De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– AuteursrechtvrijToon: Entré d'Isis.O Blanke Galathee
Wispeltuyr'ger dan de zee,
Koom beween mijn ongeval,
Sie waar Acis landen sal,
't Is genoech, nu dat ik werd overal
Om uwe min belacht,
En van U selfs veracht,
Schoon gy wel eer mijn smerten hebt gesust.
En in pijn,
Waart te zijn
Dat mijn lust
Door u lipjes wierde menichmaal geblust.
Heugt U noch wel den dach
Dat ik in u ermen lach,
En dien droeve morgen stont,
Doen ons Polifemus vont
In het hol, neer gekropen op de grondt
| |
[pagina 160]
| |
Ah! Acis seyde gy
Staa Galathea by
Ik sterf, soo ik U noch eens missen moet,
En met een
Door gebeen,
Wierd' begroet,
Wijl u oog uyt schoot,een soute trane vloet.
Is nu dien Polifeem
Voor u sulk een honichzeem
Die te vooren waar als Roet
En geschopt wierd' met de voet,
Denk dan nu Galathea wat ge doet,
Schoon Acis wert verplet,
En tot een roof geset,
Ik sweer dien Reus, dien Cyclops, dat ik hem
Om die smaat
Eeuwich haat,
(Voor wiens stem
Yder schrikt) wel hast sal krijgen in de klem.
|
|