De bron-swaan, of mengeldigten
(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
V kruynen die soo steyl tot aan de vvolken schieten
Bekransen vaak mijn hooft, soo dat dees puyk-warand,
De Pallem-gaarden trotst van Keyser Ferdinand
Waar't Friesche Iufferdom haar vreugt komt door genieten.
Maar schoon dees vvandel-baan, en effene Boscagie
Dat Leeuwaards festen Croont, en Gragte boorden ciert,
Niet naa vvaardy van my mag vverden belauwriert
Vergun dan dat ik V van eygen Telg pluymagien.
Berey een Lof-festoen, die ik ten toon mach rijgen
Aan't Oude hoofsche spits: om uwe Cingel-Tuyn
Te stellen op haar Troon: en dat ik uyt basuyn
V Roem: die grooter is, als't opperhof der frijgen.
Wast dan als Ceders, en groey op tot Populieren,
Stort Amberdroopjes uyt, bedruyp V stigters hant
Die in soo juisten rey V Tronken heeft geplant,
En doet V Schoonheyt, met een Fenix vlerk beswieren.
|
|