De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De Musch versoeckt de Nagtegal te Singen. J.J.J. A.D.B. O Philomeel, beween niet meer u ongeluck K' weel liever op de kruyn van Penus kroost u sangen Fluyt soete tilpertien, ey gorgel tiuk tiuk tiuk Gy doet me naar u stem en Veld deun seer verlangen. Slaa kleyne Orgel-krop, slaa met u Tongsken aan Gy sijt de strikken van Vorst Thereus al ontsprongen [pagina 5] [p. 5] En met een nieuwer toon, en taallit aan gedaan: Schoon sijne moetwil u die hadde uyt gewrongen Gy moogt nu vry met vreed in dese Rosegaard Wel singen tuyt, tuyt, tuyt, en vrolijk tierelieren Wijl gy van Pales, en haar Nimfen werd bewaard Dieu O! lieve dier met Liesig mos Beswieren, En toyen 't Nestien op, dat voor u werd bereyd Wanneer ge afgeslaaft door Galmstrijd 'toog komt luyken U slaap koets is van Pluym op takkies neer gespreyd Ver wullest met de blaan van groene hage struyken, Sie daar, ey Beesie sie, hoe yder is verlust Op u behaaglijkheyd, en nog sit gy gescholen In een gekloofden holm, denk hoe g' het hert ontrust Nu gy u meer voor my, als and'ren hout verholen, Ik tierp op u gebeen mijn wil'tsang rustig uyt Waarom misgond gy my dan u gewiek't geluyd'; Vorige Volgende