De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Herders Klagt. WAar vliet gy wrede! seg: waar heen Astré Ik ben geen Wolf, geen Leeuw, maar hoed het Vee In't Reder Bos, en op de Heuvlen mee Van Pelens Weyden. Ik bid u schoonheyt aan in mijn gemoet Gy vlugt gelijk een Duif voor d'Arent doet, Mijn ziel wert door 't gesigt van u gevoet En doet my leyden Van d' een ind' ander plaats, ag ag vertoeft Ik ben geen Polifeem dat dit behoeft Weet dat gy my daar door te seer bedroeft O wrange pijnen. Siet wie ik ben: en toont dog medely Soo gy volhardt ik woed in Raserny Want in de hoop van deese minnery Moet ik verdwijnen. Ik laat mijn Lammen, en mijn Hut alleen Om u: O Hert: veel herder dan een steen Veel dover als de Zee voor mijn geween En droevig kermen. [pagina 79] [p. 79] Keer wederom ik ben geen Slang geen Beer Geen Appulus: 'k dee ooyt of nimmer meer Geen Nimfies eenig leet, of voer geen speer Wilt u ontfermen Ik hers dit wout dat Tempe geensins wijkt, Met Vee, en Veld gewas ben ik verrijkt, Ik buyg niet voor die geen die my gelijkt, Maar voor u Voeten. Soo u mijn Herders staf te laag doet sien Ik wissel dees mijn staat op u gebien Wat gy begeert sal datelijk geschien Soo g' wilt verloeten Mijn qualen, maar helaas. O wrede spreek Verlaat g'om mijnent wil dees heylge streek Daar ik in 't boomrijk dal de Liefde queek Door u Godinne. Ick splijt de Bergen, 'k ruck de Rottsen af 'K werp s' op de daken neer, ik wroet mijn graf Op dees gewyde Laan: voort loon, en straf Om uwe minne. De wanhoop dult geen reen, ik moet vergaan 'K plet acis: neen, my selfs, ag! 'tis gedaan De kereker sal my in haar schoot ontvaan, Wiens Ysre banden Nog naar mijn Doot mijn Lyk klagt sullen doen En op de houwt mijt in het smeulen Woen Om het geheugen met mijn ass te voen Door d' Offerhanden. Vorige Volgende