| |
| |
| |
Schrijven is een kwelling.
Mensje van Keulen
‘Schrijven is een kwelling. Een gezochte kwelling misschien, maar desondanks een kwelling. Het gaat altijd moeizaam, verschrikkelijk moeizaam. De twijfel verdwijnt geen moment en ik moet vechten tegen die twijfel. Ik denk dan dat ik het niet kan, omdat het niet gemakkelijk en vlot gaat. Wat natuurlijk onzin is, want ik kan me niet voorstellen dat een schrijver zonder moeite zou schrijven.
Relativeren blijkt onmogelijk. Komt een emotie goed op papier, dan krijg ik er last van. Ik trek de ontroering naar me toe. Soms zit ik te janken boven mijn schrift. Het is lang niet altijd leuk, schrijven. Ik drink veel tijdens het schrijven, en ik rook veel. Maar als ik 's avonds geen pen in mijn hand houd, drink ik nog meer. Schrijven is ellendig, maar niet schrijven is nog ellendiger. Ik krijg geen adem als ik niet schrijf, ik voel me beroerd, ik heb het idee dat ik stik. Dus daarom: schrijven, ook al kost het moeite en doet het pijn.
Vandaag heb ik zes uur achter mijn bureau gezeten en gedurende al die uren heb ik één zin geschreven. Die ene zin geeft me voldoening. Hij is gaaf, hij vat het beeld dat me voor ogen staat in enkele woorden samen. Morgen komt er misschien niets op papier.
Schrijven is zwoegen, maar 't kan ook aangenaam zijn. Soms ben ik plezierig in de weer met mijn personages. Ik zou het schrijven niet willen missen. Mijn god, als ik er aan denk dat ik me niet meer zou kunnen terugtrekken in mijn kamer om te schrijven, word ik ziek. Ik blijf het doen, ook al duurt het nog tien jaar voor mijn volgende boek af is.’
| |
| |
Mensje van Keulen (32) werkt sinds 1976 aan een roman. De eerste twee hoofdstukken zijn gereed. Direct na haar vorige boek, Van lieverlede, is zij aan de roman begonnen. Het eerste jaar zag zij voortdurend alles mislukken. Zij rolde van de ene depressie in de andere. Iedere dag sloot zij zich op in haar werkkamer, maar het schrijven lukte niet. Vorig jaar kwam daar weinig verandering in. Het boek schreef zij in de eerste persoon, en die vorm staat haar niet aan. Daar kwam zij pas na vele maanden achter. De impasse duurde voort.
Vier maanden geleden ruimde zij haar werkkamer op. In een schone, heldere kamer, zei zij tegen zichzelf, kan ik schrijven. De naar kattepies stinkende tapijten smeet zij weg. Zij rukte de prullen en prenten van de muur en schilderde de wanden helder wit. Tegen de linker muur plaatste zij een clean wandmeubel. De plantenbakken, waaruit haar vier katers vroeger om de haverklap aarde graaiden, verdwenen, en op de vloer kwam een wit zeil. Zij veegde de rommel van haar bureau; sindsdien liggen op de schrijftafel uitsluitend tandenstokers, een zakdoek, en schriften.
Van de royalty's van haar laatste boek kocht zij een huisje in Driewegen, in Zeeland. Zij knapte het voormalige arbeiderswoninkje op. Zes weken geleden toog zij voor het eerst naar Zeeland om te schrijven. Het lukte, eindelijk. Terug in Amsterdam, in die sobere, schone kamer, lukte het ook.
‘Het was een doorbraak. Na zoveel jaren (o jezus, wat gaat de tijd hard) ben ik eindelijk door het begin heen. Die tien dagen in Zeeland vond ik verschrikkelijk. Het huisje ligt midden in de polders, ik zat er in volstrekte eenzaamheid. Soms liep ik de dijk op om tegen een paard te praten. Maar het begin van het boek is af, en ik weet dat die eerste twee hoofdstukken goed zijn. Ik heb zelfs de titel van het boek al, en een titel werkt voor mij als een mascotte. Zodra ik de titel weet, gaat het schrijven beter. Ik vertel je die titel liever niet, dan zou ik een vloek over mijzelf uitroepen. Ik ben toch
| |
| |
al bang om over het boek te praten. Stel dat het mislukt... Dat zeg ik steeds tegen mijzelf: stel dat het mislukt... Die doem blijft boven mij hangen, tot het manuscript naar de drukker is. En dan denk ik al weer aan een nieuw boek, met dezelfde onzekerheid.
In de komende maanden zal ik vaker naar Zeeland gaan. Op zich is het natuurlijk waanzin dat ik me daar terugtrek. Aanstellerij. Vroeger woonde ik in een krot, en te midden van de rommel heb ik daar twee boeken geschreven, Bleekers zomer en Allemaal tranen. Maar nu kan ik niet meer tegen de rommel.
In Zeeland heb ik veel meer het gevoel dat ik met mijn vak bezig ben dan hier. Bovendien sluit ik me daar van mijn privé-leven af; ik laat de kleretroep hier achter. Zodra ik in Amsterdam ben, overvalt een gevoel van grote haast me. Ik word constant gestoord door mensen, door de telefoon, door de katten die honger hebben, en door allerlei moeilijkheden van persoonlijke aard. Ik tors tenslotte een privé-leven met me mee, ik ben ook maar van vlees en bloed. Kennissen informeren altijd hoe het met het schrijven gaat, zij vermoeden dat ik uitsluitend met mijn werk bezig ben, maar dat is natuurlijk niet zo. Van de kleinste problemen raak ik volkomen van slag. Toen in het huis hiernaast krakers zaten, werd ik gek van angst. Er brak een keer brand uit, en sindsdien was ik voortdurend bang dat mijn huis in vlammen zou opgaan.
Het zijn vaak persoonlijke problemen die me depressief maken, en dat reflecteert zich op het schrijven. Het is moeilijk werken met een onrustig hart.
Hoewel ik soms snak naar de stad, is dat isolement in Zeeland goed voor mij. In de doodse stilte die daar heerst, houd ik me met slechts één ding bezig: mijn boek.’
Het wordt een dik boek, dat is het enige gegeven dat zij over de roman wil verstrekken. ‘Een boek waarin je minstens een
| |
| |
paar uur kunt lezen.’ Tweehonderd bladzijden minimaal, maar misschien worden het er wel vijfhonderd. Als zij nu Bleekers zomer (64 boekpagina's) zou schrijven, zou zij het boek waarschijnlijk omvangrijker maken. Het zou misschien minder concies zijn. Zij zou meer in de breedte schrijven.
De roman waaraan zij nu werkt wordt ‘een mooi, ontroerend, perfect boek, dat tijdloos is’. Het is vooral die zucht naar perfectie die de impasses veroorzaakt. ‘Ik stel te hoge eisen aan mijzelf, ik wil naar het uiterste toe, en ik ben er nog ver van verwijderd. Soms word ik woedend wanneer ik het juiste woord niet kan vinden.’
Het klinkt gedragen, die zucht naar perfectie, maar in werkelijkheid is het doodnormaal. ‘Niet één schrijver neemt zich voor een slordig, lelijk boek te schrijven. Ik zou een boek als Anna Karenina willen schrijven. Het is tijdloos, omdat de hoofdpersonen van vlees en bloed zijn. Ik haat die vrouw en toch vind ik het boek ontroerend en meeslepend - zo hoort het, de levensechtheid schuift de aversie opzij.’
Zij schrijft in de derde persoon. ‘Enkele verhalen in de bundel Allemaal tranen zijn in de eerste persoon geschreven, maar dat was jeugdwerk. Ik kan niet in de eerste persoon schrijven, dat is me vorig jaar opnieuw gebleken. Ik moet afstand nemen tot degenen die ik beschrijf. Ik houd ook niet van vrouwenboeken. Van al dat gekanker op vrouwenlijven word ik niet goed. Die vrouwenboeken zijn verwisselbaar, ze lijken als twee druppels water op elkaar, of ze nu uit Duitsland of Amerika komen. Ik voel me ongelukkig, ik, ik...
Zeker een emotionele passage kan ik niet in de eerste persoon schrijven. Het wil niet uit mijn pen komen: ik huil, ik schreeuw, ik denk, ik vind... Er moet afstand zijn, ik wil be-schrijven, ik wil een spieder zijn. De eerste persoon sluit iedere fantasie uit. Ik heb de indruk dat ik door de derde persoon de mensen in mijn boeken spannender maak. Boeken die in de eerste persoon geschreven zijn vind ik vaak vervelend.
| |
| |
De bekentenissen die de meeste dames op papier zetten getuigen van weinig persoonlijkheid. De personen die ik beschrijf zijn doorgaans niet aan de werkelijkheid ontleend. Toch bestaan ze voor me, ik zie ze, ik hoor ze, en ik voel ze. Tijdens het schrijven gaan die fictieve mensen bestaan, ik houd van ze, ook als het etters zijn. Het is verschrikkelijk moeilijk die mensen tot leven te brengen. Vaak slaap ik 's nachts niet en denk ik aan ze. Het geeft een vreemd gevoel van macht dat ik alles met die mensen kan doen. Ik kan iemand dood laten gaan, en soms zeg ik tegen mijzelf: hij mag niet doodgaan, dit kun je hem niet aandoen, hij moet blijven leven... Vreemd, hè?
Schrijven is toch een soort gekte...’
Vroeger ging het schrijven gepaard met veel drankgebruik, maar de laatste maanden probeert zij het te beperken. Tegenwoordig heeft zij een strakkere dagindeling: 's morgens doet zij het huishouden en regelt ze dingen, 's middags en 's avonds schrijft ze. Naar haar gevoel gaat het 's avonds beter. Vroeger werkte zij tot diep in de nacht, meestal tot een uur of vier, maar sinds een paar maanden gaat zij vroeger naar bed.
's Middags drinkt zij thee, 's avonds pils of wijn, en als zij geen zin meer heeft om drank uit de keuken te halen, neemt zij whisky - de fles staat achter de schrijftafel. Door de drank schrijft zij ontspannener, zij hanteert de pen er gemakkelijker door. Zij heeft nooit gemerkt dat zij door de alcohol onzin schrijft.
‘Slikken en roken, ja. Ik rook veel sigaartjes. Soms heb ik het gevoel dat ik nog iets mis, dat er nog meer in mijn mond moet, en dan eet ik.’
Nog nooit heeft zij op een dag meer dan duizend woorden geschreven. Meestal schrijft zij slechts enkele zinnen. En vaak haalt ze er de volgende dag een streep door. Taalkundig gezien zijn die zinnen niet slecht, maar ze dekken het beeld
| |
| |
niet dat haar voor ogen zweeft. Vandaag heeft zij geprobeerd Den Haag in een zin te vatten. ‘Het is me gelukt, alleen ben ik nog niet tevreden over de volgorde van de woorden. Boven de verschillende delen van de zin heb ik cijfertjes geschreven. Morgen zet ik dan in de kantlijn van het schrift dat op de plaats van 6 bijvoorbeeld 3 moet komen, en op de plaats van 3 nummer 1. Ook al is het onderwerp miezerig, de zin moet spanning bezitten. Vaak is de spanning mis omdat de lading verkeerd verdeeld is, de volgorde waarin de woorden geplaatst zijn is fout. Dan plaats ik cijfertjes boven de woorden en probeer ik alle variaties uit. Dan ben ik als een componist bezig. Schrijven lijkt op componeren, je moet van de taal een melodie maken. Ik lees zinnen die ik geschreven heb zelden hardop, ik hoor ze terwijl ik schrijf. Het is niet toevallig dat ik graag en veel naar muziek luister. Ik zou als een componist geboren willen zijn. Als Chopin bijvoorbeeld...
Schrijven lijkt ook op schaken. Je moet een paar zetten vooruit denken. In gedachten ben ik nu al met hoofdstuk negen of tien bezig. Soms staat me 's nachts in bed plotseling een passage helder voor ogen die aan het einde van het boek zal komen, en dan lig ik te trillen van opwinding. Jammer genoeg kan ik niet vooruitwerken. Ik moet zin voor zin verder breien, anders gaat het niet, en daardoor worden de passages die ik in mijn hoofd heb in werkelijkheid vaak anders. In gedachten zie je het ideale boek voor je, maar je moet het op papier waarmaken... dat is het probleem. Het wordt altijd minder goed.
Het verschil met schaken is dat je tijdens het schrijven terug kunt schakelen. Een verkeerde zet in de opening van het boek kun je ongedaan maken. Ik schrijf bijvoorbeeld op pagina 38 een zin en dan denk ik: ja, maar dan moet je de tweede zin van pagina 12 veranderen. Ik heb een slecht geheugen, maar wat dat betreft ontgaat me niets. Ik weet precies wat ik geschreven heb.
| |
| |
Schema's maak ik niet. Het schema zit in mijn hoofd. Ik weet hoe het boek ongeveer zal eindigen, hoewel het me natuurlijk niet woordelijk voor ogen staat. De zinnen komen later wel. Ik ken het verhaal in grote lijnen, ik weet welke personages in het boek voorkomen. Als het schrijven niet lukt, ga ik op de bank in de hoek van mijn kamer liggen. Ik zeg dan tegen mijzelf: op die heerlijke zachte satijnen kussens kun je in alle rust nadenken. Dat is een slap excuus, het schrijven moet achter de tafel gebeuren. Meestal val ik op de bank in slaap. Een uur later sta ik weer op. Soms moet ik gaan liggen, dan heb ik zo veel sigaartjes gerookt dat ik me beroerd voel.
Kunstenaars lijden? Ach, welnee, een kunstenaar die werkelijk lijdt, doet niets. Sommige mensen raden me aan te schrijven om een depressie te overwinnen. Maar ik ben nog nooit een depressie te boven gekomen door te schrijven.
Het leven is soms ergerlijk. Het onbegrip. De snelle gewenning aan avonturen. De herhaling van de dingen. Het gebrek aan spanning. Ik ben vaak teleurgesteld... Maar goed, we zitten hier niet bij de dokter... De schriftjes dus.’
Zij schrijft met een blauwe Hema-vulpen in schoolschriftjes. Zowel de linker als de rechter pagina's beschrijft zij. Wanneer een passage haar niet bevalt, zet zij er een streep door en begint zij opnieuw. De meeste zinnen in de schriften zijn doorgestreept.
Haar handschrift is gespannen. Soms schrijft zij schuine letters, dan weer rechte. Op de lagere school heeft zij het blokschrift geleerd, maar dat gebruikt zij nu alleen in brieven en in haar dagboek.
De eerste versie schrijft zij in het schrift, de tweede typt zij. Dan verandert zij opnieuw vele zinnen, en die veranderingen schrijft zij ook in het schrift. De geschreven tekst moet identiek zijn aan de tekst in het boek.
In herdrukken verandert zij geen woord, ook al is zij ontevreden
| |
| |
over bepaalde zinnen. Haar eerste drie boeken kijkt zij zelden in. Zij leest ook liever niet meer voor uit eigen werk. Als zij dat doet staat zij achter de katheder zinnen te verbeteren, en raakt zij vaak in paniek.
Over vijftien jaar, zegt ze, zal zij haar eerste boeken misschien weer kunnen pruimen.
Haar volgende roman zal sterk van haar eerste drie boeken verschillen. ‘Tenminste, dat vermoed ik. Toen ik Van lieverlede af had, dacht ik ook dat het een heel ander boek dan Bleekers zomer was. Maar de meeste critici wezen of de overeenkomst met mijn vroeger werk. Het kreeg weer de etiketten kleinburgerleven, spruitjeslucht en oliestel opgeplakt, terwijl ik in mijn boeken de woorden spruitjes en oliestel nooit gebruikt heb. Die etiketten hinderen me niet, ik weet dat ze de inhoud niet dekken. Het is niet waar dat uit mijn boeken een spruitjesgeur opstijgt, maar ik voel niet de neiging me te verdedigen. Ik schrijf zoals ik wil schrijven. Wat men daarvan vindt, gaat langs me heen. Natuurlijk, ik heb wel eens een huilbui als iemand mijn boek afkraakt, maar na een dag is het verdriet weg. Als ik schrijf denk ik niet aan de critici en het publiek. Vaak heb ik het gevoel dat de recensenten meer tegen de hoofdpersoon uit mijn boek aan trappen, dan tegen mijzelf.
De waanzin tiert net zo welig bij het gezin om de hoek als bij de adel. Over kleurloze mensen zou ik nooit kunnen schrijven.
Men noemt mijn boeken traditioneel, wat wel een vies en beladen woord lijkt. Ik snap niet waarom. Van een boek verlang ik dat het leesbaar is. Die leesbaarheid wordt bevorderd door punten, komma's en hoofdletters. Boeken zonder interpunctie vind ik onleesbaar. Als men dat conservatief noemt, dan ben ik conservatief, en dan schaam ik mij daar niet voor.
In een boek moet een verhaal verteld worden. Niets is moeilijker dan een verhaal goed vertellen. Het kost me vele
| |
| |
hoofdbrekens mijn romanfiguren hoofden, haar, ogen en hersens te geven. Een collage van teksten is geen literatuur. Mensen die bestaande teksten achter elkaar plakken, doen dat uit onmacht, zij kunnen niet schrijven. Voor een collage van teksten draai ik mijn hand niet om. Morgen is het klaar.
Experimenten met taal? Binnen de zogenaamde traditionele roman kun je ontzettend veel experimenteren. Je kunt zinnen snijden, je kunt ze een bepaalde lading meegeven... Binnen het verhaal is alles toegestaan, mits de experimenten een functie hebben in het verhaal. Anders wordt het knoeien. De Vijftigers knoeiden, en ze hebben bovendien veel verknoeid. Als redacteur van Maatstaf krijg ik al die imitaties van Vijftigers te lezen, en 't is werkelijk onzin. Een paar woorden achter elkaar heet een gedicht, gewauwel zonder kop of staart heet experimenteel proza. Keur je het af, dan roepen die mensen: waarom wij niet, en de Vijftigers wel? Het is treurig. Broddelwerk.
Alleen maar met taal bezig zijn? Onzin. Een schrijver moet met taal en met het verhaal bezig zijn.’
Impulsief schrijven, dat doet zij in haar dagboek en dat kost haar geen enkele moeite. In een uur schrijft zij duizend woorden. Die leest zij nooit meer over, maar zij is er zeker van dat die teksten niet goed zijn. Een snel geschreven zin wordt bijna vanzelf een slappe zin.
In haar dagboek klaagt zij. Over het schrijven, en over de mensen om haar heen. Zij klaagt, omdat zij in haar boeken nooit klaagt. Over haar omgeving kan zij in haar romans niet schrijven. Zij moet fantaseren, anders wordt het schrijven saai.
‘In 1976 ben ik aan het dagboek begonnen en sindsdien is het een dwangneurotische handeling: ik moet er in schrijven. Ik zal het nooit publiceren. Tenzij ik aan het eind van mijn leven zo razend ben dat ik het dagboek, voordat ik mij in de strop verhang, naar mijn uitgever breng. Dat zou een satanische
| |
| |
daad zijn.
In het dagboek staan vele woedeuitbarstingen. Het beschrijven van die woede lucht mij niet op, integendeel, ik word er nog woedender van.
Dat dagboek zal ik nooit weggooien. Ik kan niets weggooien, ik heb ook nog nooit een verhaal of een roman weggegooid. Als ik eenmaal aan een verhaal of een roman begin, moet ik hem afmaken, ook al kost het me jaren.’
|
|