De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– AuteursrechtvrijToon, Air.MYn Swaanelijn
Wilt met V Treeders roeyen
En door de baaren spoeyen
Op dat gy by my moogt sijn
V sagte pluymen die vermaaken mijn
De golvies die soo vaardig herwaarts schieten
Die sullen V voort dringen met haar dertle vloet
| |
[pagina 168]
| |
En op het spoedigst' door de waater vlieten
Doen snellen, aan de strant van mijn gemoet.
Schoon dat gy sijt
Vrouw Cipris opgedraagen
En haar Ivore Waagen
Om te voeren: toegewijdt,
Soo sult gy sijn mijn Lust tot aller tijdt,
Of Jovis schuymt, en meent V te vervaaren
Neen neen mijn Swaanelijn gy hebt soo ligt geen noet
Ik sal V voor die Blixem bul bewaaren
En bergen V als Leda in mijn schoot.
Daar sal ik dan
V Matte Leetjes decken
En't lieve bekkie lecken
Iaa betoomen wat ik kan
Ge moedigt V mijn Swaantje en koomt an
V witte feders sijn't die my doen branden
Gelijk den Phenix door de hitte van de Son
Ik stier mijn sugtjes tot een offer-hande
En duyk reets in de poel van Acheron.
Maar soo gy wilt
Mijn beede gift ontfangen
En my het groot verlangen
Door V komste een maal stilt
| |
[pagina 169]
| |
(: Dog vrees V boesem al te ijsig kilt :)
Soo sal ik V als in een wolk al kloven
'Ten Heemel voeren op de kamer van vulcaan
Daar sullen V de Gooden t' samen looven
En neemen V daar voor haar Venus aan.
|
|