dat van Prof. de Vries door, was in 1926 door Burgemeester en Wethouders besloten om paviljoen 2, waaraan nog geen bepaalde bestemming gegeven was, als neurologische kliniek voor Prof. B. Brouwer in te richten, geheel volgens de nieuwere inzichten, die Prof. Brouwer omtrent de chirurgische behandeling van lijders aan ziekten van het centrale zenuwstelsel in Amerika had leeren kennen. Men had Brouwer in Amerika eene positie aangeboden, maar door het onbekrompen inzicht van Burgemeester en Wethouders bleef hij voor Amsterdam behouden. De chirurgische patiënten, welke tot nu toe in paviljoen 2 verpleegd werden, moesten voor deze verbouwing verplaatst worden en dit kon geschieden door hen in de barakken 8 en 9 op te nemen, welke door het Wilhelmina-gasthuis in eigen beheer daarvoor werden gereed gemaakt; hoofdzakelijk voor zeer acute gevallen en voor die gevallen, welke reeds om andere redenen in het Wilhelmina-gasthuis verpleegd werden. De kliniek van Brouwer werd op 24 Juni 1928 aanbesteed en op 23 September 1929 met een toespraak van Prof. C. Winkler geopend. Een zeer waardeerend bericht over deze kliniek werd in de Presse Médicale van 16 Nov. 1929 gegeven door den Franschen geneesheer Dr. H. Baruk, die aldaar, met een beurs van de Rockefeller Foundation, gedurende 2 maanden gewerkt had. Zooals wij reeds mededeelden, lag het oorspronkelijk in de bedoeling om aan het laboratorium van Prof. Snapper de kliniek voor Prof. Lanz aan te bouwen. Bij de besprekingen daarover tusschen dien hoogleeraar en den heer Hulshoff bleek dit evenwel niet met diens inzichten overeen te komen; hij wenschte, zooals hem trouwens bij de besprekingen in de Faculteit voorgespiegeld was, een symmetrisch gebouwde kliniek, waarvan hij een schema aan den architect toezond. Deze kliniek zou dan op een andere plaats moeten gebouwd worden dan oorspronkelijk in plan II was voorgesteld. Toen echter in den Gemeenteraad het besluit gevallen was, dat de beide phasen van den bouw onmiddellijk na elkander zouden worden afgebouwd, stelde Dr. Delprat voor om, nu dus de chirurgische klinieken kort na elkander op het Wilhelmina-gasthuis zouden komen, te overleggen, of het niet oeconomischer zou zijn, zoowel met het oog op de kosten als met het oog op de zuinigheid, waarmede met het terrein moest worden gehandeld, die beide chirurgische klinieken onder één dak te bouwen. Het was voor de commissie eene teleurstelling, dat Prof. Lanz zelfs niet aan eene bespreking met haar over deze questie deel wilde nemen, omdat hij zijne chirurgische kliniek niet aan de andere chirurgische kliniek wenschte aangebouwd te zien. Het is den voorzitter der Kleine Commissie niet gelukt hem tot andere gedachten te brengen. De commissie heeft zich dus genoodzaakt gezien om voor den bouw der chirurgische klinieken alleen met de wenschen van Prof. Noordenbos te rade te gaan, die tegen een dergelijke combinatie geen bezwaar had, op voorwaarde, dat beide klinieken volkomen zelfstandig zouden zijn en niet anders dan de Röntgenkamer met elkander gemeen zouden hebben. In dien geest zijn de plannen voor die beide klinieken dan ook door den heer Hulshoff gemaakt, in voortdurend overleg met den hoogleeraar Noordenbos en den Directeur-geneesheer van het Wilhelmina-gasthuis. De samenvoeging van deze beide klinieken onder één dak heeft inderdaad tot een belangrijke besparing van terrein geleid. Het terrein, waarop de beide chirurgische klinieken zullen komen te staan, valt oostelijk te zamen met dat van den noord-westelijken hoek van het Pesthuys; dat gedeelte van het Pesthuys moest dus ontruimd en afgebroken worden. Voor de bewoners van dat deel van het Pesthuys moest een nieuwe huisvesting worden gevonden. Na een langdurige en ten slotte mislukte poging om van het rijk de marinewerf aan te koopen en hierop diverse loodsen te verbouwen, werd door de Gemeente de voormalige Deli-brouwerij gekocht en verbouwd. Deze verbouwing kwam in het begin van 1931 gereed, zoodat daardoor het terrein, waarop de chirurgische klinieken zullen komen te staan, vrij gemaakt kon worden door het afbreken van den bovengenoemden hoek van het Pesthuys. Een werk, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat met groote omzichtigheid moest geschieden, omdat men omtrent de veel geroemde hechtheid van het gebouw niet zoo geheel zeker was. De chirurgische klinieken zijn ontworpen aan het Jacob van Lennep-kanaal en oostelijk van het bestaande oeconomie-gebouw. De plannen en het crediet voor den bouw zijn door den Raad goedgekeurd, 29 Juli 1931, zoodat vermoedelijk in het begin van 1932 met de uitvoering van dezen bouw zal kunnen worden begonnenGa naar voetnoot1). Omdat in een Academisch ziekenhuis een chirurgische kliniek niet gemist kan worden, ook niet tijdelijk, is in een der paviljoenen voor infectieziekten (pav. 6) een tijdelijke operatie-afdeeling ingericht, die in gebruik kan blijven tot het tijdstip, waarop de chirurgische klinieken in gebruik kunnen worden genomen. Met een eventueel in gebruik nemen dezer klinieken hangen daarenboven nog andere plannen samen. Bij dit in gebruik nemen zouden namelijk 300 chirurgische patiënten op het Wilhelmina-gasthuis-terrein komen. Het bestaande oeconomie-gebouw is, volgens den Geneesheer-Directeur van het Wilhelmina-gasthuis, volkomen onvoldoende om ook nog in de behoefte van 300 chirurgische patiënten te voorzien. Wanneer de chirurgische klinieken dus gereed zullen zijn, moeten tevens het nieuwe oeconomie-gebouw en de nieuwe apotheek, waarvan de voorloopige plannen reeds nagenoeg gereed liggen, voltooid zijn, tenzij men er in slagen zou voorloopig met een niet belangrijke verbouwing van het oeconomie-gebouw te volstaan. Op het oogenblik, waarop deze regels geschreven worden, wordt nagegaan, welke oplossing voor de Gemeente de meest oeconomische is. Terwijl door Publieke Werken de plannen voor den bouw der chirurgische klinieken werden uitgewerkt, hield onze commissie zich bezig met de plannen voor de oogheelkundige en de keel-, neus- en oorheelkundige klinieken. Prof. W.P.C. Zeeman had eenige jaren geleden een verbetering van zijne polikliniek verzocht en na de gebruikelijke ingewonnen adviezen droegen Burgemeester en Wethouders aan Publieke Werken op de daarvoor noodige verbouwingen van de oogheelkundige kliniek te ontwerpen in overleg met dien hoogleeraar. Hierbij is gebleken, dat een bevredigende verbetering slechts te bereiken was door een algeheele verbouwing, d.w.z. door eenen nieuwbouw van deze kliniek op het terrein, noordelijk van deze kliniek en de bestaande oogheelkundige kliniek voor de keel-, neus- en oorheelkunde om te bouwen. Prof. Zeeman heeft in zijne operatiekamer noordelijk licht noodig, en deze moest dus het vrije uitzicht naar het noorden behouden; voor de oorheelkundige kliniek, waarin de operaties bij kunstlicht geschieden, was het dus geen bezwaar om de oogheelkundige kliniek noordelijk van zich te krijgen. De inrichting van beide klinieken werd met de betrokken hoogleeraren uitvoerig besproken en de plannen daarvan zijn nagenoeg geheel gereed. Men zal dus ook hier twee klinieken onder één dak krijgen, waartegen deze beide hoogleeraren geen bezwaar hadden. Deze beide klinieken zullen bij eene niet belangrijke verbouwing van het oeconomie-gebouw ook nog bediend kunnen worden. De oogheelkundige kliniek wordt slechts verplaatst en de oorheelkundige kliniek telt niet zoo vele patiënten, dat deze een bezwaar zullen geven. In April 1926 moest een vraag van den Wethouder van Armwezen, of het mogelijk zou zijn op het Wilhelmina-gasthuis-terrein, behalve de verschillende voor het Med. H. Onderwijs vereischte klinieken en laboratoria ook nog een ziekenhuis voor ongeveer 150 à 200 lijders aan tuberculose te plaatsen, ontkennend worden beantwoord.
In het oorspronkelijke plan der 1e phase van den bouw was één chirurgische kliniek opgenomen en een kliniek en polikliniek voor orthopaedie, maar bij de besprekingen in de Kleine Commissie bleek het gewenscht te zijn de orthopaedische kliniek en polikliniek | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Situatie-plan van het toekomstige Academisch ziekenhuis, na voltooiïng.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet op het terrein van het Academisch ziekenhuis te plaatsen, maar zoo mogelijk ergens anders in de Gemeente. Hierover zijn de besprekingen met Curatoren en met de Faculteit der Geneeskunde nog gaande. Behalve het weglaten der enkelvoudige chirurgische en der orthopaedische kliniek, stelde de commissie ook voor het observatiehuis, het dienstgebouw en het polikliniekgebouw niet in de 1e phase van den bouw op te nemen, omdat, nu besloten was, dat de bouw van het ziekenhuis niet door een ruim tijdsverloop tusschen 1e en 2e phase zou onderbroken worden, het noodig was de onderlinge plaatsing van de gebouwen van het geheele plan nader onder de oogen te zien. Het was niet geheel zeker, dat voor deze gebouwen in het groote verband van het geheel nu de meest geschikte plaats gekozen was en of het nu niet beter zou zijn hen te combineeren met bouwwerken, welke oorspronkelijk in de 2e phase zouden worden opgenomen. Verder stelde de commissie voor in de 1e phase van den bouw wel op te nemen de volgende bouwwerken, waarvan reeds volkomen was komen vast te staan, waar en hoe deze zouden moeten gebouwd worden: namelijk de oogheelkundige en de oor-, neus- en keelheelkundige klinieken, een nieuwe directeurswoning (welke een beter geëigende plaats kon krijgen in de 2e Constantijn Huygensstraat en waardoor een zeer geschikt terrein verkregen werd voor de kinderkliniek), het inrichten van enkele perceelen in de 2e Constantijn Huijgensstraat tot tijdelijke polikliniek, welke dienst zou moeten doen tot de centrale polikliniek gebouwd en ingericht was en de voltooiing van de geheele ketelhuis-installatie, welke noodig was om de 2 chirurgische klinieken en de oog- en oorheelkundige klinieken bedrijfszeker te kunnen bedienen. De voorstellen voor een en ander werden door Burgemeester en Wethouders goedgekeurd en door den Gemeenteraad op 22 Januari 1930 aangenomen. Een zeer belangrijk gedeelte blijft na de voltooiing dezer klinieken nog te doen over: de bebouwing van het oostelijk gedeelte van het Wilhelmina-gasthuis-terrein, waar de Centrale polikliniek met een gedeelte der zusterhuisvesting, het opname-gebouw, de ‘Eerste hulp’, de administratie, de kliniek voor Prof. Ruitinga en die voor prof. Carol moeten komen en waar ook de ingang van het geheele ziekenhuis aan de 1e Constantijn Huygensstraat komt. Het bleek nl. niet raadzaam om den ingang van het groote Academisch ziekenhuis in de betrekkelijk nauwe 1e Helmersstraat te behouden. Behalve die bebouwing moet op het zuid-westelijke gedeelte ten zuiden van paviljoen 4 het observatie-huis voor de besmettelijke ziekten komen; verder moet het zusterhuis aldaar verbouwd worden en op een deel van het terrein, waar thans o.a. de directeurswoning staat, de nieuwe kinderkliniek worden gebouwd. Aan Prof. de Lange was bij haar optreden in eene bespreking met de Kleine Commissie gevraagd, of bij haar bezwaar bestond, dat hare nieuwe kinderkliniek in het Wilhelmina-gasthuis, dicht bij den nieuwen ingang boven het opname-gebouw zou komen. Zij had daar aanvankelijk geen bezwaar tegen; maar nadat zij eenige jaren de behoeften van hare kliniek beter had leeren kennen, kwam zij op hare bereidverklaring terug en stelde zij den beslisten eisch, dat hare kliniek een vrij staand gebouw zou zijn, met gelegenheid voor de kinderen om buiten te loopen en te spelen. Zij bracht de commissie hiermede in groote moeilijkheid: de gedachten van den architect hadden zich langzamerhand vertrouwd gemaakt met de oorspronkelijke plaatsing in verband met de overige bouwwerken, die nog op het terrein moesten tot stand komen. Met die plaatsing boven het opname-gebouw was volstrekt niet een achterafzetten van de belangen dezer kliniek bedoeld; want de geheele bouw zou overigens volkomen naar de wenschen van die hoogleeraar geschieden, met daktuin, balcons op het zuiden enz. enz. De hoogleeraar bleef echter bij hare wenschen en de heer Hulshoff nam op zich om te trachten ergens op het terrein aan hare wenschen te voldoen. Hij is hierin volkomen geslaagd. De situatie van het geheele terrein zal nu deze zijn, dat de ingang van het Academisch ziekenhuis aan de 1e Constantijn Huygensstraat tegenover de Bosboom Toussaintstraat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komt en voert tot den rechten hoofdweg, die op het Wilhelmina-gasthuis-terrein den grooten verbindingsweg van oost naar west zal vormen. Rechts van dezen hoofdweg vindt men de centrale polikliniek, de opname-gebouwen, de dubbele chirurgische kliniek, het oeconomie-gebouw, de apotheek en het Röntgen-laboratorium, eindigende op het plein vóór het gebouw van de pathologische anatomie; links, het administratiegebouw en de verschillende klinieken: die voor huid- en geslachtsziekten, de interne kliniek voor Prof. Ruitinga, de oog- en oorheelkundige klinieken, de vrouwenkliniek, het laboratorium en de kliniek voor Prof. Snapper, de neurologische kliniek van Prof. Brouwer, de psychiatrische kliniek van Prof. Bouman en geheel westelijk de paviljoenen voor de besmettelijke ziekten. Hierdoor zal dus een zeer regelmatig geheel verkregen worden. Aan de zuidelijke grens van het terrein zullen dan van west naar oost het observatiehuis, het verbouwde zusterhuis, de kinderkliniek en het tot hoofdzusterhuis verbouwde administratie-gebouw, dat dan oostelijk weer aan de vrouwenkliniek aansluit. De plannen voor de bebouwing van het oostelijk gedeelte van het terrein zijn nog niet uitgewerkt. De eischen, die door de hoogleeraren aan de centrale polikliniek gesteld zijn, maken het noodzakelijk, dat dit een uitgebreid en ingewikkeld bouwwerk zal worden. Het voornemen bestaat om de klinieken, die nog op het oostelijk gedeelte van het Wilhelmina-gasthuis-terrein zullen komen, zóó te bouwen, dat daarbij nog ruimte overblijft voor terrein voor lichamelijke ontspanning voor zusters of doctoren, zooals eigenlijk in een modern ingericht groot ziekenhuis niet gemist kan worden. Onnoodig zal het wel zijn te zeggen, dat groote zorg wordt besteed aan een goed plan voor beplanting van het geheele ziekenhuis-terrein. Een afzonderlijk doctoren-huis zal niet worden gebouwd: het is ook wenschelijk, dat ten minste in elke kliniek gelegenheid zal zijn voor het inwonen van één geneesheer of chirurg. De overige doctoren-woningen zullen waarschijnlijk in een der bovenverdiepingen van het centrale polikliniek-gebouw worden ondergebracht. Daar de aan de 1e Constantijn Huygensstraat gedachte kliniek voor huid- en geslachtsziekten voornamelijk van de westzijde haar licht zal ontvangen en de begane-grondverdieping waarschijnlijk voor polikliniek van deze ziekten bestemd zal worden, wordt nagegaan, of, indien op deze verdieping aan de straatzijde ruimte over kan blijven, deze bestemd kan worden voor een hulppostkantoor, een openbaar privaat (hoofdzakelijk voor de bezoekers van het ziekenhuis) en zoo mogelijk voor eenige winkeltjes (bloemen, vruchten, boeken). Door het gebouw aan de straatzijde van een breeden doorloopenden luifel te voorzien, kan men dan tevens bij regen eenige beschutting aan de wachtende bezoekers geven. Door den bouw van het Röntgenologisch laboratorium boven de apotheek wordt centralisatie van dien dienst voor het geheele ziekenhuis mogelijk gemaakt. Ook zal getracht worden de medewerking der hoogleeraren te verkrijgen voor centralisatie der bacteriologie voor het ziekenhuis. Bij een zóó kostbaar ziekenhuis als het Academisch ziekenhuis zijn zal, mag men verwachten, dat alle hoogleeraren, zoo eenigszins mogelijk, zullen willen medewerken om dáár te bezuinigen, waar dit zonder nadeel voor het onderwijs zal kunnen geschieden. Gedurende den bouw en zoolang de centrale polikliniek niet gereed zal zijn, moest gezorgd worden voor een tijdelijke polikliniek voor de hoogleeraren Brouwer en Snapper. Daarvoor zijn eenige aan de Gemeente toebehoorende huizen in de 2e Helmersstraat ingericht, tot volkomen voldoening dier hoogleeraren. Voor een wachtkamer voor de vrouwenkliniek werd in den loop van 1931 een tijdelijk gebouwtje opgericht. Omtrent de wijze, waarop in het nieuwe Academisch ziekenhuis voor de orthopaedie en voor de physische therapie zal gezorgd worden, worden nog besprekingen gevoerd, maar het is niet waarschijnlijk, dat daarvoor speciale groote instituten op het terrein van het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wilhelmina-gasthuis zullen gewenscht worden. Een ook aan de Faculteit der Geneeskunde bevredigende oplossing zal hiervoor wel gevonden worden. Speciaal wat de physische therapie betreft, komt het schrijver dezes voor, dat het de voorkeur verdient, dat de aanstaande geneesheeren in hunnen studie-tijd leeren, hoe, ook met minder uitgebreide methoden, physisch therapeutische behandeling kan worden toegepast. In de praktijk, voor zoover die niet in groote steden wordt uitgeoefend, zal men zich immers ook met eenvoudige voorschriften en behandelingswijzen moeten tevreden stellen, die, op juiste wijze toegepast, voor de gewone praktijk voldoende resultaten zullen kunnen geven.
Het zal vermoedelijk nog ongeveer tien jaren duren, vóórdat de geheele bouw van het Academisch ziekenhuis voltooid zal zijn, wanneer ten minste de tijdsomstandigheden geen belangrijke vertraging veroorzaken. Wel kan bereikt worden, dat in ongeveer 4 jaren alle onderwijs-klinieken, behalve die voor Prof. Ruitinga, die voor de huid- en geslachtsziekten en die voor de kinderziekten in gebruik zullen zijn. De bouw van het geheel is moeilijk, doordat hij geschieden moet op een in gebruik zijnd terrein. Voor elk gebouw, dat veranderd of afgebroken moet worden, moesten eerst de bewoners ergens anders worden ondergebracht. Zij, die beweerd hebben, dat het terrein van het Wilhelmina-gasthuis, van 9.6 H.A., te klein zou zijn om daar alle klinieken en laboratoria en de andere noodzakelijke gebouwen op te plaatsen, mogen niet uit het oog verliezen, dat het terrein aan het noorden aansluit aan het breede Jacob van Lennep-kanaal, oostelijk aan de zeer breede le Constantijn Huygensstraat, open ruimten dus, die men bij het beoordeelen van de grootte van het terrein in rekening moet brengen, omdat het mogelijk is daar de gebouwen op de terreingrens te bouwen. Verder moet men in het oog houden, dat men bij de zoozeer verbeterde techniek der liften, veel minder tegen hoog-bouw behoeft op te zien. De hierbij overgelegde situatie-teekening, welke aangeeft hoe de Kleine Commissie zich thans den geheelen bouw voltooid denkt, zal wel duidelijk den indruk maken, dat het terrein voldoende groot is. Trouwens geen betere wijze om zich van de voldoende afmetingen van het terrein te vergewissen, is: gaat eens zien, wat op het oogenblik gereed is. Niemand zal dan den indruk van bekrompenheid van het terrein ontvangen. Vragen wij ons ten slotte af of het nadeelig voor het Academisch ziekenhuis geweest is, dat de voorbereiding sedert 1914 zoo vele ups en downs heeft medegemaakt, dan durf ik gerust te zeggen, dat het geheel er ten slotte wel bij gevaren is.
In een groote stad als Amsterdam bestaat natuurlijk de gelegenheid, om voor de opleiding van de a.s. geneeskundigen over eene groote verscheidenheid van zieken te beschikken. Eene goed geregelde verhouding tusschen den Gemeentelijken Geneeskundigen Dienst en het Onderwijs is daarvoor onmisbaar. Niemand zal er aan denken om de zorg voor de zieken en die voor het onderwijs tegenover elkander te stellen: zonder goed en zoo volledig mogelijk onderwijs is een goede zorg voor de zieken op den duur ondenkbaar. Beide moeten niet alleen naast maar ook met elkaar werken. Hoe veelzijdiger de a.s. geneesheeren worden opgeleid, hoe ruimer het aantal patiënten is, dat zij in hunnen studietijd te zien krijgen, des te ruimer zal de blik van den geneesheer, des te heilzamer zijn werk zijn. De bezwaren, die men wel eens hoort uiten tegen de groote kosten van een Academisch ziekenhuis als nu hier in bouw is, kan men m.i. niet beter ontzenuwen dan Prof. J. van der Hoeve in Leiden deed bij de opening van het nieuwe Academisch ziekenhuis aldaar, toen hij er op wees, dat één pantser-kruiser, die na 10 jaren obsoleet geworden is, meer kost dan het geheele Academisch ziekenhuis, dat daarenboven niet tot vernieling, maar tot herstel der menschen dient en misschien gedurende 50 jaren ten volle bruikbaar is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het verkrijgen van een model-academisch ziekenhuis in Amsterdam zal zeker niet in de laatste plaats te danken zijn aan den voortreffelijken bouwmeester, den stads-architect Ir. A.R. Hulshoff. Onverstoorbaar in zijn geduld, toegankelijk voor alle opmerkingen, vindingrijk in het oplossen van bijna onoverkomelijk schijnende moeilijkheden en met een open oog om ook bij de meest ingewikkelde plaatselijke verhoudingen een regelmatig geheel te bereiken, heeft de Kleine Commissie hem leeren kennen als een geniaal bouwmeester, zonder welken zeker niet dit goede resultaat te bereiken zou zijn geweest. Kenmerkend voor zijn optimisme, dat dikwerf op de zwaarste proef gesteld werd, was zijne uitdrukking ‘daar kom ik wel uit’. En telken male kwam hij er ook uit. Een warm woord van dank aan hem is hier op zijn plaats. C.C. DELPRAT. |
|