| |
| |
| |
Schrijven is vooral: de dingen niet te ernstig laten klinken.
K. Schippers
De genegenheid die hij voor zijn schrijfmachine koestert is groot - hij heeft zelfs een gedichtencyclus over het apparaat geschreven.
‘Vijf jaar geleden,’ vertelt hij, ‘sprong mijn dochter van de vensterbank op mijn bureau. Samen met de schrijfmachine viel zij op de grond. Ik had me natuurlijk dodelijk geschrokken moeten afvragen of zij een arm of een been gebroken had, maar nee, ik schreeuwde: “O Christus, mijn schrijfmachine!” Diane mankeerde niets, de schrijfmachine was in tweeën gebroken. Godzijdank heb ik nog twee exemplaren van hetzelfde merk en uit hetzelfde jaar kunnen kopen.’
Hoge, glimmende, zwarte apparaten. Underwood Standard Typewriters No. 5 uit 1928. De ene staat op zijn bureau in de woonkamer.
‘Ja, waarom juist deze machine... Luister eens naar dit geluid.’
K. Schippers (42, pseudoniem van Gerard Stigter) gaat achter het bureau zitten, draait zeer secuur een vel in de machine, en typt razend snel enkele regels.
‘Het is een luchtig geluid. Vrolijk. Waar ik een hekel aan heb zijn machines die bonken of stampen. Het geluid van deze Underwood is... licht.’
Met de zojuist aangestoken Gauloise wijst hij naar het apparaat.
‘En dan de vormgeving... Zeer fraai! Het is een open machine, je kijkt recht in 't binnenste. De lijn is bijzonder elegant. Ik heb een sterke binding met dingen, met voorwerpen.’
| |
| |
Hij gaat weer op de bank zitten en kijkt met vertedering naar de Underwood.
‘Deze machine heeft iets uitnodigends. Als je haar daar ziet staan, krijg je zin in schrijven.’
Zuchtend: ‘Ja, een schrijver heeft toch al zo weinig materiaal, laat hetgeen hij gebruikt dan ook uitzonderlijk zijn.’
Na mijn vraag waarom hij juist deze vooroorlogse machine heeft gekozen, zegt hij: ‘Deze schrijfmachine associeer ik met de Amerikaanse films die ik in de jaren vijftig zag. Niet zelden kwamen in die films een paar scènes voor die op redactielokalen speelden. Daar zag je dit soort schrijfmachines staan en ze oefenden een onweerstaanbare aantrekkingskracht op me uit. Die machines werden gebruikt door mensen die niet de pretentie hadden schrijver te zijn - ook dat speelde een rol.’
Uit Sonatines door het open raam:
een direct met een Underwood
stond hier misschien anders
Hij: ‘Op de schrijfmachine kun je je gedachten bijhouden. Je raakt in een bepaalde cadans, en daardoor krijg je wel eens iets cadeau. Als je het ritme eenmaal te pakken hebt, komen er zinnen op papier waarvan je achteraf zegt: tja, een verrassing, hoe ben ik daarop gekomen. Het komt ook voor dat je op hol slaat, dat er geen houden meer aan is, maar de humbug die dan op papier komt kun je later altijd schrappen.
Ik schrijf een boek niet direct op de machine. Het schrijven zelf staat bij mij in geen verhouding tot de tijd van voorbereiding.
| |
| |
Met Bewijsmateriaal ben ik een jaar of zes bezig geweest, maar ik heb de eerste versie in vier maanden geschreven.
Sinds 1955 maak ik, altijd met een potlood met een vlakje aan het einde, aantekeningen in dictaatcahiers. Ik noteer ideeën, liedjes, uitspraken, observaties, grappen - zeg maar: alles wat me te binnen schiet. Het is geen dagboek, ik noteer niet wat er die dag gebeurd is, nee, het is een verzameling ideeën waar ik later misschien iets mee kan doen. Die aantekeningen lees ik regelmatig over, soms zet ik er in de kantlijn een zinnetje bij, of een vraagteken. Veel van die aantekeningen blijken later niets te zijn, anderen vormen de aanzet voor een gedicht of een roman.
Ik was achttien toen ik met dat dagelijkse noteren begon. In die tijd ontdekte ik door toedoen van mijn leraar Nederlands Rob Nieuwenhuis een aantal schrijvers die ánders schreven. Nescio, Elsschot, Alberts, Hanlo, Piet Paaltjens, de Schoolmeester, Max de Jong, Simon van het Reve... Ik voelde me sterk aangetrokken tot de onernstige manier van schrijven van deze auteurs, of beter nog: de heldere manier, want alles is ernst. Mede door hen ben ik een bepaalde weg ingeslagen.’
Samen met zijn vrienden J. Bernlef en G. Brands richtte hij in 1958 Barbarber op, het literaire tijdschrift waarin de accenten op humor en oog voor de werkelijkheid lagen. Geheel in de lijn van Barbarber schreef Schippers vijf dichtbundels vol ‘bedremmelde humor’ (de omschrijving is van Simon Carmiggelt) en de roman Een avond in Amsterdam, die opgebouwd was uit tien gesprekken met Ben ten Holter over een korte wandeling van kantoor naar huis - realistischer kon het niet. Net zoals de andere leden van de Barbarber-groep had Schippers grote belangstelling voor beeldende kunst, hij schreef onder andere de documentaire Holland Dada (1974) en op het ogenblik is hij medewerker beeldende
| |
| |
kunst van NRC/Handelsblad. In 1976 verscheen Schippers' laatste dichtbundel Een vis zwemt uit zijn taalgebied met de typische slotregel, geschreven na de waarneming van een mol: het doek zakt voor hij iets heeft gedaan.
Twee jaar later verscheen zijn lijvige roman Bewijsmateriaal, door P.M. Reinders in NRC/Handelsblad gebombardeerd tot ‘het eerste symptoom van een nieuwe beweging, van de Beweging van 1980 bijvoorbeeld’. Dat het boek tevens een afrekening was, ontging de meeste critici.
Over de ontstaansgeschiedenis van Bewijsmateriaal:
‘Een nieuwe richting wilde ik zeker niet aangeven. Zulke pretenties heb ik niet. Het boek is op een speelse manier ontstaan, zoals al mijn boeken. Het viel me op dat ik vanaf 1970 regelmatig aantekeningen maakte over het gebruik van taal en over voorwerpen. Notities als:
Een plaatje kun je niet voorlezen.
Lachen is een fooi.
Het distributiekantoor voor taal en typografie.
Voor elk woord een beeld zoeken, dus ook voor voegwoorden en lidwoorden. Een soort spijkerschrift.
Er zat lijn in die aantekeningen, maar ik wist niet goed wat ik ermee aan moest. In 1975 heb ik die notities uitgetikt, het werd een tekst van vierhonderd pagina's. Geleidelijk aan rijpte het idee een persoonlijke grammatica te schrijven, maar bij nader inzien vond ik die aanpak te saai. Toen kwam een periode van stilstand, ik schreef nog wel gedichten en documentaires, maar aan het boek werkte ik niet - in ieder geval: niet concreet.
Tot ik in 1977 zonder aanleiding de zin: Het noorden van het dun bevolkte land waar ik geboren ben is nooit in kaart gebracht typte. En daarna nog een stuk of veertig zinnen - de eerste twee bladzijden van het boek. Toen had ik plotseling een kader, het boek zou in een niet bestaand land spelen en de hoofdpersoon zou van de overheid de opdracht krijgen
| |
| |
een onderzoek in te stellen naar de gevaarlijke aspecten van dingen die voor het volk beter verborgen kunnen blijven, en verspillend taalgebruik. Dat was de kapstok, en ik weet bij god niet hoe ik eraan gekomen ben. Van het schrijven kun je wel iets verklaren, maar dat niet. Hoe kwam ik op dat idee? Waardoor was het eerste hoofdstuk - dat de toon aangeeft, en de structuur - er ineens? Ik heb het cadeau gekregen, dat is alles wat je erover kunt zeggen.
Het boek heb ik in vier maanden geschreven, in Spanje en in Frankrijk. Het ging vrij snel: iedere dag een hoofdstuk. En naarmate ik vorderde, des te minder maakte ik gebruik van mijn aantekeningen. Uiteindelijk is er maar een twintigste van die notities in het boek terechtgekomen. Toch zijn die aantekeningen essentieel bij mijn manier van werken. Vergelijk het met het palet van een schilder: ik kies er mijn kleuren uit.
Het schrijven zelf kost me dus niet veel moeite, en die notities maak ik zomaar op een helder moment - een mens gaat toch voor het grootste deel suffend door het leven. Wat me de meeste moeite kost, wat me soms puur wanhopig maakt, is het vinden van de juiste vorm. Van het concept, de locatie, de personages.
Wel heb ik het boek nog vier keer herschreven. Voordat ik met het manuscript naar de uitgever ging heb ik het aan twee vrienden laten lezen, aan de cineast Kees Hin, en aan Hans Sleutelaar. Met Hin heb ik een aantal korte films en televisiedocumentaires gemaakt, ik respecteer hem, hij heeft meer in zijn mars dan alle Nederlandse speelfilmregiseurs bij elkaar. (Zo, die zit!) Hij is welhaast een nog groter perfectionist dan ik, en hij heeft me waardevolle adviezen gegeven, want hij heeft oog voor het klimaat van een boek. Hans Sleutelaar heeft me vooral technische adviezen gegeven, hij is een echte editor. Uitgangspunt bij het editen moet zijn dat de compositie intact blijft en dat de kritiek zich richt op stijl en taal. Met veel geduld en vakmanschap heeft
| |
| |
Sleutelaar veranderingen in de tekst aangebracht - ik vermoed dat door zijn bemoeienis het boek er een twintig procent op vooruit is gegaan. Het is mij een raadsel waarom niet meer Nederlandse schrijvers hun werk laten editen, enfin, je moet natuurlijk wel iemand in de omgeving hebben die je vertrouwt.’
Je hebt een grote belangstelling voor voorwerpen, er zitten weinig autobiografische elementen in Bewijsmateriaal.
‘Die zitten er wel in, maar ik vind het aardig om autobiografische elementen in een gefantaseerd verhaal te stoppen. Het geeft mij een plezierig gevoel over iets te schrijven dat tegelijkertijd zeer persoonlijk en toch gefantaseerd is. Bovendien: als ik een tafel beschrijf is dat ook autobiografisch, want ik ben degene die naar die tafel kijkt. Het is niet minder autobiografisch om een tafel te beschrijven dan...’
Een zonsondergang.
‘Precies.’
Laten we het scherper stellen: dan een... ongelukkige liefde.
‘Ik vond die vergelijking met een zonsondergang beter.’
Je schrijft over voorwerpen, over licht, ruimte, kleur, over de dingen die in boeken van andere schrijvers bijzaak zijn. Is dat niet abstract?
‘Nee, want ik heb ruimtevrees, dus dat is iets heel persoonlijks. Ik voel er alleen niet voor daarover te zeuren, ik verpak het in een lichtvoetig verhaal. Die elementen - licht, ruimte, kleur - beangstigen me. Het wordt door velen als iets vanzelfsprekends ervaren dat er licht en kleur is, maar ik vraag me soms af: stel dat er plotseling geen licht meer is. G. Brands zei me eens: er staan veel vraagtekens in je boeken en op de meeste plaatsen had je punten kunnen zetten. Dat klopt! Ik vraag me veel af, maar nogmaals: niet op een dramatische toon.’
Het moet luchtig blijven?
| |
| |
‘Ik wil amuseren. In Nederland wordt zo'n opmerking altijd verkeerd begrepen. Amusement is niet strijdig met melancholie of angst. Integendeel. Humor is vaak een manier om melancholie of angst te verpakken.’
In Bewijsmateriaal komen een paar schrijvers voor.
‘Ja, maar dat ziet de lezer niet. De hoofdpersoon wordt achtervolgd door enkele mensen die, laat ik zeggen: levensechte trekken vertonen. In het boek zijn ze volslagen onbelangrijk. Laten we over hen zwijgen.’
Een van die achtervolgers is Bernlef, je zwager.
‘O ja?’
Met Bernlef heb je twee boeken geschreven, Wat zij bedoelen en Een cheque voor de tandarts. Jullie zaten samen in de redactie van Barbarber en jullie behoorden tot dezelfde groep. Is er sprake van verwijdering?
‘Ja. Bernlef is een kant opgegaan en ik ben een kant opgegaan. Dat viel me op toen ik laatst in De Waarheid las dat hij het marxisme prees. Ik doe daar niet dramatisch over, we hebben geen slaande ruzie, maar we zijn volkomen uit elkaar gegroeid, dat is een feit. Dat proces heeft zich ook bij de Vijftigers voorgedaan. Bernlef maakt thans deel uit van de redactie van Raster, en als ik dat blad lees staat mijn blik binnen enkele seconden op oneindig. Ik ben tegen een zogenaamde literatuur die goedgepraat wordt door theoretisch gebeuzel. Ik geloof dat je over ingewikkelde dingen eenvoudig kunt schrijven. Met zinnen uit de krant.’
De andere achtervolgers in Bewijsmateriaal zijn dus Ten Berge en...
‘Nee, het zijn afgietsels van Faverey, Bloem en Ten Berge. Ik mis in Raster de humor. Schrijven is volgens mij vóóral: de dingen niet te ernstig laten klinken. Schrijvers moeten geen deel uitmaken van een vakbond. Bloem schreef eens in Vrij Nederland: De zaak Gorter is heropend. En: dit is het jaar van de woede. Gefeliciteerd!’
Wat me vooral interesseert - in het kader van deze serie -
| |
| |
is of zo'n verwijdering als tussen Bernlef en jou meespeelt tijdens het schrijven zelf.
‘Voorop staat dat je het plezierig vindt iets te maken. Maar die onenigheid met een oude vriend kun je niet wegschuiven als je schrijft, je wordt soms kwaad, en dat pept je op. In Bewijsmateriaal staat een passage die over wit en zwijgen gaat, en dat is natuurlijk een hint naar Raster, waarin immers de “witte dichters” schrijven - veel wit op de pagina, witte omslagen van de bundels, en veel zwijgen. Ach, het zijn karikaturen à la David Levine of als in Camperts Tjeempie.’
Bernlef is de literair-theoretische kant opgegaan. En jij?
‘In de tijd van Barbarber gebruikten we het begrip werkelijkheid. En waar ben ik uitgekomen?’
Bij de fantasie.
‘Precies. Grappig hè. Een mens kan snel veranderen.’
‘Zo gaat mijn volgende boek over de waarnemingen van een driejarig meisje. Jaren geleden schreef ik in mijn cahier: de memoires van een driejarige... Die zin heb ik in de dichtbundel Verplaatste tafels opgenomen. De afgelopen jaren heb ik meer aantekeningen over dit onderwerp gemaakt, en ik hoop het boek dit voorjaar af te maken. Die cahiers vormen het ene boek waaraan ik voortdurend schrijf.’
Hij staat op, pakt een koffertje, doet het open en laat me de cahiers zien.
‘Een keer is m'n koffertje (dat ik overal mee naar toe neem) gejat. In Frankrijk. Er zaten twee cahiers in, en een stuk of tien uitgewerkte gedichten. Ik had het koffertje 's nachts in mijn auto laten liggen en de volgende dag was het weg. Aanvankelijk nam ik het stoïcijns op, maar na een paar uur dacht ik: verdomme, die cahiers bevatten aantekeningen van twee jaar... Naar de politie dus, en naar de plaatselijke krant - het gebeurde in een klein stadje, Saint Flour, vlak bij de Puy de Dôme. De volgende dag stond er een bericht in de krant onder de kop: Venez en aide à un écrivain
| |
| |
néerlandais. Ik ben nog een paar dagen in het dorp gebleven maar die cahiers heb ik nooit teruggezien. Jaren later begon ik het werkelijk jammer te vinden dat die cahiers verdwenen waren. Er stonden vele notities in die ik voor Bewijsmateriaal had kunnen gebruiken. In m'n achterhoofd zit toch nog altijd het idee dat ik iets wezenlijks ben kwijtgeraakt.’
‘Het materiaal dicteert de vorm. Ik ben begonnen met kort werk en ik ben geleidelijk aan naar de lange vorm toegegroeid. Misschien heb ik het schrijven van een roman zo lang mogelijk uitgesteld omdat ik bang was uit te glijden. Tot nu toe is weinig echt mislukt, en dat is maar goed ook, anders zou ik zelf mislukt zijn. Vermoedelijk zal ik de komende jaren romans blijven schrijven, want ik verlang naar werk van langere adem. Misschien heb je gelijk als je zegt dat ik nu pas goed op dreef gekomen ben.
Het schrijven wordt voor mij niet moeilijker. Dat komt omdat ik op vele verschillende manieren geschreven heb. Kort werk, lang werk, gedichten, documentaires, romans, interviews, scenario's. Als je steeds dezelfde vorm aanhoudt (bijvoorbeeld: het verhaal) wordt schrijven al snel een opgave.
Maar ik kan ook niet zeggen dat het schrijven gemakkelijker wordt. Ik stel hogere eisen aan mijzelf. Ik wil méér nu. De ironie heeft in mijn werk een te grote rol gespeeld. Uit angst om bepaalde zaken aan te pakken heb ik wellicht te veel op de humor gemikt. Humor is een ingenieuze manier om bepaalde dingen te verzwijgen, of slechts zijdelings aan te tippen. Ik ben nu een terrein binnengetrokken dat me onbekend is.
Ironie en angst hebben veel met elkaar te maken, ik wil daar nog eens iets over schrijven. Ironie is een stembuiging, je zegt de dingen vrolijk omdat je bang bent ze uit te spreken, hoewel... ik weet het niet. Nu vermoed ik niet dat mijn werk plotseling serieus zal worden. Ik ben als de dood voor zwaarwichtigheid.
| |
| |
Maar tot nu toonde mijn werk zich aan de buitenkant te luchthartig. Tijdens het schrijven van mijn laatste boek, De memoires van een driejarige dus, merkte ik dat ik de accenten nu anders leg. Je kunt niet spreken van een plotselinge verandering, ik ben stap voor stap een bepaalde richting uitgegaan. Zeker in het begin had ik de ironie nodig. Mijn thema is hetzelfde gebleven, alleen de aanpak verschilt. Ik heb altijd de schrijvers gewantrouwd die van het ene op het andere thema overstappen. Die schrijvers denken namelijk dat een onderwerp iets is, en een onderwerp is niets. Reve en Hermans schrijven toch ook steeds over dezelfde dingen.’
Hij woont aan de Van Baerlestraat, een van de drukste straten van Amsterdam.
Na het gesprek rijdt zijn vrouw, Erika Hoornik, ons naar Schippers' werkkamer aan de rustige Vondelstraat. Het is een grote, sombere zolderkamer naast het appartement van Hans Sleutelaar. Weinig meubelen. Geen boeken. Geen telefoon. Op de grote kale tafel staat zijn tweede Underwood. Naast het apparaat een speelgoedautootje, een snuifdoos en een zakflacon.
‘Ik ben een tijdje uit huis geweest,’ zegt hij. ‘Ik woonde bij vrienden, maar daar waren alle tafels te laag, waardoor ik niet kon werken. Toen heb ik deze kamer gevonden.’
Hij vertelt over zijn toekomstplannen, hij wil veel dingen maken. Ik vraag hem waarom hij de woorden gedicht en roman zo angstvallig mijdt en het voortdurend over kleine dingen en grote dingen heeft of over klein en groot werk.
‘Een zekere schroom,’ verklaart hij. ‘Ik heb nooit de ambitie gehad romans te schrijven. Nee, ik heb de middelen gebruikt die ik nodig had. Eerst kleine dingen, later grote dingen.’
Een gulle lach.
‘Het gemak waarmee de woorden gedicht en roman gebruikt worden, vind ik weerzinwekkend. Ik zeg liever dat ik
| |
| |
iets maak, dat klinkt neutraal. Dat de woorden roman en gedicht in mijn vocabulaire niet veel voorkomen komt omdat ze op dingen geplakt worden waar ik vroeger op school beroerd van werd. Roman en gedicht waren naar mijn gevoel onverbrekelijk verbonden met ontzaglijke aanstellerij en met dikdoenerij. Het toeval wilde dat ik later in het literaire milieu terechtkwam en toen bleek wat ik vroeger vermoedde nog waar te wezen ook. Aanstellerij! Enorme pretenties! Praatjes voor de vaak! Zelfs het woord schrijven gebruik ik niet graag. Toch ben ik schrijver, misschien ook dichter, romancier - ik kan het niet meer ontkennen. En praatjes heb ik ook.
Misschien...’
Een Gauloise.
‘Misschien houdt de kritiek op die aanstellerij me vooral op de been. Misschien maak ik daardoor juist de dingen zoals ik ze maak. Ik fantaseer. Ik creëer een fantastische wereld waarin iets te beleven valt. Dat geeft me een gevoel van macht.
Maar...
Nee, hier past geen ironische opmerking. Laat ik ernstig blijven.’
|
|