Het boek der bijzondere genade van Mechtild van Hackeborn
(1965)–Gertrudis van Helfta– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |||||||||||||||
Hoofdstuk V
| |||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||
dige teksten overbleven, waarvan de laatste ons voortdurend ter beschikking kon staan. Dat wij voor de latijnse tekst die van Utrecht 247 kozen, moge in het vorige hoofdstuk voldoende gemotiveerd zijn. Niet alleen immers is een aan dit handschrift verwante tekst de bron geweest van de oervertaling van het eerste boek, maar een dergelijk handschrift moet ook door de samensteller van tekstvorm II zijn benut ter vergelijking en correctie.
In het bovenstaande spraken wij over het intrigerende van de volgorde en keuze der verschillende fragmenten in tekstvorm II. Toch is deze veel minder verward dan een eerste blik op de inhoudsopgave (Bijlage B) zou doen vermoeden. Duidelijk kan men in de bloemlezing zeven delen onderscheiden:
Al is het niet steeds mogelijk voor elk afzonderlijk fragment het motief van de keuze te achterhalen (dit geldt met name voor de delen 3, 4 en 5), de delen 2 en 7 tonen duidelijk een bewuste ordening. Zo begint het tweede deel, de visioenen dus die betrekking hebben op het geestelijke en sacramentele leven, met een korte inleiding over het loon, dat diegenen zullen ontvangen, die het boek zullen lezen (V 23). | |||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||
Het eerste fragment is dan een visioen, dat een toespeling bevat op het eerste der zeven sacramenten, de doop (III 13). Aangezien de bewerking allereerst bedoeld zal zijn voor kloosterzusters volgen nu drie series van drie visioenen over het koor- of breviergebed (III 29, III 31, III 32), het ontvangen van de Eucharistie (III 23, I 19c, III 21) en over de maagdelijkheid (II 3, II 37, I 11), welke laatste serie ingeleid wordt door een korte notitie over de voortreffelijkheid van de maagdelijke staat (I 31b). Dan komen dertien fragmenten, die alle betrekking hebben op 's mensen zondigheid en lauwheid, waarvoor Christus echter zijn Vader voldoening geeft (I 18c, IV 55, IV 56, IV 23, III 35, IV 54, IV 37a, IV 37cb, IV 38, IV 45, IV 50, IV 52, IV 53). Consequent aan deze opzet handelen de volgende revelaties over verschillende mogelijkheden om zich uit deze zondige staat te bevrijden: de gedachte aan Christus' uitverkiezende en onverdiende liefde voor de mens (IV 24), de navolging van Christus in armoede, deugdzaamheid en lijden (IV 36), het vertrouwen op de Heilige Drievuldigheid (IV 47), het ontvangen van de Eucharistie (III 26) en het ontvangen van het sacrament van boetvaardigheid en nederigheid, de biecht (I 35). Als afsluiting van deze serie werd een fragment gekozen, dat de begingedachte herhaalde: de boven menselijke verdiensten uitgaande liefde van Christus (III 5). Vervolgens koos de bewerk(st)er enige gedachten over de Heilige Mis en het bijwonen daarvan (III 46, III 19c, III 19b, I 5d, II 24, II 21). Het laatste dezer fragmenten handelt schijnbaar niet over dit onderwerp. Toch lijkt de aanwezigheid hier ter plaatse verklaarbaar, aangezien het in feite ontleend werd aan een hoofdstuk, dat o.a. betrekking heeft op de verstrooiende gedachten tijdens het bijwonen van de Heilige Mis. Dan volgen drie stukken die handelen over het kloosterleven (II 26, I 29, IV 5), waarna het tweede gedeelte afgesloten wordt met een opwekking tot berouw (I 13a) en tot het in alles en voortdurend zoeken van God (III 44). Het zevende deel volgt getrouw de loop van het kerkelijk jaar, soms zelfs consequenter dan de oorspronkelijke versie, maar heeft hier en daar uitweidingen n.a.v. een bepaalde passage. | |||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||
Het begint met Maria Boodschap (I 1b, vgl. voor dit feest als begin van het kerkelijk jaar: noot 2 op pag. 361); dan volgen Kerstmis (I 5c); Joannes Evangelist, 27 december (I 6b, I 6c); Besnijdenis des Heren, 1 januari (I 7); Epiphanie, 6 januari (I 8); Maria Lichtmis, 2 februari (I 12), hetgeen aanleiding gaf tot inlassing van enige overwegingen i.v.m. Onze Lieve Vrouw (I 29, I 26b, I 43); donderdag na Aswoensdag (I 15, vgl. noot 3 pag. 387); Pasen (I 19a); Paasmaandag (I 19g), in welk fragment gesproken wordt over de gunsten die Mechtild van Christus ontving, aanleiding nu tot het inlassen van een hoofdstuk, dat de keerzijde hiervan laat zien: haar pijn en ziekte (II 26); Hemelvaart (I 20b); Pinksteren (I 22a, I 22b, I 22c, I 23); Maria Magdalena, 25 juli (I 25a, I 25b); Maria ten Hemelopneming, 15 augustus (I 26a, I 26c); Bernardus, 20 augustus (I 28); Bartholomeus, 24 augustus (I 34a); Maria Geboorte, 8 september (I 29); Maria's Vreugden, dikwijls eerste week van september, vgl. noot 2 pag. 429 (I 41, I 26b), welke passages gelegenheid boden tot plaatsing van enkele beschouwingen over het Ave Maria (I 42, I 11, I 47); Aartsengel Michaël, 29 september (I 30); Alle Heiligen, 1 november (I 31a, I 34c); Catharina, 25 november (I 32); Kerkwijding, welk feest vaak in november viel, vgl. noot 1 pag. 455 (I 35) en dat via een associatie met de hemelse stad Jerusalem aanleiding gaf tot de inlas van III 47, een parafrase van het responsorie ‘Vidi civitatem sanctam Jerusalem’; laatste zondag van het kerkelijk jaar (III 39). De twee fragmenten die het gehele werk afsluiten hebben betrekking op de lof Gods (III 7, II 8) en vormen daardoor een waardige epiloog, vooral ook omdat het laatste fragment eindigt met de vreugde van de heiligen in de hemel. Tekstvorm II blijkt dus allerminst een willekeurige verzameling van her en der bijeengelezen stukken. De bewerk(st)er heeft bewust het werk aldus samengesteld, al blijft het moeilijk, het zij nogmaals gezegd, van èlke keuze de eigenlijke motivering te achterhalen. Een verantwoorde keuze derhalve. Maar ook een keuze die voldoende ruim blijkt om te kunnen zeggen dat deze tekstvorm een goed overzicht geeft van Mechtilds denken. Uit alle vijf boeken immers treffen wij uitvoerige ontleningen aan. | |||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||
Beschrijving van het Nijmeegse handschriftBand. Formaat: 105 mm × 145 mm. Materiaal: karton, beplakt met bruin, zwartbespikkeld papier. De hoeken zijn met leer versterkt. Het achterplat is beschadigd, zodat stukken van het witte karton zichtbaar zijn geworden. Op ongeveer 3 cm van boven staat De vier ribben, evenals de onder- en bovenkant zijn met een klein motiefje in goudopdruk versierd. Tussen de eerste en tweede rib zijn op een beschadigde zwarte onderlaag in goudopdruk nog gedeeltelijk de letters manu-scriptum te lezen. Op het vlak tussen derde en vierde rib is een etiket geplakt: Bibl. Alb. V.De beide platten zijn bij het inbinden van binnen met wit papier beplakt, dat met het schutblad één geheel uitmaakt. Het voorste schutblad vertoont in de linker bovenhoek een gedeeltelijk zichtbaar watermerkGa naar voetnoot*, voorstellende ‘De tuin van Holland’ of ‘De maagd van Dordrecht’. Het watermerk staat echter ondersteboven. Bij het afsnijden bleef van de vrouwenfiguur slechts het bovenste gedeelte gespaard. Van de lans is de punt niet meer te zien; alleen een gedeelte van de kroon van de leeuw, alsmede het puntje van diens staart vallen nog waar te nemen. Een identieke afbeelding hebben wij in W.A. Churchill, Watermarks in Paper in the XVII en XVIII centuries, Amsterdam, 1935, niet kunnen vinden. Zij komt het meest overeen met de nummers 130, 147 en 151, resp. uit de jaren 1703, 1795 en 1799, alle dus uit de 18e eeuw. Op de binnenkant van het voorplat is een wit etiket geplakt, waarop gedrukt: E Bibliotheca Noviomagensi FF. Praedicatorum. Daarmee is bedoeld de bibliotheek van het voormalige Dominicanenklooster bij de Broerstraat. Nadere gegevens omtrent de herkomst van de codex ontbreken volkomen. Papier. Het schrijfmateriaal is papier. De breedte is gelijk aan die van de band (105 mm), de lengte is 4 mm korter (141 mm). De watermerken zijn slechts gedeeltelijk zichtbaar, maar toch voldoende om de voorstelling te kunnen reconstrueren. Zij stellen alle een ossekop voor met stang en St.-Andrieskruis. Zij hebben ogen en neus, | |||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||
welke laatste getekend is door twee evenwijdige lijnen die van de ogen uitgaan. In C.M. Briquet, Les filigranes, Leipzig, 1923 (t. IV s.v. tête de boeuf) hebben wij geen volledig identieke afbeeldingen aangetroffen. Zij komen nog het meest overeen met de nummers 14178 (uit de jaren 1431, 1432, 1433), 14180 (uit de jaren 1435, 1436, 1439, 1454), 14181 (uit de jaren 1442, 1443-49, 1446, 1447) en 14224 (uit de jaren 1440, 1439, 1445). Alle dus ongeveer uit het tweede kwart van de vijftiende eeuw. De katerns hebben het volgende aantal bladen. 1 = 2 bladen, 2 = 5 bladen, 3 = 5 bladen, 4 = 5 bladen, 5 = 5 bladen, 6 = 5 bladen, 7 = 5 bladen, 8 = 5 bladen, 9 = 5 bladen, 10 = 5 bladen, 11 = 5 bladen, 12 = 5 bladen, 13 = 5 bladen, 14 = 6 bladen + 1 aangeplakt blad. Tezamen dus 137 ff., de beide schutbladen niet meegerekend. De foliëring van de eerste vijf ff. is door een moderne hand in inkt geschied, evenals de ff. 10 en 50 (dit laatste is echter onjuist, het moet 48 zijn). In potlood zijn gefolieerd de ff. 30, 40, 50, 60, 70, 80, 90, 100 (onjuist, moet 97 zijn, daarom door ons met potlood doorgestreept), 110 (eveneens onjuist, moet 105 zijn, ook door ons doorgestreept), 115, 120, 130, 137 (waaronder in potlood 142 staat). De overige foliëring is door ons met potlood aangebracht. Er zijn nog sporen van signaturen te vinden op de ff. 15, 16, 17, 29, 35, 65, 66, 67, 68, 77, 85, 88, 96, 99, 105, 106, 107, 108, 109, 115, 116, 117, 118, 119, 125, 127, terwijl wij nog een half afgesneden custos konden vinden op 74v: tot mi waken. De bladzijden zijn in 20 regels uitgeprikt en met inkt gelinieerd. De beschreven ruimte meet 70 mm × 96 mm. De einden van de regels zijn zeer onregelmatig volgeschreven. Wanneer een woord begonnen was, heeft men het buiten de kantlijn laten uitspringen. Voor de opschriften van de paragrafen is ruimte uitgespaard, ofschoon niet steeds voldoende, zodat men gedwongen was deze soms in margine af te maken. Vanaf f. 57v zijn er geen opschriften meer ingevuld, zodat op verschillende van de volgende ff. regels blank gebleven zijn. F. 1r is blank, behalve regel 1, waar (als schrijfproef?) in de latere bruine inkt staat: toe als wi ons bekeren. F. 1v is blank, f. 2r idem als | |||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||
f. 1r, maar zonder het woord bekeren. De ff. 2v-4v zijn blank. Op f. 5r begint de tekst: Hier beghinnen somige stichtige woerde... Het schrift is een duidelijke en regelmatige littera bastarda, door LieftinckGa naar eind84. beschreven en gekarakteriseerd als schrift van de Broeders van het Gemene Leven. Dit schrift komt in het eerste kwart van de 15e eeuw op: ‘La littera bastarda est par conséquent une lettre de seconde classe du grand style livresque du quinzième siècle’Ga naar eind85.. Wij menen dat er maar één hand aan gewerkt heeft, al wordt het schrift plotseling soms veel kleiner, maar haast ongemerkt groeit het weer tot de normale afmetingen uit. De tekst is met inkt geschreven, aanvankelijk diep zwart, later wordt de concentratie dunner en de kleur bruin. Als afbrekingsteken dient een schuin streepje, zeer dun geschreven, vaak weggelaten of onleesbaar geworden. Enkele keren worden de woorden op zeer willekeurige wijze gedeeld: m/aget; cla/erre; bo/ecs; w/oerde; du/echden; heme/ls. De samenstellende delen van samengestelde woorden worden vrijwel altijd los van elkaar geschreven. Aaneengeschreven zijn echter woorden als vanden, inder, totten, doesi etc. Iedere paragraaf begint met een grote rode hoofdletter ter grootte van twee regels (behalve de allereerste, die drie regels in beslag neemt), gevolgd door een kleinere, slechts met rood versierde, hoofdletter. Ook bijzinnen beginnen vaak met een hoofdletter. Eigennamen krijgen deze echter nimmer. In het hs. worden alleen Romeinse cijfers gebruikt. Als enig interpunctie-teken dient de punt, die echter nogal willekeurig gebruikt wordt. Een indeling in alinea's is er niet, wel wordt gebruik gemaakt van rode kapitteltekens. De abbreviaties. Onder de afkortingen vindt men allereerst de gebruikelijke voor m en n en de van ‘ende’: -. Vervolgens: : ra (sacrament) : er (der, herten) : r (wanneer), er (heren), u (Troyanus), en (tegenwoerdigen), es (godes) : per (persoen) : pri (prima) | |||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||
: is (pietatis)
: pro (processie)
: con (confessoren), com (compleet), us (aldus)
: et (niet), at (dat)
: em (item)
: heit (claerheit)
: etc.
: Sunte, ook: stē.
De namen Jesus en Christus worden steeds op de gebruikelijke wijze gecontraheerd tot ihū en xps.
De correcties in het handschrift zijn betrekkelijk weinig talrijk. Foutieve letters of woorden worden met een zeer dun streepje doorgehaald. Weggelaten letters worden zeer klein erboven bij geschreven, evenals een verbeterde letter. Weggelaten woorden worden in margine toegevoegd met een dun verwijzingsteken ∧. Het is moeilijk uit te maken of deze verbeteringen door dezelfde of door een andere hand zijn aangebracht. Slechts op f. 56r regel 5 is het woord borsten door een andere hand in margine bijgeschreven. Het ontbreken van miniaturen sterkt het vermoeden dat het hs. ontstaan is bij de Broeders of Zusters van het Gemene Leven, die immers alleen hun liturgische boeken versierden. Afgaande op het schrift zou de schr. tevens de rubricator geweest kunnen zijn. Wel is het duidelijk dat het rubriceren niet gelijk met het afschrijven is geschied. Dit blijkt zowel uit het feit, dat regels ter invulling onbeschreven zijn gebleven, als uit de aanwezigheid van kleine zwarte lettertjes op de plaats waar een initiaal gezet moest worden. Een enkele keer is de I met een klein in het rood uitgespaard motiefje versierd. Over de taal van het hs. willen wij slechts een enkele opmerking maken. Zij blijkt geen zuivere streektaal te zijn. Naast de typisch noordoostelijke vormen: sorchvoldeliken, solden, wolde, opholden, drievoldicheit, gelaeft, overbaven, apenbaerde, gebraken, gebaetscapt en Gade komen ook de vormen met ou en o voor, uitgezonderd drievoldicheit, dat steeds zo geschreven wordt. Eveneens noordoostelijk zijn vormen als ny en ummer, zoals ook kenmerkend voor de Overijsselse devotentaal vormen zijn als: beteykenen, vleysch, heiten, teiken, gedeilt en het pronomen oer. | |||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||
Daarentegen zijn Hollands: mit, bin, ontfenc, henc, lufteren, vercoft, gecoft en ierst, welke laatste vorm echter ook Brabants en ZW Vlaams kan zijn. Typisch Brabants kunnen genoemd worden: almechticheit, swechtel, Bertholomeus, smerte, geverwet, spul en de praeterita werp en sterf. Hoe talrijk de verschillende vormen van één woord kunnen zijn, laat een voorbeeld als ‘haar’ zien: haer, haerre, harre, hoer, hoerre, hoers, hoeren, horen, hoore, oer; of ‘zullen’: sullen, sollen, sellen, sult, salt, solden, souden. Ook het niet zuiver-dialectische karakter van de taal pleit voor een ontstaan in de kring der Moderne Devoten, want ‘zuivere streektaal moet men bij de moderne devoten niet verwachten. Door de machtige invloed van Ruusbroec bestond er reeds een letterkundig traditioneel taalgebruik’Ga naar eind86.. | |||||||||||||||
Wijze van uitgevenWij hebben ervan afgezien de tekst van de Nijmeegse codex diplomatisch weer te geven. Vooreerst kan men zonder meer de wenselijkheid van een diplomatische uitgave discutabel stellen in een tijd, waarin voor een gering bedrag vrijwel elk handschrift op een microfilm of microkaart te verkrijgen is. Maar ook daarvan afgezien, wij meenden onze doelstelling: een leesbare tekst te bieden, die een inzicht zou kunnen verschaffen in de denkwijze van Mechtild van Hackeborn, het best te kunnen effectueren door ons te houden aan de Regels voor het uitgeven van Historische Bescheiden zoals die in opdracht van het Bestuur van het Historisch Genootschap werden opgesteldGa naar eind87.. Vandaar dat wij de oude interpunctie hebben vervangen door die van het tegenwoordige grammaticale gebruik en ook in het schrijven van hoofdletters ons hebben aangepast aan de huidige normen. Alle afkortingen werden opgelost en evidente omissies tussen teksthaakjes [ ] aangevuld, die in het notenapparaat evenwel verantwoord zijn. De spelling van het hs. werd uiteraard behouden, maar de letters u en v volgens de huidige gewoonte genormaliseerd, evenals de w zo nodig opgelost werd in uu. Slechts de letters i, j, ij en y werden | |||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||
overeenkomstig de spelling van het hs. bewaard. Dit alles geldt ook voor de latijnse tekst, waar echter hijs als his is weergegeven. In het scheiden en aaneenschrijven van woorden volgden wij het hedendaagse gebruik, tenzij de bijeenvoeging van twee woorden een verandering in de spelling gebracht heeft. Derhalve: in den, doe si, maar: totten, mitten. De middelnederlandse tekst is voorzien van twee soorten noten: tekstkritische - door een letter aangegeven - en verklarende - aangegeven door een cijfer. Wat de tekstkritische noten betreft: deze geven de varianten van de andere hss. der Nijmeegse groep, Den Haag 1, Den Haag 2 en Amsterdam. Om het aantal dezer noten enigszins binnen bepaalde perken te kunnen houden, geven wij slechts die varianten, welke inderdaad een andere lezing opleveren; louter dialectische verschillen lieten wij buiten beschouwing. In margine hebben wij de paginering van de Nijmeegse codex aangegeven, alsmede de hoofdstukkentelling zoals die gevonden wordt in de uitgave van Solesmes. In de verklarende aantekeningen worden Schriftuurplaatsen geciteerd volgens de Vulgaat. Waar het slechts om een toespeling ging, hebben wij de nederlandse tekst gegeven. Men zal het ons niet euvel duiden, dat wij Thomas van Aquino gekozen hebben, als het dienstig was de opvatting weer te geven van de contemporaine theologie. De latijnse tekst is die van Utrecht 247, waarbij wij in margine de foliëring van dit hs. hebben aangegeven en tussen ( ) die van het Nijmeegse manuscript. Om het vergelijken te vergemakkelijken hebben wij ook in de latijnse tekst tussen [ ] de betreffende hoofdstukken volgens de telling van Solesmes aangeduid. De noten bij deze tekst zijn alle tekstkritisch, maar ook hier hebben wij ons een beperking moeten opleggen: wij hebben slechts die omissies en varianten aangegeven, welke een duidelijk andere lezing ten gevolge hadden en mogelijk tot een andere vertaling hadden kunnen leiden of inderdaad geleid hebben. Aangezien dit notenapparaat ook het bewijsmateriaal vormt voor ons hoofdstuk over de tekstgeschiedenis hebben wij, ten behoeve van een mogelijkheid tot vergelijking, deze noten doorgenummerd. | |||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||
Afbeelding 1, Nijmegen f 5r (vgl. pag. 191)
| |||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||
Afbeelding 2, Nijmegen f 136v-f 137r (vgl. pag. 461)
| |||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||
Afbeelding 3, Utrecht 247, f 122v-123r (vgl. pag. 190)
| |||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||
Afbeelding 4, Reconstructie van de watermerken
|
|