Verspreide sermoenen
(1948)–Johannes Brugman– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 1]
| |
1 1Hier beghinnen Brugmans collacien 2van den .iiij. raderen die aen den wagen hoerenGa naar voetnoot1-23Mijn kijnderkens! Die waghen, op welken ic alle sielen 4begheer te brenghen totten ewighen leven, heeft .iiij. ra- 5deren. Dat ierste is vreyse, dat ander ghelatenheit, datGa naar voetnoot5 6derde lijdsamheit, dat vierde mynne.Ga naar voetnoot6
7Dat ierste rat is, dat wij altoes vreysen voer den valle 8der sunden. Want waren wi alsoe heilich als Maria die 9moeder Gods, uutgenomen dat wi sundighen mochten, 10ende waren wi alsoe heilich, dat wi alle daghe dusent 11doden verwecten: hedden wi gheen vreyse, wi en moch-Ga naar voetnoot11 12ten niet staende bliven sonder valle der sunden. 13Mijn alre-liefste, ic bid u om den gecruysten God: nemtGa naar voetnoot13 14uwes gronts waer ende hebt vreise, ende wandert sorch-Ga naar voetnoot14 15voldeliken voer die oghen Gods, op-dat dat costelic 16bloet, dat van mynnen voer u gestort is, niet van u gheeyst 17en werde, ende dat ghi mit blijtscappen uwen brudegom 18sien moecht. Want ghi sulten sien waerliken: ghi sultenGa naar voetnoot18 19sien mit uwen lichaemliken ogen, tot uwer glorien of tot 20uwer pijnen, mer ic hope tot uwer glorien. 21Hebt vreise in al dat ghi duet, ende nummermeer en weestGa naar voetnoot21 | |
[pagina 2]
| |
22seker. Want God heb lof, ic vreise noch alsoe seer als op-Ga naar voetnoot22 23ten iersten dach. Die wise man seecht: ‘Het sijn 24gherechte menschen ende wijs, ende hoer werken sijn in 25die hant Gods, ende nochtant en weten si niet, of si weer- 26dich sijn des haets of der mynnen Gods.’ Oec staet ge- 27screven in den ewangelio, datter ‘voel geroepen is ende 28wenich uutvercoren.’ Mer ic hoepe, dat ghi al vercoren 29sijt ; nochtant en weest niet sonder vreise.
30Dat ander rat is ghelatenheit. Mijn kijnderkens, weest 31gelaten ende volget hem, die doer den mont des propheten 32seide: ‘Ic bin een worm ende gheen mensche, een lasterGa naar voetnoot32 33der menschen ende een verwerpinge des volcs.’ Weest 34als wormen ende pijeren der eerden. Want als wi si tre- 35den onder onse voeten, soe cruypen si in-een, ende enGa naar voetnoot35 36wrekens niet. Alsoe weest oec ; en wrect niet, als u laster 37gedaen woert. 38Weet niet, weest niet, leeft niet. Laet u rollen ende wer- 39pen waer dat men wille, ende weest gehoersam nae uwen 40vermoegen. Ic wille oec gehoersam wesen. Ic en wil niet 41wesen noch leven nae mijnen wille, ende ic en wil oec 42niet hebben, mer naect ende bloet wil ic hem volgen, dieGa naar voetnoot42 43geseecht heeft: ‘Die comen wil nae my, die versake of 44laet hem selven, ende boer op sijn cruys, ende volge myGa naar voetnoot44 45nae.’ Ende dese te-broken voeten ende gescherde beenGa naar voetnoot45 46sullen dit lichaem dragen, ende ic wil doen al dat ic vermach 47hent totter uren mijns stervens, ende ic wil lopenGa naar voetnoot47 48doer dick ende doer dunne, alsoe lange als God ende mijn 49oversten willen. 50Mijn kijnderkens, laet u duncken, dat ghi tot noch-toe niet | |
[pagina 3]
| |
51gevordert en hebt, mer segget mitten prophete: ‘Ic heb 52geseecht: Nu heb ict begonnen.’ Ende ist, dat iement iet 53mysdaen heeft eer hi dit leven aen-nam of oec daer-nae,Ga naar voetnoot53 54alleen laet hijt hem leet wesen, ende neme nu voert-aenGa naar voetnoot54 55een nye leven. Ic gelove hem, bi der trouwen die ic in GodGa naar voetnoot55 56heb, het sal wesen of hi nye gesundicht en hed. Ga naar voetnoot56
57Dat derde rat is lijdsamheit. Een iegelic mensche heeftGa naar voetnoot57 58hem te lijden, die een meer, die ander myn. Sommyghe 59hebben een quaet fel peert te beriden, mer ist dat hemGa naar voetnoot59 60dese dwingen ende liden: hoer loen sal voel meerre wesen 61dan der-gheenre, die hem wenich te liden hebben. Ic heb 62oec een quaet fel peert te riden, mer ic slaet mit der eenreGa naar voetnoot62 63sporen aen, als mit den anxt Gods, ende God slaet mitterGa naar voetnoot63 64anderen sporen aen, ende aldus brenge ict mede. 65Die een sal oec mynliken van den anderen liden. WantGa naar voetnoot65 66die een hoest voel, die ander spijt voel, een ander heeft eenGa naar voetnoot66 67quaet hoeft, een ander een quade borst. Hier-om moetenGa naar voetnoot67 68wi lichaemliken ende geesteliken crancheit lijdsamlikenGa naar voetnoot68 69mit malcanderen dragen: want wi en sijn niet al over enen 70leist getogen, ende daer-om moet die een van den anderenGa naar voetnoot70 71liden. Wi hebben ons oec te liden, want mit enen neetkenGa naar voetnoot71 72sijn wi al begoten, ende met enen galentijnken geel ge-Ga naar voetnoot72 73maect ; hier-om draget mynliken malcanderen. 74Die moeder sal die susteren dragen, ende die susteren 75sullen die moeder draghen. Die moeder ende die proke-Ga naar voetnoot75 | |
[pagina 4]
| |
76ratersche sullen wesen als twe engelen, die een ter rech- 77ter hant, ende die ander ter luchter hant. Die moeder sal 78guedertieren ende mynlick sijn onder den susteren, ende 79nochtant die ghebreken trouweliken vermanen. Die proke- 80ratersche sal sijn een vredemakersse tusschen die moeder 81ende den susteren, ende si sal al dinc verbeteren ende 82vergueden.Ga naar voetnoot82 83Mer nu pleecht gemeynliken in cloesteren of in vergade-Ga naar voetnoot83 84ringe geern een Judas of twe te sijn ; mer ic hope, dat hi 85onder u niet en is, ende daer-om huede hem een iegelic 86neernsteliken, dat hi des niet en werde ende dat hi die-Ga naar voetnoot86 87ghene niet en si, daer die duvel sijnen wech doer make.
88Dat vierde rat is mynne. Kijnderkens, hebt mynne onder- 89linge ; halt ende bewaert den bant des vreden ende der 90mynnen, want ‘daer vrede ende mynne is, daer is God.’ 91Ende al ist, dat somtijt een geschille geschiet of een haert 92woert onder u ghevalt, - alst wael geschiet onder herdeGa naar voetnoot92 93grote mannen, als Catusers of ander mynre-broeders, want 94wi al menschen sijn, - daer-om en laet den bant des 95vreden ende der mynnen niet gebroken werden, mer een 96iegelic pijne hem die mynste te sijn ende die gequetsteGa naar voetnoot96 97mynne mit oetmoedicheit weder te genesen. 98Ende en laet den gecruysten Jhesu niet scheiden uut uwen 99herten, mer laet ons hem mynnen uut al onsen herten, ende 100om hem doen al dat wi vermoegen. Want hi hevet ons 101getoent volcomen mynne: lijf ende siel heeft hi voer ons 102gegeven in den doet, ende hi heeft gedaen al dat hi mocht,Ga naar voetnoot102 103om-dat hi sijn ongemeten mynne in ons mocht openbaren.Ga naar voetnoot103 104Mijn kijnderkens, en lates uwen gemynden niet ontgelden,Ga naar voetnoot104 105dat hi bespot ende bespegen is, ende dat sijn heilige hande | |
[pagina 5]
| |
106ende voete gedropen hebben van bloede, ende dat sijn 107lede uutgerect ende gespannen sijn, ende sijn heilige vel 108ende vleische aen stucken van sijnen heiligen lichaem ge- 109togen is. Want het is geschiet om die alre-liefste, dat ghi 110sijt. Hier-om, alre-liefste, laet ons alsoe leven, dat die 111alre-meiste mynne aen ons niet verloren en blijve.Ga naar voetnoot111
(gent, Universiteitsbibliotheek, hs. 1301, fol. 132r-134v ; berlijn, Preussische Staatsbibliothek, ms. germ. qu. 1085, fol. 246r-248r) |
|