De bron-swaan, of mengeldigten(1686)–Titia Brongersma– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [Folio §§1r] [fol. §§1r] Aan de vond en trand-rijke Digttersse Juff. Titia Brongersma Op de Tijtel-plaat van haar Groninger Bron-Swaan, of Mengel-digten. WAarom zit hier Apoll, en 't Negental, Niet op den boord, van desen water-val? En waarom hoort men hier geen stemgeschal Gehuwt aan Snaren? Is 't ruischend nat, dat uyt dees steen-reep vliet, 'T zin roerend zap van den Parnassus niet, Dat men Apol, noch geen der Musen ziet, Op d'oever waren? Dees Juffer-schaar, die d'ene d'andre trekt, Vangt dan vergeefs het water dat hier lekt, Indien dat niet de logge Geest verwekt, Tot rijm en dichten. Licht maakt daarom de lang gehalsde Zwaan Op 't roey-tuich van haar veren zulk een Baan: [Folio §§1v] [fol. §§1v] Licht wil sy na de bron van Pegaas gaan, Om daar te zwichten. Neen, neen, ik dwaal; neen, 'k heb het recht gevat, Geen hengste-bron uit dese klippen spat, Maar Titia, verschaft dit Geestich nat, Dat elk wil drinken. De witte Swaan verheft haar ook om hoog Om aan Apol te zeggen, dat sy zooch Uit dese bron, veel smakelijker tooch, Als hy kan schinken. M. GARGON. Vorige Volgende