De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Lyk-kroon Gevlochten: op het haastigh, doch Godtsalich overlijden van de Hoogwaarde, en in Deugt-uytblinckende Juffrouw Maria van Amama. Gemalinne van de E. Heer Johannes Jonghbloedt. Mijn Heer GEdoog dat mijn Treur-Sangeres Het Lijk, en dootbaar mag bestrengen Met taaye rancken van Cypres En haar geklag in d'uwe mengen [pagina 211] [p. 211] Wijl dat de bits' en greetsche doot U heeft van 't Liefste deel ontbloot,' Maria ah! met recht Mary Die Deugde-baak, die schoone en waarde, Dat pronk-beelt van u hert, en zy, Wert nu geoffert aan de aarde Die al wat eens ontlevent is Bewaart in haar gevangenis. Geen Scepter-swaayer hoe gekroont Kan sulk een hert gewelt ontwringen, Noch Herderdom wert ooyt verschoont 't Sijn altesaamen stervelingen, En 't Schat waarom gy bloedich weent, Is U maar voor een tijdt geleent. Zy gaat naar 't hooge Heldenschap, Waar d'Engle schaar haar komt ontmoeten: Wijl gy noch aan de werelt trap. In't nietich puynstof legt te wroeten En haar ijs koud, en dorren ass: Bevochtigt met een traane plas. Die Kronedraagster van U Ziel, Die purpre Roos soo nieuws ontlooken, Die in de Trouw haar trouwlijk hiel, [pagina 212] [p. 212] Die Son: helaas! te vroeg gedooken, Doch schoon sy is ter neer gedaalt Zy d'hemel-kimmen weer bestraalt. Souwt gy dan die'er heylich mint Haar dat genot onttrekken konnen Wijl zy daar al 't gewenste wint, En haar die Zalicheyt misgonnen? O neen: 'k weet beeter, want u Hert Heeft nooyt op weederwil gespert, Wat helpt het of gy Bronnen weent En door gekerm een Rots doet beeven? Haar Rif is Hert, en als versteent Ze kan u vraag geen antwoort geeven, Daarom ai! maatig dan u druk En stel u Troost in haar geluk. Zy die de Loop-baan heeft vol endt Hoeft voor geen doot-schigt meer te gruwen Zy smaakt het soet van haar Talent En gaat haar Heyl: aan vreugde huwen, Daar waar men Lof-Basuynen klingt En 't Driemaal heylig Eeuwig singt. Ik sluyt dan wyl mijn Sangerin Met my Ontlost haar peekel kranen [pagina 213] [p. 213] Om 't sterven van mijn Lants Vrindin Die 'k mee bedolf in brakke tranen, Dog 't is vergeefs 't besluyt getert: Wijl 't nimmer meer verandert wert. Vorige Volgende