De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 217] [p. 217] Lyck-kroon Gestrengelt Over het afsterven van den Hoog Geleerden heer Theodorus Alma Uchtman, Griecx en Latijns puyck Poët binnen Groningen. GY hebt dan strenge Doodt op uwe Wagen Heer Uchtman wech gedragen, Wiens Rif, in't Graf, ter neder is geleyt Terwijl sijn ziel vliegt naar d' onsterflijkheyt. Dorst gy die Bye (die soo veel Hoonichraten De werelt heeft gelaten) Vernielen. en waar uyt een Zeembron vloot Die langs den Gangus in den Tages schoot. Daar, Hy wyt soo veel keur van geurge blaren Het Heyl-sap gink vergaren Waar mee hy 't blakent hert, hoe krank het was Gelijk een Peon van'er quaal genas. Die dreef, door fwerken heen op dunne vvieken In het beroemde Grieken, Daar Hy de Riem: aan Amaranthis schonk Waar op het Beelt van sijn Christina blonk [pagina 218] [p. 218] Met Rosen, om gepruykt, diens Bloemvergaring Hy brachte in Bewaring Van sijn door breynt gewelf, en in wiens mont Men het Orakel der Latijnen vont. Daar Hy het Ionglingschap, door deede spijsen Soo weel als d'oude Grijsen, Hy leeft dan (schoon u Zickel hem ontzielt) In't Salig veldt daar het van schimmen krielt. Alwaar Hy door een snelle drift gedreven Gaat door de wolken sweven, Soo sietmen Alma dan ten Hemel gaan, En door sijn Doot, herleven met de Swaan. Men hoeft geen tranen op sijn Lijk te plengen Maar wilt een Lof telg brengen Voor Hem geplukt uyt Napels Lauwer Mijn, Wijl Hy voor Gruno moet een Maro sijn. Vorige Volgende