De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op een brandende Lamp, die geweldich spartelde, zijnde Pallas en Vulcaan, Oly, en vuyr. Pallas spreekt. IK die d'Olijve-blaan tot Vrede heb geplant, Sie my met al haar geur in eenen ligten brant, Ah! help! mijn kuysheyt wert van Mulciber geschonden Ik smelt van spijt, O vier! wat geeft u hette vvonden. Wat baart u vlam al smert, verminkte laat me gaan, Berookte siel helaas! hoort gy me niet vulcaan? Sult gy u Venus om een Pallas dan verlaten, Ah! 'k sie wel daar 't al doof is kan geen smeeken baten. [pagina 81] [p. 81] Ontfermend' Anna koom help Pallas uyt de pijn Gy die vvel eer my soo geneegen plagt te zijn, Dat gy mijn Schilt, mijn Helm, en Speer selfs hebt gedragen, En door de wolken vloogt met mijn gevlerkte wagen Tot V geminde heen, Ah! laat ge my in noot, Daar u gewelden zijn soo wonderlijk, en groot, Heeft een Godin op u gemoet dan geen vermogen, Soo sult ge sien dat ik vergaan sal voor u oogen. Vorige Volgende